We zaten bovenop de aardappelen

In 1940 was ik 11 jaar, de oudste, ik had drie jongere broers, we woonden in Renkum.
Ik hielp mijn moeder niet zo veel, ik was meer een jongen dan een meisje, klom in bomen en was altijd buiten aan het spelen. De oorlog ging ergens langs mij heen.
We waren natuurlijk erg geschrokken van het begin van de oorlog, omdat de Grebbeberg vlakbij is.
We waren die eerste dagen van de oorlog geëvacueerd geweest, maar toen mochten we al snel weer terug en alles was als voorheen, alleen was het oorlog, maar daar merkte ik niet zoveel van.
Mijn vader was postbode en kende iedereen in het dorp, mijn moeder verzorgde het gezin. Ik herinner mij nog de aanloop van de gevechten in september 1944. Eerst de luchtlanding van zo veel parachutisten tegen een donkere lucht. Het was een mooi gezicht.
Parachutes hadden een verschillende kleur, al naar gelang wat er aanhing, medicamenten of munitie bij voorbeeld hadden een andere kleur parachute.

We hebben wat kleren in een kruiwagen gedaan en zijn op pad gegaan

Op zondag 17 september zaten we in de kerk toen het bombardement begon. De heide en Heelsum lagen tussen het bombardement en ons dorp. Iedereen ging snel naar huis en wachtte af in de schuilkelder.
We hebben met ons gezin 14 dagen in de kelder gezeten, die dienst deed als onze schuilkelder, bovenop de aardappelen, die we als voorraad hadden verzameld.
Toen ineens kregen we te horen dat we weg moesten. Het werd te gevaarlijk. We hebben wat kleren in een kruiwagen gedaan en zijn op pad gegaan; richting Bennekom.
Je voelde de spanning erg; er werd onderweg geschoten toen we over de Bennekomseweg liepen. Er werd in het bos gevochten.
In Bennekom hebben we drie dagen gebivakkeerd op de zolder van een meubelzaak, tussen de opslag.
Ik weet niet hoe we aan eten kwamen, ik weet alleen dat het te gevaarlijk werd en dat we verder moesten. We zijn van Bennekom naar Ede gelopen, daar woonde familie van ons.
Daar zijn we negen maanden gebleven.

Ik ging met de melkrijder mee

We waren vanuit Renkum naar Ede geëvacueerd met ons gezin: mijn ouders en 4 kinderen, we woonden daar bij familie. Het was een boer midden in het dorp; we sliepen op de deel. Ineens waren we met veel mensen die allemaal moesten leven en eten. Elke dag gingen we de boer op om eten te halen. Ik ging met de melkrijder mee en kreeg als ‘loon’ twee flessen melk per keer. Ik was een meisje van 13 jaar en trok erg naar dieren. Het paard van de melkrijder kreeg op een dag een granaatscherf in zijn voorbeen. Daarna stond het lang in de wei. Het paard liet zich alleen door mij en de melkrijder verzorgen.
Mijn vader ging de boeren af en vroeg of er wat te eten voor ons afkon. Er waren ook boeren die erg rijk zijn geworden, die vroegen altijd geld of goederen. Zo werden handdoeken, lakens, sieraden verkocht voor wat eten. Mijn moeder had een fiets en ging langs boeren om te vragen of er een prakje eten over was voor haar en haar gezin.

Stel je voor, pap met melk en snijbonenzout!

Ook is mijn moeder een paar keer teruggegaan naar Renkum op haar fiets.
We hadden aardappels in de kelder en ingemaakte groente in weckflessen en gezouten bonen. Het bleek dat de aardappels en de weckgroenten weg waren, alleen stonden er nog de Keulse potten met gezouten bonen. Die heeft ze meegenomen, ze gebruikte het zout van de snijbonen om eten smaak te geven, er was immers geen zout meer. Stel je voor, pap met melk en snijbonenzout!
Verder gingen we na de oogst, aren rapen om in een koffiemolen te malen en pap en brood te kunnen maken. Het is moeilijk om ineens met twee families zo lang samen te leven onder moeilijke omstandigheden. Op een gegeven moment voelde het alsof mijn familie ons ‘gedoogde’, omdat er geen andere oplossing was. Dat voelde je.
Heel blij waren we toen we in juni terug mochten naar ons huis. Het dak was kapot, door een voltreffer en veel spullen waren verdwenen.

Plaats een reactie

Wilt u een reactie geven?

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *