Van twee verhuiswagens naar één handkar
Ze stonden zo voor je raam geparkeerd
“Wij hebben de Duitsers nog uitgezwaaid! Zij zwaaiden hard terug en dachten natuurlijk dat ze enthousiast werden toegezwaaid, maar wij zwaaiden omdat we zo blij waren dat ze gingen”.
Het is begin september 1944 en de zussen Mia (1926) en Annie (1928) zien de Duitsers in grote getale vanuit Arnhem-Zuid de Rijnbrug overtrekken richting noord.
De zusjes wonen op dat moment samen met hun oudere zus Hilde, broertje Harry en hun ouders aan de Huissensestraat 17 in Arnhem, vlak bij de Rijnbrug.
Als ze op 17 september de luchtlandingen ten westen van Arnhem aanschouwen, realiseren ze zich niet dat de Rijnburg één van de objectieven is van de geallieerden.
“In 1940 kwamen wij in Arnhem wonen, op de Huissensestraat. Toen was de Huissensestraat aan één kant alleen maar straat, want aan de overkant was nog niks Daar waren alleen maar weilanden en je kon zo tot Elst kijken”.
Op zondag 17 september zijn de luchtlandingen vanuit hun huis goed te zien en te horen. Hun broertje Harry is op dat moment aan het dienen in de kerk. Mia vertelt: “Het afweergeschut stond achter de kerk en vanaf dat geschut werd volop geschoten. Harry zei later: “Ik was aan het dienen en heb gauw mijn kleren uitgedaan”. Het was zo eng daar in die kerk, dat hij gewoon maar is weggerend. Wat die anderen gedaan hebben dat wist hij niet.
Van zondag op maandag slaapt de familie nog thuis. “Het dreunde verschrikkelijk hard, ze waren natuurlijk vol aan het vechten om die brug. Wij hadden dat helemaal niet in de gaten”.
De volgende dag wordt de situatie toch kritiek. “Op maandag kwamen de Duitsers met hun ziekenwagens en die zetten ze zo voor ons raam, want we hadden geen tuintjes. Wij konden niet meer naar boven, want dat durfden wij niet meer. Ze stonden zó voor je raam geparkeerd”.
Na een tweede nacht schuilen in hun eigen huis besluit hun vader te informeren bij de buren, omdat ze niet wisten hoe lang de gevechten zouden duren. Hij is bij de slager geweest, want die had een goede kelder en hij vroeg hem of ze nog plaats hadden. Er was nog plaats en toen zijn wij daar naar toe gegaan. Onze moeder had alleen een aktetas bij zich; daar zaten de belangrijkste papieren in van vader. Toen wij naar slager Smulders gingen had zij die tas bij zich, maar verder hadden wij helemaal niks bij ons. “Wij dachten: wij lopen daar even heen en misschien komen wij vandaag of morgen al weer terug”. Dat ze verwachtten snel thuis te zijn blijkt omdat ze hun hond Topsie thuis, in de schuur, achter hebben gelaten.
Ist der Tommy noch weit?
Tijdens de slag om de Rijnbrug bevindt de aan de Huissensestraat wonende familie van der Heijden zich midden in het strijdtoneel.
Bijna zeventig jaar na de gebeurtenissen vertellen de zussen Mia en Annie van der Heijden over de gebeurtenissen die daarop volgen.
Eenmaal veilig in de kelder bij slager Smulders mag de familie van der Heijden als eerste slapen, omdat zij door de gevechten in de nachten daarvoor bijna geen oog dicht hebben gedaan. Voordat ze echter in slaap zijn gevallen, wordt er op de deur gebonsd. Als de slager de deur boven open doet, staat er een Duitser voor de deur. “Sind da Leute? Alles brent, raus raus”. Mia en Annie horen het hem nog steeds zeggen.
Alles brent, raus, raus
Alle bewoners in de kelder worden vervolgens door de Duitsers gesommeerd om het gebouw te verlaten. “Maar ja, er was een beetje paniek. Een deur in de schutting achter de woning van slager Smulders was op slot. We hebben tegen die deur aan staan trappen, want we wilden er uit. We zagen het vuur al dichterbij komen en konden nergens naar toe. Als iemand uiteindelijk de sleutel van het hek wordt gevonden, vlucht de familie van der Heijden de dijk op richting Huissen.
Op de dijk zien de zusjes een aantal jonge Duitsers in eenmansgaten langs de weg zitten. “Ist der Tommy noch weit”? “Die knepen hem natuurlijk als een gek”, zegt Mia, “die dachten: wij worden dadelijk overvallen”.
In de dagen daarna vlucht de familie van der Heijden via Huissen naar Doornenburg. Tijdens deze tocht ligt het gezin meerdere malen onder vuur. “Onderweg gingen er allemaal van die rode ballen vlak over ons heen, dat waren natuurlijk kogels, maar dat hadden wij niet eens in de gaten”.
In Huissen worden ze opgevangen door de familie Kersten. Annie herinnert zich: Op de dijk (bij Huissen) stonden twee jongelui en die vroegen of we al plaats hadden om te overnachten? Wij zijn toen bij die mensen geweest. De familie slaapt daar vervolgens een aantal nachten op het stro in de deel van de boerderij.
Er zat een Duitser, de ondergrondse en een onderduiker in de kelder
Na een aantal dagen in Huissen gaan ze richting Doornenburg, waar het op dat moment nog vrij rustig is. In Doornenburg schuilen ze in een kelder. “Die mijnheer waar wij bij in huis kwamen was baas van de ondergrondse. Wij hadden daar een Duitser in de kelder zitten, de ondergrondse, een onderduiker en wij kwamen er bij in, dus het was een ratjetoe tot en met”!
Toen merkten we pas dat het zondag was
Nadat de familie de kelder in Doornenburg moet verlaten, verblijven ze een nacht in het kasteel van Doornenburg. De zussen Mia en Annie herinneren zich de evacuatie zeventig jaar dato nog goed:
“We zaten daar toen met een paar honderd man in het kasteel in Doornenburg. Alles wat uit Huissen en omgeving kwam, zat daar in hele grote ruimtes bij mekaar”.
In Doornenburg ontdekt de vader van Annie en Mia dat het s’nachts rond drie uur vaak stil is. Omdat ze het kanaal over moeten naar Pannerden proberen ze dit s’nachts per pond te doen.
“Toen het pondje er aan kwam, zagen we dat er allemaal Duitse legerwagens opstonden. Toen zeiden ze tegen ons: “Kom maar bij ons op de wagen zitten”. Je durfde natuurlijk geen nee te zeggen”.
Wanneer ze eenmaal veilig aan de overkant zijn, lopen ze richting Zevenaar. “In Zevenaar zijn we eerst naar Oud-Zevenaar gegaan, want daar hadden we vroeger gewoond”. Daar worden ze opgevangen door vroegere buren. “Die stonden klaar om naar de kerk te gaan. Nou, wij waren in zo’n andere wereld. Wij wisten van het hele leven niks meer af of wat voor dag het was. Toen merkten we pas dat het zondag was”.
In Zevenaar zien ze dat er weinig eten voor ze is, met name voor een gezin van zes mensen. Om dit op te vangen eten ze afwisselend bij twee verschillende families. “Wij hadden niks, het was toen allemaal met bonnen”.
Om dit probleem te verhelpen besluiten ze naar ’s-Heerenberg te lopen om bij familie te blijven. Daar aangekomen wordt het gezin opgesplitst. Mia en Annie mogen bij elkaar blijven, hun ouders en broertje blijven bij een ander deel van de familie en oudste zus Hilde wordt naar Doetinchem gestuurd om daar bij kennissen in te trekken.
Uiteindelijk komt de hele familie in Doetinchem terecht. Nadat ze eerst onderdak vinden bij kennissen, krijgen ze op den duur van hun oude huisbaas een woning toegewezen. De woning, aan de Zuivelweg, behoorde mogelijk tot een NSB familie, die waren gevlucht.
Het vinden van deze woning is een enorme opluchting na de voettocht vanuit Arnhem-Zuid. “Wij hadden ineens alles, zoals meubels en bedden. Ook muizen kregen we cadeau, want je trok maar een la open en floep, ze kwamen er uit”.
Van twee verhuiswagens naar één handkar
De twee zusjes Mia en Annie van der Heijden, hun broertje Harry, zus Hilde en hun ouders hebben er na een lange voettocht eindelijk een verblijfplaats tot het einde van de oorlog.
Als de Duitsers eenmaal terug komen naar Doetinchem blijkt dat zij het huis van de familie Lok willen vorderen die bij de familie van der Heijden in de straat wonen. Om dit te voorkomen stelt mijnheer Lok een ruil voor: Het huis waar de familie van der Heijden woont laten vorderen en het hele gezin bij de familie Lok in laten trekken.
Annie verblijft op dat moment elders in de stad, omdat er voor een gezin van zes weinig plaats is. Uiteindelijk verblijven ze van begin februari tot de bevrijding op 1 april in het huis van Lok. Annie en Mia weten het zich nog goed te herinneren: Toen riep pappa, daar komen de Tommies aan. Toen zeiden wij, nee dat geloven wij niet. Het was een 1 april mop Het was ook te mooi om waar te zijn.
Na de oorlog krijgt de familie van der Heijden weer een huis toegekend in Arnhem. Hun huis aan de Huissensestraat ,waar zij tot vóór de evacuatie woonden is door een voltreffer geraakt en daardoor onbewoonbaar.
“Wij zijn op 19 juli (1945) weer naar Arnhem gegaan. We hadden twee verhuiswagens toen wij uit Deventer naar Arnhem vertrokken in 1940. Maar na de oorlog hadden we maar één handkar en dat was alles dat nog over was van alle spullen die voor de oorlog in die verhuiswagens zaten”.
Nadat ze terug komen in Arnhem wordt de familie ook weer herenigd met hun hond Topsie, die zij tijdens de evacuatie hebben achterlaten. “Die hond heeft zo gejankt dat iemand hem (tijdens hun evacuatie) heeft uitgelaten. Na een jaar kwam die hond weer terug, bij het oude huis. Dus wij namen die hond weer mee. Als er een soldaat of iemand met een uniform aan op bezoek kwam, werd de hond altijd erg fel! Dan ging hij te keer. Die hond heeft de hele tijd zelf rondgezworven, je weet natuurlijk niet waar die is geweest”.
Langzamerhand pakken ze de draad weer op. Beide zussen worden onderwijzeres. Mia: “Ik was achttien tijdens het vluchten, want ik zat in het laatste jaar van de Kweek(school). Een gedeelte van Nederland kon toen wel doorstuderen, maar wij konden dat al vluchtende niet. Maar toen stond er op zeker ogenblik in de krant, dat diegene die eindexamen moesten doen het einddiploma gewoon kregen. Dus die kreeg ik door de oorlog geschonken”!
Dank
Mooi verhaal!
Zo dichtbij
Hallo wat een verhaal. Ik ben een dochter van Lena van Brandenburg. Mijn moeder kwam van Rijkerswoerd en was bij de fam. Smulders in Huissen in de kost. Ze heeft daar een mooie tijd gehad