Op zoek naar Jeneverkruiken
Het mooie landgoed Mariëndaal bij Arnhem, was Piets geboortegrond. Vader Piet Davidse Sr. beheerde daar als tuinbaas de tuinen van de landhuiseigenaar en was trotse maker van de nooit meer geëvenaarde prachtige moestuin.
In 1937, toen Piet zes jaar was, verhuisde de familie Davidse naar Wolfheze waar zijn vader een betrekking als hoofd tuinbaas van het Het Schild had aanvaard.
Huize Het Schild, tehuis voor blinden en slechtzienden in Wolfheze, is voor een belangrijk deel van Piets jongensleven zijn thuisbasis geweest.
Weliswaar woonde hij met zijn ouders en broers pal naast Het Huis, maar de meeste tijd bracht de toen kleine Piet door bij -en voor de blinden. Vader Davidse had de leiding over alles wat met onderhoud van het omliggend groen te maken had.
Voor een jongen als Piet was in de bosrijke en groene omgeving altijd iets te vinden als je een beetje avontuurlijk bent aangelegd. Echte buurjongetjes waren er niet, daarvoor was in die jaren de afstand naar het toen nog kleine dorp te groot. Pas toen hij de lagere school bezocht kwamen de schoolvriendjes op bezoek. Contacten met de ongeveer vijftig bewoners van Het Schild waren er dus in overvloed.
Hij moest leren rekening te houden met blinden en slechtzienden. Geen rommeltjes, geen speelgoed op de paden waar de bewoners regelmatig liepen en zouden kunnen struikelen. Netjes opruimen, geen rommel achterlaten, leerde hij al snel. Door zijn dagelijkse zwerftochten rondom het tehuis met de bewoners die hij vrijwel allen kende,- en zij hem -‘ben jij Pietje? klonk het soms bij een toevallige ontmoeting – en de directe omgeving was Piet er zeer vertrouwd mee geworden.
Tot die ene fatale dag in september 1944 was het dus een zonnig en zorgeloos leventje in het gezin met twee oudere broers, vader en een zorgzame moeder. Door de oorlogsomstandigheden was in het bos, niet ver van het gebouw van Het Schild al eerder een schuilkelder uitgegraven. Eigenlijk was het te klein voor alle bewoners, je zat met de knieën bijna tegen elkaar aan als je plaats nam op de twee banken die in de lengterichting waren geplaatst. Het was er benauwd, er was geen elektriciteit, geen verwarming, geen sanitaire voorzieningen, kortom, alleen geschikt voor een kort verblijf van hooguit enkele uren. En dat comfort – als je het zo mag noemen – werd zwaar op proef gesteld na de eerste aanval op, helaas, de burgerdoelen van Wolfheze. Het dorp en het nabij gelegen Psychiatrisch ziekenhuis kregen het zwaar te verduren met vele doden en gewonden tot gevolg, Maar ook Het Schild kreeg een voltreffer en brandde volledig uit. Het hoe en waarom van dit bombardement zullen we hier niet beschrijven. Boeken met genoeg informatie over dit onderwerp. Piet, die zich toevallig in de rookkamer van Het Huis bevond, hoorde een steeds luider gefluit van naderende bommen. Zijn eerste reactie na de eerste explosies was onder een bank kruipen en angstig afwachten op wat nog komen ging. Er volgde nog een donderende explosie. Pas toen het rustig werd kroop hij onder de bank uit en zag boven de keuken van het huis stof uit het dak komen. Piets broer Jo stond op de veranda toen de bom op het huis viel maar raakte gelukkig niet gewond. Wonder boven wonder waren er bij Het Schild geen slachtoffers te betreuren. Via het ‘blindenpaadje’ dat Piet zich nog goed weet te herinneren, werden de blinden naar het terrein van de familie Aaldering geleid. De schuilkelder die in de korte nabijheid van het huis was gegraven, kon op dat moment niet worden gebruikt vanwege de hitte en de rook van de brand die de voltreffer op het huis had veroorzaakt.
Iemand had hem ooit gezegd, in verband met de luchtdruk van een bom; een arm onder je borst te houden als je op je buik ligt. Dat advies is hij nooit vergeten.
Met vijftig blinden bij de familie Aaldering binnenvallen was wat veel van het goede. Een klein groepje zat binnen. De rest zat buiten op de grond of stonden in afwachting wat komen ging. Terwijl de terugtocht werd aanvaard richting schuilkelder was er opnieuw luchtalarm en liet iedereen zich plat op de grond vallen tot het sein –veilig- werd gegeven. Zo werd de schuilkelder bereikt en probeerde iedereen het zich zo makkelijk mogelijk te maken wat een hele toer was gezien de beperkte ruimte. Vier nachten en bijna vijf dagen hebben de familie Davidse samen met de vijftig blinde bewoners en verzorgers doorgebracht in de benauwde ruimte. Piet beschrijft precies de situatie waarin zij zich vooral ’s nachts bevonden. Hij noemt het een gruwel. Het was benauwd, het stonk zogezegd een uur in de wind, liggen kon je niet hoewel Piet probeerde op de zanderige grond tussen de benen van de anderen en half onder banken wat nachtrust te pakken. Omdat zittend slapen voor veel blinde bewoners in de schuilkelder een groot probleem opleverde hadden de verzorgers van repen linnen een constructie gemaakt waarbij de zittenden min of meer ter ondersteuning vastgebonden werden opdat ze ’s nachts niet voorover zouden vallen in de slaap. Piet herinnert zich de repen linnen die aan de balken hingen. Het brandende ‘Het Schild’ Het waren onrustige en angstige nachten.
Het Schild was inmiddels geheel uitgebrand, maar het ouderlijk huis was ongedeerd gebleven. Wel hadden Duitsers er tijdens hun afwezigheid waarschijnlijk huis gehouden, er was veel beschadigd en er zat bloed op het aanrecht. Van echt doorslapen in die schuilkelder kwam ’s nachts niet veel. Dan moest iemand onder begeleiding naar het toilet in de uitgegraven en met rietmatten afgezette latrine, buiten de schuilkelder. Maar als er buiten geschoten werd moest bij toerbeurt een emmer worden gebruikt. Je kunt je voorstellen hoe het daarbinnen geroken heeft vertelt Piet. Of er kwam een Duitse soldaat met een zaklamp controleren of er geen Engelsen waren. Maar ook werd Piet eens gillend wakker van angst en werd hij door twee vrouwen vastgehouden en tot rust gebracht. En dat alles in het pikkedonker waar alleen nog gefluisterd werd om elkaar niet wakker te maken.
“Het gekke is alleen” vertelt Piet, “dat ik daarna nooit meer angst heb gevoeld”. “Ik kan daar geen verklaring voor vinden”. Dat verblijf in die schuilkelder is voor de blinden een drama geweest, stelt Piet. Van de heer Nijenhuis, weet hij nog, de blinde organist van Het Schild, kreeg Piet orgellessen. Hij herinnert zich de goede contacten die hij met hem had. Maar opeens was de goede man verdwenen en Piet heeft nooit meer iets van hem vernomen. Jawel, dat hij werd overgebracht naar ‘elders’, maar dat was het dan. Gek hoor.
Tijdens de eerste dag van het verblijf in de schuilkelder verliet Piet de schuilkelder en zag tot zijn stomme verbazing dat de velden rondom Het rondom Schild bezaaid waren met zweefvliegtuigen, rondrijdende Jeeps en Engelse parachutisten. Er was geen Duitser meer te bekennen.
Natuurlijk dacht iedereen dat de bevrijding nu daar was.
Ook herinnert Piet zich het moment dat een Engelse legerpredikant hem en zijn moeder bij een ‘Glider ‘heeft gefotografeerd. Die foto zal in Engeland best ergens een plekje hebben gevonden in een of ander fotoalbum. Maar ja, van wie?
Aan zuster Do heeft Piet goede herinneringen overgehouden. Zij was onvermoeibaar bezig met de zorg voor de blinden. Een geweldig mens. Piets vader was voornamelijk bezig met de voedselvoorziening en de bereiding ervan op een, buiten aangelegd, open houtvuurtje.
op een handkar werd een stoel gebonden waarin mevr. Thomson werd geplaatst
Aan Piets netvlies trekken heel veel beelden uit die dramatische dagen voorbij. Teveel om op te noemen. Je raakt dat nooit meer kwijt. Gelukkig – hoewel? – kwam daar een einde aan toen het bevel kwam dat ze weg moesten. Van wie of waar het bevel vandaan kwam is niet bekend, “we moesten weg van de Duitsers die inmiddels weer de baas waren geworden in Wolfheze maar waarheen” ? Besloten werd naar de Buunderkamp te lopen. Het lag op loopafstand en daar bevonden zich een aantal zomerhuisjes die geschikt waren voor een tijdelijk verblijf. Alle vijftig blinde bewoners van Het Schild met hun begeleiders, verzorgers en het gezin Davidse moesten hun spulletjes pakken en, gebruik makend van alles wat op wieltjes ging of een last kon dragen, te voet de tocht aanvangen. Er waren enkele blinden en zieken, waaronder zuster Mieke, die niet konden lopen en op een kar vervoerd moesten worden. Piet hielp met vervoer van Mevrouw Thomson en, dat is hem zijn leven lang bij gebleven; op een handkar werd een stoel gebonden waarin mevr. Thomson werd geplaatst, vastgebonden om te voorkomen dat zij er uit zou vallen,. Voorop liep een jongen met een touw de kar te trekken, terwijl Piet hem duwde. Ondanks de wat hobbelige onverharde Duitsekampweg ging dat in een redelijk zij het gezapig tempo. Mevrouw Thomson hield zich kranig vast aan de armleuning en schommelde gewillig mee met de bewegingen van de kar. Totdat. Jawel, totdat er een vliegtuig verscheen. Een Spitfire die de weg onder vuur dreigde te nemen. Paniek alom. De jongens die de kar trokken en duwden, doken geschrokken de naast de weg gelegen greppel in en lieten een schreeuwende en luid vloekende en vastgebonden mevrouw Thomson boven op de kar midden op het pad staan. Het was een hilarisch beeld ware het niet dat het dramatische gevolgen had kunnen hebben. Gelukkig heeft iedereen het overleefd en wat mevrouw Thomson na hervatting van de tocht tegen de jongens heeft gezegd vermeldt de historie niet meer, maar het zal niet vleiend zijn geweest. Nu, later, spreekt Piet van weinig fraai gedrag. De Cantharel, één van de zomerhuisjes, werd betrokken door de blinden en verzorgenden inclusief de familie Davidse. Een magere mekkerende geit verwelkomde de tijdelijke gasten, waarbij haar aanwezigheid ook een tijdelijke bleek te zijn. de volgende ochtend was zij verdwenen.
Piet riep: “ Wout het is de papagaai”
Het was een hele toer om de krappe huisjes bewoonbaar te maken voor meer mensen dan waarop het was berekend. Vrijwel iedereen sliep op de vloer. Zeker, bepaald niet comfortabel, maar je had een dak boven het hoofd en je zat droog en dat was al heel wat na de vijf dagen die ze in de benauwde schuilkelder hadden doorgebracht. Toch zaten ze ook hier niet veilig omdat op korte afstand de spoorlijn onder vuur werd genomen en ze opnieuw gevaar liepen. Intussen was Piet een keer naar een van de andere huisjes gegaan en daar aangekomen zag hij een papagaai in een kooi staan en ook een oude dorpsgenoot, Wout Veldhuizen, ontmoette hij daar. Toen op zeker moment de papagaai het fluitend geluid van een bom nabootste dook Wout onder het struikgewas. Piet riep: “ Wout het is de papagaai”. Luid lachen in die omstandigheden kan dan heel bevrijdend zijn. Voedselgebrek begon zich aan te dienen.
Zuster Do stuurde Piet naar de nabij gelegen Duitse post om brood te vragen. Maar dat was er niet meer was de mededeling waaraan je twijfels kon hebben. Met vader ging Piet eens aardappels rooien waarbij Piet door zijn vader werd teruggestuurd om een mand te halen voor de gerooide aardappels. Met de mand op de fiets werd Piet aangehouden door de Duitsers en overhoord naar de functie van de mand. Piet huilde toen ze aandrongen op een gewenst antwoord. Gelukkig werd hij geloofd toen ze hem herkenden van de brood vragende jongen van een paar dagen ervoor. Veel avonturen beleefd daar rond de Buunderkamp, maar toch kwam op 25 oktober het bevel te moeten vertrekken. Met bussen, vermoedelijk voorzien van een rood kruis, is het hele gezelschap in de nachtelijke uren, in ieder geval toen het donker was, overgebracht naar Bussum. Onderweg in Scherpenzeel kregen allen bij en van Restaurant “de Witte Holevoet” nog een kop warme soep uitgereikt. Veel evacuees hebben, bleek later, de zelfde ervaring opgedaan in Scherpenzeel.
Het leegstaande ‘Blinden Instituut voor volwassenen’ werd hun nieuwe onderkomen. Kachels waren er wel, maar geen brandstof en dat was in die strenge oorlogswinter ‘44/’45 geen pretje. Piet werd door zuster Do erop uit gestuurd om lege stenen jeneverkruiken en kurken te gaan zoeken in alle café ’s en restaurants die de omgeving rijk was. Het waren ideale warmwater kruiken om de bedden van de blinden te verwarmen. Hoeveel hij er heeft opgehaald weet Piet niet meer. Schoolgaan werd een probleem. Zoals veel jongeren liep ook Piet een Honger werd een acuut probleem. Piet had altijd honger, weet hij nog. Het vinden van een aardappel was een rijkdom waarmee je omzichtig moest omgaan. Stiekem opeten voordat een ander hem afpakte, was het devies. Voor de blinden was alleen nog de beruchte gaarkeuken beschikbaar met de eeuwige koolsoep. Toch hebben allen het wonder boven wonder overleefd. De beroemde voedseldroppings in de buurt van Bussum hebben ongetwijfeld levens gered en de bevrijding tegen de vijfde mei van 1945 was een schitterende belevenis.
Er staat zoveel op het netvlies van Piet dat tweeduizend woorden te weinig zijn om ze beeldend te laten beschrijven. De familie Davidse is er goed doorheen gekomen. Piet heeft de scholen afgemaakt en heeft het leven weer opgepakt. Nu, op zijn vierentachtigste is het een tevreden mens en dat is hem aan te zien.
Plaats een reactie
Wilt u een reactie geven?