Op de potkachel maakte oma pap van roggemeel

Lily is negentien jaar, enig kind samen met haar ouders woont ze tijdens de evacuatie in 1944 bij haar grootouders aan de buitenkant van Apeldoorn. Het wordt een lange winter van kou en honger.

In september 1944 zijn we van Arnhem naar een buitenwijk van Apeldoorn gelopen en gedeeltelijk gefietst. We woonden in Arnhem noord in de Richard Kolfschotenlaan, dat is bovenaan Sonsbeek aan de buitenkant. In Sonsbeek zat de Duitse Jugend SS. Mijn vader was eigenwijs, hij wilde niet evacueren, hij zei: “Ik blijf hier zitten”. Alle buren zeiden hoe bescherm jij je dochter tegen al die dronken kerels, die hier binnen komen? Dus uiteindelijk zijn we toch gegaan.

Lily Obbink 1944

Lily Obbink 1944

We hadden natuurlijk ook geen kleding bij ons. We dachten dat het voor een paar dagen zou zijn. Van oude gordijnen heeft mijn moeder voor mij een jurk gemaakt. Ik heb toen van restjes wol er bloemen opgeborduurd, want het was van die saaie bruine gordijnstof.

Van de cape van mijn vader, daar had ik een hele mooie jurk van gekregen. Hij was reserveofficier, dat was een hele grote cape. Die heeft hij op één of andere manier in Arnhem opgehaald met nog wat andere spullen, hij is een keer met het Roode Kruis meegegaan.
Ik kreeg een oude lange broek van een oom van me, ik was toen voor het eerst in een lange broek, want dat was lekker warm. Het was ontzettend armoedig. Honger, echt honger!

Toen mijn grootouders gestorven waren, mocht ik wat uitzoeken, toen heb ik dat kacheltje uitgezocht

Mijn vader en ik hadden een keer een handkar gehuurd. Toen zijn we naar het bos gegaan. Het gerucht ging dat je daar mocht sprokkelen. Het was koud, het was glad. Om de beurt deden we dat tuig om en trokken we de kar, de andere duwde. We moesten ergens over het Apeldoorns kanaal, dus omhoog de brug op en we gleden steeds terug. Ik weet nog dat mijn vader huilde, hij zag hoe ontzettend ik moest zwoegen en dat het nog niet ging, dat was zo erg.
Maar goed we zijn met die kar thuis gekomen, dus toen hadden we weer wat hout in dat ouderwetse potkacheltje, dat staat nog altijd daar. (ze wijst naar het kacheltje in de huiskamer).
Is dat het kacheltje uit de oorlog?
Kacheltje Mw. Lily van Vessem 007
 Toen mijn grootouders gestorven waren, mocht ik wat uitzoeken, toen heb ik dat kacheltje uitgezocht.
We woonden buiten het dorp aan de andere kant van het kanaal, daarom is er zo hard gevochten tot aan  het kanaal.
Ik ging op de fiets, zolang hij het nog deed, twee keer in de week naar Oene, dat is een dorp iets verder  op. Daar ging ik bij boerderijen melk vragen, bij de meesten werd je weg gesnauwd, maar er was één  boerderij daar kreeg ik altijd een flesje melk, een halve liter.
Dan had mijn grootmoeder kans gezien om ergens roggemeel te kopen en dan konden we een soort pap  maken, op de potkachel. Het was altijd maar even, het was zo weer op.
Het was ook gevaarlijk, want ik moest langs het kanaal fietsen. De schepen die aardappels en zo vervoerden voor de Duitsers, die werden vaak gebombardeerd. Je kon dan maar één ding doen, er waren éénmansgaten, daar moest je inspringen. Die stonden vaak vol water, vreselijk. Ik ben vaak huilend thuisgekomen.
Het was voor mijn vader te gevaarlijk. Mijn moeder is één keer meegegaan, maar dat was niks.
Je moest je fiets neersmijten en erin springen. Zij ging op haar gemak een plekje zoeken voor de fiets. Ze had helemaal niet in de gaten dat het menens was. Ik zei: Ga alsjeblieft niet meer mee, ik word bang van jou.

Razzia voor de Arbeitseinsatz

Bevel om te melden voor de Arbeitseinsatz

Bevel om te melden voor de Arbeitseinsatz

Heel vroeg werd er gebeld. Mijn grootvader ging naar beneden en kwam boven met het bevel. Hij zei: “Je moet naar buiten”.  “Ik denk er niet over”: zei mijn vader.
We zagen mannen naar buiten komen met pakketten brood en dikke jassen.
Mijn vader was leraar Duits op de ULO school. Hij was ook reserve officier, hij was gemobiliseerd geweest. Hij had zijn officiersaanstelling meegenomen, die paperassen heeft hij op tafel neergelegd.
Ze begonnen achterin de straat. Er kwamen twee soldaten binnen: “ Mit” zeiden ze. “Nein” zei mijn vader, “Ik ben officier van het Nederlandse leger. Als u wilt dat ik mee ga, ga dan een officier halen. Ik zit hier, dit is mijn aanstelling van de koningin met stempels”. Het waren een beetje boerenknullen, dus zwaar onder de indruk, ze gingen weg.
Vader zei: “Ik ga hier zitten, ik houd de tuin in de gaten, als er soldaten aan komen, moet jij proberen ze bij de achterdeur te houden”. En ja hoor, daar kwamen twee soldaten.
Ik naar de achterdeur. Ik zag dat ze overal zochten, ze zochten fietsen. Onze fietsen hadden we in het kippenhok onder het stro verstopt. Ze vonden ze niet.
Toen stonden ze bij de deur: “Vreselijke dag voor jullie” zeiden ze. We hadden net gehoord dat de broer van mijn vader wel meegenomen was. We waren verdrietig en angstig.
Zei die ene: “Mag ik even naar het toilet “. Dat was gelukkig in het achterhuis. Zei de andere: Ik ben een Oostenrijker, ik vind het vreselijk, maar hij is niet te vertrouwen, dus ik moet wel.
Ik knikte maar een beetje. Toen die ander, precies hetzelfde liedje: Hij is niet te vertrouwen.
Ze vroegen: “Is je vader weg” Ik zei maar ja, ik dacht aan mijn oom.
Als ik nee gezegd had, waren de rapen gaar. Ze gingen weg. Ik was zo trots dat ik het gered had, maar ik had wel de zenuwen.
Ook de dagen erna waren erg naar, want in het dorp lagen overal doodgeschoten mensen. Een vriend van mijn oom was ook doodgeschoten. Die mensen hebben ze 24 uur, op straat laten liggen, voorover met hun gezicht naar de grond en een gaatje in hun nek. Het was gewoon terreur.
Dat was in november, toen moest de hele winter nog komen. Ja, het is wel een bewogen jaar geweest en je bent op een leeftijd dat je het intens meemaakt.

 

Na de hele lange winter, kwam die afschuwelijke bevrijding

U zegt afschuwelijk, werd er gevochten?
Het huis van mijn grootouders had boven bij de slaapkamers een heel groot plat, met een hek erom heen. Ik stond er vaak, je kon heel ver kijken. Toen zagen we de oorlog al maar dichterbij komen. Zutphen, Deventer, dat ging iedere keer met veel branden en ze schoten van alles kapot, er werd gebombardeerd, het was heel angstig. Dat was de tweede helft van april.
Wanneer kreeg U het gevoel we zijn bevrijd? Nou dat heb ik niet echt gehad. Op een vrijdag begon de beschieting. We zaten met zijn vijven, mijn grootouders, mijn ouders en ik. Ik was negentien en we waren geëvacueerd bij mijn grootouders aan de buitenkant van Apeldoorn.

De Duitsers liepen in en uit, ze gooiden met pantservuisten

We zochten een plek waar dikke muren waren en geen glas. Het gekke was het duurde van vrijdagmiddag tot zondagavond. Ik ben zaterdags gewoon een tijd buiten westen geweest. Ik had me overal voor afgesloten, ik liet me meenemen, als we weer ergens anders gingen zitten. Er was er steeds één die zei: we zitten hier verkeerd, we moeten hier niet blijven en tot drie keer toe is de plek waar we gezeten hadden getroffen door een granaat. Het huis was zwaar beschadigd, er waren beslist slachtoffers gevallen, als we waren blijven zitten. Op het laatst zaten we in een kelderkast met een trapje, we pasten er net in. Op een gegeven moment hoorden we weer klossen door het huis.
De Duitsers liepen in en uit, ze gooiden met pantservuisten, als er pantserwagens door de straat kwamen. Dat ding draaide dan en ze schoten wat kapot van ons huis.  Ik gluurde, ik zei tegen mijn vader: “die rotmof heeft een Tommyhelm op”. Dat klopte niet, mijn vader zag dat het een Engelsman was. Hij gooide de deur open en riep: Civilians. Die knul vroeg zijn er Duitsers in huis, dat weten we niet, wij zitten hier. Maar het is te gek, alle huizen zijn ontruimd, jullie moeten direct mee naar de EHBO post hiernaast. We zijn daar opgevangen; vader en opa kregen cigaretten en wij kregen chocolade, ze spraken met ons.

die rotmof heeft een Tommyhelm op

Er kwam een officier bij die zei: “Het spijt me erg maar jullie kunnen hier niet blijven. Aan de overkant in de éénmansgaten zit de Jugend. Als het donker is komen ze er uit. Ik weet niet of we het houden, misschien gaat het eerst weer fout, dan moeten jullie nog een keer door de hel. Jullie moeten echt weg”. Ja, tjeetje, dat is ook wat, mijn oma liep heel slecht. Aan de overkant stond een kar, daar hebben we oma opgezet en wat spullen. We fietsten soms een eindje, dan wachtten we weer op de kar. Op het moment dat we weg gingen kwam er een Duitser met een buikschot, enorm bloedend bij ons binnen lopen. Hij roept: “Wasser, wasser”. Die man schreeuwde zo, daar heb ik nachten van gedroomd.
Vader Jan hield een Canadese Rode Kruiswagen aan, hij zei: “we hebben een gewonde Duitser”.
Het antwoord: we hebben net drie opgehangen officieren van ons gevonden. We helpen geen ene Duitser meer, laat hem maar lekker dood gaan. Het was allemaal zo hard natuurlijk.
We zijn toen gaan lopen naar Twello, uren hebben we gelopen, in de nacht kwamen we daar aan. We kwamen onderweg op een punt waar ze een vestinkje hadden gemaakt van zandzakken, daar lagen veel dode Duitsers achter.

Pas op Koninginnedag op 31 augustus 1945 in Arnhem,  kon ik meefeesten

Dat schreeuwen van sommige gewonden, dat je hoorde. Jaren later was ik ergens, waar ze ganzen hadden, die begonnen ’s nachts te schreeuwen, in paniek ben ik opgevlogen, ik dacht: dat het weer oorlog was, zo’n indruk maakt dat op je.
We zijn in een kippenhok terecht gekomen, daar hebben we drie dagen gezeten en daar zijn we bevrijd. De glorieuze intocht was in Apeldoorn, daar hebben wij niets van gezien. Het enige wat wij zagen: waren Duitse krijgsgevangenen. Vader Jan kwam me halen, “kom eens mee”: zei hij. De officieren moesten een draad spannen en de manschappen zaten uit te rusten. Die Duitse officieren met hun dikke buiken werden aan het werk gezet. Daaraan zagen wij dat het voorbij was. Pas op Koninginnedag op 31 augustus in Arnhem,  kon ik meefeesten. We hadden van oude lappen rokken gemaakt. En het was feest op het Goeman Borgesiusplein. Toen was het voor mij pas bevrijdingsfeest.
Ik heb het altijd jammer gevonden, dat ik nooit de bevrijding heb meegemaakt. Maar ja goed, een mens kan niet alles hebben.

Een nieuw leven opbouwen

Die maandag 18 september 1944 moesten alle Arnhemmers weg, de stad uit. Dat was voor straf omdat we gejuicht hadden. Ik heb toen al Tommies gezien. Ik ben stiekem gaan kijken, we dachten het is klaar, het tegendeel was waar we moesten vluchten.
Toen wij de achterdeur uitgingen, we hadden voor en achter openslaande deuren, toen trapten de Duitsers de voorkant in. Ze stapten vast naar binnen om te roven.
Ik ging na de bevrijding stiekem naar huis. Ik had me aangemeld als vrijwilligster om met allerlei berichten naar Arnhem te fietsen. Ik dacht:  ik heb mijn persoonsbewijs bij me en dan zien ze waar ik woon. Ik had ook een kaars meegenomen. Ik daal de keldertrap af, ik heb 2, 3 stappen gedaan en mijn voet zit vast in allerlei draden. Ze hadden gewaarschuwd voor boobytraps.

Ik dacht: Oh, niemand weet dat ik hier ben.

Het was de breidoos van mijn moeder, die hadden ze van de trap gegooid. En alle boeken die er rond dobberden en de rotan stoelen van buiten. De kelder had maanden onder water gestaan, want de waterleiding was bevroren in de winter, stinken en zo vies. Toen we terug kwamen hadden we een hoop te doen.
Mijn ouders zijn toen gescheiden. Dat huwelijk was niet goed, dat wist ik ook wel, maar ja, zolang het oorlog was bleven ze bij elkaar, daarna zijn ze ieder hun eigen weg gegaan. Ik was inmiddels twintig geworden 8 mei 1945, ik zei toen: “ik ga niet met papa en niet met mama mee”.
De directeur van de kweekschool had gezegd, je kan voorlopig met ons mee. Hij had een dochter van mijn leeftijd. We gaan de school schoon maken en dan ben jij vast in Arnhem. Dat heb ik toen gedaan.  Zij woonden in Alteveer, daar zat een hele wijk met Canadese soldaten. Zij hadden ergens in een huis een piano gevonden, ze maakten muziek en dan gingen Tineke en ik kijken, dat was leuk. We kregen ook wat te snoepen, want zij hadden van alles.
Na een paar weken kwamen de beste vrienden van mijn ouders terug met hun dochter. Dat was en is nog steeds mijn boezemvriendin. Ze woont nog in Arnhem. Haar ouders hadden altijd gezegd: “Lily als het fout loopt, kan je bij ons terecht”, daar ben ik toen drie jaar in huis geweest.

Deken gekregen van de HARK

Deken gekregen van de HARK in 2014 na 70 jaar nog steeds in gebruik

 

 

 

Mw. Lily van Vessem-Obbink opening expositie Van Huis en Haard 2014

Mw. Lily van Vessem-Obbink opening expositie Van Huis en Haard 2014

Plaats een reactie

Wilt u een reactie geven?

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *