Tien dagen zitten op strobalen
17 September 1944 zagen we de parachutisten naar beneden dwarrelen. Er stonden mensen op het platte dak bij horlogemaker Rijks, ze riepen: ” Jan kom eens kijken het is zo mooi; geel en wit en groen”.
Toen zijn we ’s zondagsmiddags in de schuilkelder gegaan in het Zweiersdal.
Mijn vader had met een knecht strobalen uit Arnhem gehaald en ze hadden een gang gegraven met een in en uitgang en allemaal zakken zand er tegen aan gezet en met zeil erop. Hier hebben we 10 dagen, zittend op de strobalen doorgebracht. We hadden letterlijk water en brood. Op ons erf was een waterpomp en onze buurman; de bakker had die dag brood gebakken. We zaten daar met de buren samen; 12 man. De Duitsers zaten in ons huis.
moeder, ze eten al jouw weck op en de flessen gooien ze kapot op de stoep
We hadden een paard en wagen voor mijn vaders kolenhandel, de vrachtauto moest al bij de mobilisatie ingeleverd worden. Het paard moest gevoerd worden, dan ging hij ’s morgens naar ons huis, moest aan kloppen en netjes vragen of hij het paard mocht voeren. Dan kwam hij terug en zei: ” je moest eens weten moeder, ze eten al jouw weck op en de flessen gooien ze kapot op de stoep”. Toen moesten we evacueren spullen op de wagen en zo zijn we gevlucht. De Weverstraat op, Utrechtseweg, al die draden van de tramleiding lagen over de weg, toen de Schelmseweg op, maar de brug over het spoor was opgeblazen; terug. Toen gingen we bij Mariëndaal de poort onder het spoor door en dan kom je op de Amsterdamseweg verder op de Apeldoornseweg verder naar Emst, daar zijn we 2 weken geweest. Toen zijn we doorgestuurd naar Vierhouten en daar hebben we negen maanden gewoond. We moesten eigenlijk naar een kamp “Mosterdveen”. Dat vond mijn moeder vies en die had een nette boerderij gezien. We hebben daar aangeklopt dat was een rijke boer; ze noemden hem de keizer, we werden gemonsterd en hij zei: komen jullie maar hier, want ik moet toch mensen in huis nemen en nou kan ik kiezen. Wij hebben toen met 15 man op de deel geslapen en de boer zocht onderdak voor ons. Mijn ouders en ik op een boerderij, mijn oudste zus bij een andere en mijn tweede zus bij de “Keizer’” op de boerderij. Die tweede zus was dertien en deed werk als boerenknecht dat vond ze leuk.
DE VLUCHTWEG
Hoe lang deed U er over van Oosterbeek naar Apeldoorn?
daar lagen al die Tommies met verbrandde gezichten, allemaal zwart
Ik weet niet meer hoe lang we erover deden. Nou we hebben gelopen en iedereen riep: “van Lingen mag ik mee, mag ik op de wagen?” We hadden een paard en wagen bij ons. En puntje bij paaltje, hebben wij gelopen en de mensen zaten. Er zat nog een oude mevrouw Siep op de wagen, toen er een luchtaanval kwam op de Apeldoornseweg. Die verrekte jagers oh, Goh, daar komen ze weer aan. Mijn moeder riep nog: “ Vrouw Siep gooi die witte flanellen doek over je heen, want als ze wit zien, dan weten ze dat er iemand op de wagen zit”. Dat ouwe menske zat bovenop de wagen, wij waren in éénmansgaten gedoken. En een geschiet retteketettereket, nou ja, alles is goed gegaan en we zijn weer verder gegaan.
Op de Apeldoornseweg, dat heb ik lang bij me gehouden, daar lagen al die Tommies met verbrandde gezichten, allemaal zwart. Dat vond ik heel erg ze lagen aan de kant van de weg en allemaal dood.
En dan had je van die éénmansgaten, Annie sprong er in en schrok er lag een geweer in.
In Apeldoorn woonde een groothandelaar, waar mijn vader zaken mee deed. Daar hebben we thee gehad en wat eten. Voor mijn moeder was het ook te ver, toen zei mijn vader: dan moeten de vreemden ook maar eens even lopen. De Apeldoornseweg is wel lang.
We zijn eerst in Emst geweest, maar dat was te klein. Toen zijn we naar Vierhouten gereden met paard en wagen, daar die bossen doorgegaan, toen zag ik voor het eerst van mijn leven wilde zwijnen. Dat vond ik zo luguber. Het was oktober toen we van Emst naar Vierhouten gingen, daar heb je de Kroondomeinen, daar was het heel stil en nevelig en dan zag je die zwijnen lopen. Ik kroop helemaal tegen mijn vader aan.
De boeren zaten met het melkvervoer naar Nunspeet, ze waren bang. Toen vroegen ze: ” van Lingen, durf jij dat, mijn vader een bietje nuchter, nou dat wil ik wel”. Ben je niet bang: “Neu” zei mijn vader. maar ik wil geen geld, ik wil eten. Dat hebben ze gerespecteerd.
Nou ja, net voor het einde van de oorlog is het paard overleden. De stakker, ja we hadden geen eten. Die is daar gestorven.
TERUG NAAR OOSTERBEEK
De boer heeft ons teruggebracht met een mooi paard en dat vond ik zo leuk, de wagen hadden we nog. De boer had de sjees achter onze wagen gebonden en zo kwamen we Oosterbeek binnen. Dan kon hij met de sjees terug. Die boeren wisten ook niet wat ze zagen, potverdorie. Het huis alle pannen waren eraf. Mijn moeder een flinke vrouw; ging op de divan zitten in de keuken en ze zei:” ik moet eerst effen huilen”. Alles wat je oppakte was verrot. Toen mochten wij een paar weken bij een tante op Dreijen slapen, dan konden mijn vader en moeder de boel opruimen. Dreijen was niet zo erg kapot, dat huis was nog vrij goed. Er stonden ook drie grote tanks vlak bij ons huis. Eén tank bij de uitrit, één tank bij de dam en één tank iets verder de straat naar beneden. In de gevechtslinie was dat.
O ja, en op de Hoogerheide. (red. straat)
Wij zaten in het dal, tegen de bomenrand aan was het knaloranje van die vlammen van die huizen van Hoogerheide, knaloranje, het was zo indrukwekkend. Dat vergeet je niet. De huizen van Hoogerheide waren praktisch helemaal weg, dat lag hoog hè. Wij lagen dieper het ging er bij ons overheen.
Er waren twee waterpompen in Oosterbeek één op Dreijen en één bij ons op het erf. Dr. Giesberts heeft het water getest, het was goed drinkwater, hij plakte er een Rode Kruis plaatje op. De mensen konden hier dan water halen. Dat was wel gezellig iedereen kwam water halen, zelfs de was spoelen.
Toen mijn vader terug kwam heeft hij dertien voltreffers gevonden op de plaats waar wij in de schuilkelder gezeten hadden. Hele grote gaten en twee parachutes. We hadden een aqua kleur, het was niet glimmend. Mijn moeder heeft er van alles van gemaakt. Van de banden, knipte ze het zo, dat wij het garen er uit konden trekken. Ik had laatst, het laatste stukje nog, het was heel sterk, daar kon je mee stoppen. Je was wel vindingrijk natuurlijk. Ik heb ook nog een geel bloesje gehad en een turkooizen schortje.
BLOEMENMEISJE
Je kreeg allemaal een graf om voor te zorgen. Het was in 1946 met blikken kruizen en zandheuveltjes als graven. We gingen in optocht van school naar het Airborne kerkhof toe. Je mocht niks zeggen, je mocht heel niet meer praten, stil zijn. We plukten bloemen uit de tuinen, je had nog geen bloemenwinkels. Alle huizen bij de Hogerheide waren kapot, er bloeiden hele mooie bloemen; asters. Je had een graf waarbij je stil moest staan, ik had ene Barett, dat was ook een jonge jongen. Zijn broer is drie dagen hier geweest een beetje asociaal. Hij zat de hele dag in het café “De Rotteval”.
Die vrouw heeft het uitgeschreeuwd van verdriet
Mijn ouders spraken geen Engels, ik toen ook nog niet. Ze wilden niks en waren de hele dag weg, dus dat contact heb ik niet aangehouden. Ze kwamen al vlug na de oorlog. Op een dag kwamen mijn zus en ik uit het zwembad bij de Rijn, de Ploegseweg over. Ze hadden allemaal houten schotten op de grond gelegd, ze waren lijken aan het opgraven.
Was de weg niet afgezet?
Nee, we liepen er gewoon langs. Op die schotten werden ze allemaal opgestapeld op dat knollenland achter Klaassen de garage, dat stuk lag vol lijken. Aarts was er ook bij de slager. Mannen werden opgeroepen om te helpen. Ik vond het heel erg voor de ouders die over kwamen. Er was ook een moeder, die had twee jongens verloren. Die vrouw heeft het uitgeschreeuwd van verdriet. Ik heb een foto van de herdenking in 1946. Ik sta erop, zie je wel, allemaal asters en dahlia’s in de tuinen geplukt. Vooraan dat ben ik, Drientje van de Zee, Willy Dieckman, Willy de Bruin, Gerda Wichart en Wil Rieken. Gerda Wichart viel flauw, het was heet en er vielen veel kinderen flauw. Die vakken op het kerkhof waren verdeeld, als je de begraafplaats opkomt stond rechts de christelijke school, links de openbare school. Bij het grote kruis; die twee vakken; de christelijke en openbare ULO, want mijn zus Corrie verzorgde een graf bij het grote kruis.
NA DE OORLOG, KINDEREN HADDEN VEEL VRIJHEID
We mochten ook jarenlang niet in de bossen lopen. We speelden gewoon met scherpe piepers (kogels), tussen de stenen met je schoen en dan haal je het kruit eruit. Je legt het op een bergje, lucifer erbij en dan had je een vlam. Je had ook van die grote, maar dat durfden we niet.
Mijn zus, die tweede was net een jongen, ik moest het kruit op een bergje doen bij die grote schuur, mijn moeder stond buiten te wassen. Ze stak het aan en een vlam zo hoog als de schuur. Toen schrok ze wel, ze zei vooruit daar staan de batsen van vader zand erop gooien. Er kwam een man langs die zei: “Oh dat moet jullie moeder eens weten”. “SSstt, ssttsstt”. Mijn moeder heeft het nooit geweten en mijn zus heeft het nooit meer gedaan. Ja, zulke dingen vertel je niet aan je moeder. Kinderen hadden veel vrijheid toen. Verder hebben wij niks meegemaakt, mijn moeder zei: “ als we maar met zijn vijven bij elkaar kunnen blijven, de rest kan me niet schelen”. En dat is ook gebeurd.
Was er te eten toen jullie terug kwamen? Nee niks. Er waren bonnen voor suiker en boter en zo, als je wat wilde kopen moest je die inleveren en dat is nog heel lang zo gebleven. Wij moesten die bonnen met lijm opplakken voor mijn vader*, die had daar geen tijd voor.
Wij hadden grond, dus mijn vader ging van alles verbouwen. Mijn moeder riep op een dag: “ kom nou eens kijken” in de kamer achter een kastje stonden zes grote weckflessen, die hadden ze mee willen nemen. Toen hebben we 7 of 8 zondagen boontjes gegeten, dat werd gekoesterd.
Hadden jullie schoenen? We kregen klompen van school, de verwarming stond laag en klompen waren warm. Je had ook de HARK (Hulp Aktie Rode Kruis) die deelden kleren uit. Wij hadden familie in Amerika, die moesten kleren geven en die wilden het aan ons geven, dus wij kregen pakken uit Amerika; familie van mijn vader geëmigreerd in 1910-1911. Ik kreeg bruine schoenen van die flatjes met gaatjes erin en oooh, ik durfde er niet mee naar school, ze hadden veters die je om de enkels moest knopen. Mijn moeder zei: “Ze passen jou, je trekt ze aan”. Ik: “ Die doe ik niet aan, ik word uitgelachen ”. Toen zeiden ze allemaal: “ Oh wat heb je leuke schoenen aan ”. Dat was hartstikke leuk. Mijn zusje kon goed naaien en die naaide uit een stijve jurk weer iets leuk voor mij. Zo deed je dat. Ik had een effen jurk; bordeaux rood, ik groeide en dan ging er een geruite lap tussen om hem langer te maken. Er zaten zelfs badpakken in.
* (Vader was kolenhandelaar, kolen waren ook op de bon)
1947 Bevrijdingsfeest met een naar staartje
Ik heb mijn arm gebroken net na de oorlog. Er was een groot bevrijdingsfeest op de Dennenkamp op 5 mei 1947. Er waren feesttenten met palen, die waren ze aan het afbreken, die palen lagen op een ijzeren hek. Wij kwamen uit Gym, dat was een noodgebouwtje, achter het gemeentehuis. Goh jongens, laten we even gaan wippen op die palen. Ik ga erop zitten, ik zat heel hoog en ontspannen, toen ging dat grietje waarmee ik wipte, die paal rollen. Ik zat zeker zo hoog als het plafond. Ik kwakte naar beneden, ik stond op en mijn arm stond achter mijn rug. Ik heb geprobeerd hem naar voren te doen, maar dat lukte niet. Het deed me een pijn. En die Willy de Bruin, die holde naar huis. Ik liep naar huis, de Weverstraat af. Toen kwam haar vader, ze had het thuis verteld, ga maar op de fiets zitten. Ik ging dus achterop. Nee, nee eraf, het rammelde zo en deed zo’n pijn. Het was vrijdagmiddag, we gingen lopen naar Dr. Giesberts. Ik hield mijn arm vast. Oh, zei hij niks aan de hand. Ik dacht man, wacht maar. Oh, dit is een rammelkast, dus ik moest naar het ziekenhuis.
Op een zondag kwam er een non met een zwarte pij aan, met zo’n grote kam bananen
Ik weet nog goed mijn moeder zei: ‘Oh dokter alstublieft naar het Elisabeth”. Hij zei niks, maar draaide toch bij het Elisabeth de oprit op. Toen hebben ze alles los geknipt, ik had nog een borstrokje aan en een hemdje. Het werd in het gips gedaan en ik moest een maand in het ziekenhuis blijven. Ik lag in die barakken bij de Zwarteweg, het ziekenhuis was nog kapot. Er waren Duitse nonnen. Op een zondag kwam er een non met een zwarte pij aan, met zo’n grote kam bananen. Ik zeg zuster: wat is dat? Ik was 10 jaar, ik wist niet wat een banaan was. Ja, dat is heel lekker, ik zat een beetje te pulleken.
En de meester kwam me les geven in het ziekenhuis, toen zat ik in de vijfde bij Lourens.
Mijn moeder liep vaak naar het ziekenhuis. Het openbaar vervoer was een vrachtauto met van die trapjes. Die Duitse nonnen kwamen ’s zondags met ouwels. Ik kneep hem als een ouwe dief, want ik wist niks van Katholiek af. Ik zei heel benauwd: “Ik ben Hervormd”. Oh dat is goed zeiden ze, ze waren erg lief, die nonnen.
Eindelijk mocht ik naar huis. Ze hadden aan mijn vader gevraagd of de klas op de Bedford mocht. Die Bedford kwam uit het leger, daar heeft hij heel lang meegereden. Hij heeft de laadbak schoon gemaakt en de hele klas erop, zo hebben ze me opgehaald uit het ziekenhuis. Er zaten bij ons kersen aan de bomen, die mochten de kinderen helemaal leeg eten.
Wilt u nog meer prachtige verhalen lezen? Ga dan naar de homepage van Airborne memories of bezoek het Airborne Museum.
Plaats een reactie
Wilt u een reactie geven?