Tijdens het vuurgevecht bakkersmeel halen
Het gezin van bakker Stam is twee keer geëvacueerd geweest. Sam Stam (1931) vertelt: In 1940 zaten we met zes gezinnen in de grote schuur van Jurriens, elk gezin had zijn afdeling met stro. Er werd gekookt in zo’n grote pot, waar ze varkensvoer in kookten. Toen moesten we eten, we hadden geen vorken of messen. Er werden takjes van de doornenheg afgesneden, die werden aangepunt en daarmee werd gegeten. Toen we de tweede keer moesten evacueren in 1944 was het eerste wat ik deed; de bestekbak in de bakfiets laden.
Bij thuiskomst na de eerste evacuatie. Een puinhoop in de bakkerij, de deegmachine, was helemaal overgestroomd, het ovenbrood zat nog in de bussen.
’s Avonds hebben we feest gehad in Renkum met sjerpen om en vlaggen
17 september 1944 was de luchtlanding en op 1 oktober moesten we weg. Eerst was er dat bombardement in Wolfheze en Ede bij het station, een hele hoop werd platgegooid. We hebben de parachutisten zien landen. Diezelfde namiddag kwamen die Engelsen vanuit Heelsum naar Renkum, richting steenoven. Een prachtig gezicht voor ons jongens, met machinegeweren en jeeps. ’s Avonds hebben we feest gehad in Renkum met sjerpen om en vlaggen, we dachten, we zijn helemaal bevrijd.
Naar bed gegaan en de volgende morgen zaten we rondom in de Duitsers. Waar wij woonden, dicht bij de steenfabriek, daar schoten ze op elkaar. Op de schoolweg twee SS’ers op een motorfiets, die werden van de motor afgeschoten, die ene lag dood op de weg. Die andere heb bij mijn vader lopen schooien om gewone kleren, hij wou weg hè. We zaten dus veertien dagen tussen geweervuur. We bakten toen gewoon brood. Er werd meel gehaald bij de molen van Roseboom. Ik ging met mijn vader over de Groeneweg naar de molen.
We hadden in de bakfiets 7 zakken bloem en bij het katholieke kerkgebouw, daar zaten Engelsen in de bosjes en waar wij woonden zaten de Duitsers, er werd over en weer geschoten. Toen hebben we de bakfiets laten staan en zijn we bij van de Aa in de kelder gegaan, daar hebben we anderhalf uur gezeten. Toen ben ik achter die huizen heen, tussen die Duitsers door naar huis gegaan om tegen mijn moeder te zeggen dat we in de kelder van van de Aa zaten. Later gingen we kijken bij de bakfiets, toen werd er toch nog één van die moffen geraakt. Wat hebben ze toen gedaan, het meel uit de bakfiets gegooid en er een gewonde mee weggebracht.
De mensen uit de buurt kwamen met een kachel, een tafel en stoelen
We moesten weg uit Renkum, daar ging de hele stoet met van alles en nog wat. Ik reed met de bakkersfiets, we moesten richting Hartenseweg en via een weggetje naar de Bennekomseweg tot Geels in Bennekom. Daar kregen we wat te eten en verder moesten we, naar Ederveen.
Daar zijn we bij ene Koudijs op de Poelweg terecht gekomen, daar zaten al mensen uit Huissen, in de koestal. Wij gezin met negen kinderen mochten in het bakhuisje, we moesten slapen boven de koeien. Na een week of vier moesten we weg, want de mensen zaten teveel opgepropt. De bakkersfiets met een touw achter de boerenwagen via Zeist, Utrecht naar Maarssen. In een school in Maarssen werden we ingedeeld, we kregen een huis op de Burgemeester Eggingstraat 38. Een huis van een Duitser of een NSB’er, die em gesmeerd was. In dat huis was niks, helemaal leeg. We zaten er een uurtje of zo, toen kwam er een boerenwagen met balen stro, die werden naar de slaapkamers gesleept. Op een gegeven moment kwamen de mensen uit de buurt met een kachel, een tafel en stoelen. ’s Avonds hadden we bloemen voor de ramen met gordijnen ervoor. Iedereen sleepte met van alles. Daar hebben we ingezeten tot januari, de Hongerwinter meegemaakt. We kregen eten van de gaarkeuken; rode en witte bieten met water, je viel vreselijk af.
Waar is de marmot van Piet?
We gingen de boer op, Piet en ik samen met twee jongens van de overburen, ook een groot gezin. We gingen schooien: een suikerbiet of een half litertje melk of weet ik wat. Soms ging Marie en een dochter van de familie Bos ook mee. Dan hadden we een bietje spullen (etenswaar) en ’s avonds werd dat op straat verdeeld. Er werd niet gezegd, ik had die suikerbiet nee, desnoods werd hij doormidden gedeeld.
Mijn broer Piet had een marmot, die was opeens weg, alles afgezocht, nergens die marmot. Die jongen had het er erg slecht mee.
Na de bevrijding verteld mijn moeder aan haar zus Metje wat we allemaal meegemaakt hebben. We hebben het zo slecht gehad met eten, ’t was heel verschrikkelijk. Eten van de gaarkeuken. Een bietje schooien langs de boeren op. Als ik je nu vertel zei ze: “Het lijkt nergens op, ik heb de marmot geslacht en ik heb er soep van gekookt.
We moesten in zo’n veewagon, er werd gewoon afgeteld 60 man
Januari 1945
De familie Stam; vader, moeder en negen kinderen zijn na een verblijf in Ederveen en in Maarssen, gedwongen door de honger naar het noorden vertrokken.
De oudste zoon Sam (13 jr) vertelt: Broer Wim werd steeds slechter, het was al een tenger ventje. Op een dag kregen we vergunning om met een Duitse Rode Kruis trein naar Groningen te gaan, ik dacht naar familie. We werden eerst gekeurd. De dokter die bij ons kwam zei: “Jullie mogen niet weg met die jongen, die komt te overlijden”. Wim praatte zelfs niet meer. Mijn vader en moeder besloten toch te gaan. We hebben hem dik ingepakt, op de klep van de bakkersfiets gelegd en zo zijn we naar Houten gegaan. Vandaar vertrok de trein. We moesten in zo’n veewagon, er werd gewoon afgeteld 60 man. De oude mensen in de rondte en het kroost zat ertussenin. Er stond een ton, daar kon je je behoefte doen. We vertrokken ’s avonds, de volgende morgen om een uur of vijf stopte de trein, we dachten, we zijn in Groningen. We stonden in Zwolle en moesten eruit. Naast het station was de Ambachtsschool. In die lokalen kregen we “goed” te eten; bruine bonen en kapucijners met spekvet; mensen die helemaal ondervoed waren. Binnen de kortste keren stond iedereen voor de rij toiletten en pisbakken van de school.
’s Middags moest iedereen weer de trein in, richting het noorden. Na de oorlog gingen we veel naar Friesland, dan zag ik op het perron in Leeuwarden altijd de kraan, die ik had beet gehad, met mijn broek naar beneden. Zelfs tussen de rails deden de mensen hun behoefte.
We gingen naar de Graanbeurs en vandaar naar de Harmonie; een hotel, daar kregen we te eten. We mochten Friesland niet in, we moesten eerst gekeurd worden. We moesten naar een school, daar kreeg je een krat om je boven en onder kleren in te doen. In het volgende lokaal stonden wasteilen, oh nee, eerst nog je haren eraf, want bij zus Marie hadden ze een kleerluis gevonden. We werden ontsmet en gewassen. Volgende lokaal zat je met een handdoek om, te wachten op je kleren, die waren naar de stomerij. Kort erop zijn we met een boot naar Dokkum getransporteerd. In Dokkum stond een rijtuig voor ons gezin, we kwamen terecht in Hantum.
Wat waren er veel en wat waren ze kaal, die van bakker Stam
We kwamen na twee dagen reizen dus met vader, moeder en negen kinderen in Hantum Friesland aan. In het verenigingsgebouw bij de kerk, daar praatte iedereen Fries. Er werd bedisseld wat er ging gebeuren, toen bleek dat ons gezin helemaal uit elkaar werd getrokken. Mijn moeder met Rudi, toen een half jaar oud bij de bakker. Mijn vader bij de molenaar. Mijn zus bij de smid, een andere zus bij een andere smid. We kwamen in drie dorpen terecht, nu ja, acht boerderijen of zo. Marie en Mien zaten in Hantumhuizen. Ik was bij een Herenboer in Hantumerútbuorren.
We werden helemaal in het nieuw gestoken en ik kreeg zakgeld !
Ik heb de mooiste tijd van mijn leven gehad. Ik hoefde niet naar school van de boer. Er was nog een jongen geëvacueerd; Frans uit Utrecht, even oud als ik. Je mocht paard rijden, ik ging met boerenwagens mee. Die boer had een stuk of vier knechten. We hadden van alles te eten, we werden helemaal in het nieuw gestoken en ik kreeg zakgeld ! Het enige wat we moesten doen was aardappels schillen, nu dat was zo klaar, aardappels genoeg we sneden vierkante blokken.
Ik heb nog mijn naam in een steen gesneden met een aardappelmesje. We moesten wel Fries praten, ik weet nog goed de eerste keer toen ze riepen: “Doe must ieten”. Frans en ik; wat roepen ze, geen idee, dus geen eten. Of we mosten een bree halen een haelenjien, ik dacht een halve, ’t is maar net hoe je het begrijpt.
Kunt U nog Fries? Wel verstaan, praten niet, maar mijn zusje Koos, toentertijd 5 jaar, kon geen Hollands meer.
KRO’s adres onbekend 2013
Voor een jaar terug was er een oproep bij KRO’s Adres onbekend en TV Gelderland: Pieter Wietze Terpstra zoekt de familie Stam die in Hantum geëvacueerd zijn geweest.
Het kwam mooi uit we waren net van plan een film te maken van de plaatsen waar we geweest waren tijdens de evacuatie. Deze man was een kleinzoon van de boer waar ik geweest was. Hij had na het overlijden van zijn vader ( de molenaar) papieren gevonden van de reünie in 1985 van de familie Stam. Wij vierden de 80ste verjaardag van mijn moeder met een uitstapje naar o.a. Het cafeetje in Hantum. We hadden de mensen waar we geëvacueerd waren ook uitgenodigd.
Wij waren met 65 man, hartstikke leuk. We haalden de voorpagina van de Dokkumerkrant.
En de banden werden vorig jaar weer aangehaald, we hebben veel contact.
De vleugel stond onder de morellenstruiken
Met een vrachtwagen gingen we terug naar Renkum, op de verjaardag van Prins Bernhard 29 juni 1945. Mijn vader moest eerst een vergunning halen, het was nog gevaarlijk, veel munitie, veel oorlogsschade. Hij fietste de 200 km naar Renkum met een kennis, die in Ternaard was geëvacueerd.
Op die vrachtwagen gingen we met ons hele gezin, met alles wat we meekregen van de mensen waar we in huis geweest waren. Ze hebben mij met een boerenkar naar Hantum gebracht, ik had zelfs een hele partij naaidozen meegekregen.
Het eerste wat ik zag bij thuiskomst was mijn vleugel, onder de morellenstruiken, met grote scherfgaten erin. Ik had op mijn verjaardag 23 augustus een tweedehands vleugel gekregen, mijn vader kwam uit een muzikale familie. Ik moest ook op pianoles, bij Wout van de Born, ik vond er niks aan, nu daar was ik mooi van af nu.
Het dak had een voltreffer gehad in het achterste gedeelte en de ramen allemaal kapot.
De Duitsers hadden in ons huis gezeten. In één kamer zat de Ortskommandant. De luiken in de bakkerij waren dichtgespijkerd, daar hadden ook nog Renkummers gevangen gezeten. Het hele huis stond vol divans, daar overnachtten ze en verzorgden ze gewonden.
We hadden achter het huis een aanbouw, daar zat een varkenshok, daar werd volop geslacht. In de garage stonden biervaten met bloed. In de keuken was een luik naar de bakkerijkelder, daarin was van alles gedumpt; groenteafval, botten, maar ook goederen van onszelf, de kelder zat helemaal vol en stinken! Dus wij moesten alles opruimen. Alles werd op het trottoir gekruid, alles werd er neer gekieperd, dat werd afgevoerd met paard en wagens naar het stort achter Van Gelder aan de Bokkedijk.
We gingen later ook nog wel terug op vakantie op de fiets. En een keer met mijn vader met de trein. Voor alle mensen waar we geweest waren een rieten mandje met meikersen uit Ochten, want die hadden ze in Friesland niet.
Ik ben na de bevrijding niet meer naar school gegaan, ik was liever in de bakkerij. De bovenmeester kwam wel steeds vragen wanneer ga je weer naar school, ik zei dan de eerste van de volgende maand, maar ik ging nooit.
Mijn vader stierf in 1951 en ik werd bakker. ’s Avonds volgde ik cursussen in Wageningen banketbakker en zo. Toen ik 26 was zei ik tegen mijn moeder, nu is de volgende aan de beurt.
Plaats een reactie
Wilt u een reactie geven?