Geëvacueerd naar Ugchelen
Mijn zusje zei prompt: Rotmoffen
Het eerste dat ik me van de oorlog herinner is dat de Westervoortse brug de lucht in ging. Dat moet denk ik 10 mei 1940 zijn geweest. Wij woonden toen op het Van Verschuerplein in Arnhem, vlakbij de Rijnbrug waar in 1944 zo om gevochten is. Ik weet het nog zo goed omdat mijn zusje net geboren was. Ik mocht me zelf in de keuken wassen, bij het aanrecht. Plotseling was er een enorme knal. Ik schrok geweldig en vroeg mijn vader: “Papa, wat was dat”?
Het eerste dat ik me van de oorlog herinner is dat de Westervoortse brug de lucht in ging. Dat moet denk ik 10 mei 1940 zijn geweest. Wij woonden toen op het Van Verschuerplein in Arnhem, vlakbij de Rijnbrug waar in 1944 zo om gevochten is. Ik weet het nog zo goed omdat mijn zusje net geboren was. Ik mocht me zelf in de keuken wassen, bij het aanrecht. Plotseling was er een enorme knal. Ik schrok geweldig en vroeg mijn vader: “Papa, wat was dat”?
De Westervoortse brug is ontploft
Hij antwoordde heel kalm: “De Westervoortse brug is ontploft, meisje”. “Dat kan helemaal niet”, riep ik. “Jawel”, zei vader, “dat doen meneren zodat ze er niet meer overheen kunnen”. “O”, zei ik; ik was helemaal verbaasd. Omdat mijn vader bij de Luchtbescherming zat, vermoedde ik dat hij het over Nederlandse militairen had, maar ik begreep het niet. Ik had toen nog geen idee wat vijanden waren, laat staan wie vijanden waren. Pas later heeft vader me verteld dat Nederlandse militairen de brug hebben opgeblazen om de Duitsers tegen te houden. Veel geholpen heeft het niet, de Duitsers zaten al heel snel bij de Grebbeberg. Het gevoel dat er oorlog was had ik toen helemaal nog niet. Ik kende het woord niet eens. Het besef van oorlog kwam pas later, toen er bij ons thuis over ‘moffen’ werd gesproken. Ik denk dat het in 1942 was toen we samen met mijn zusje van twee jaar naar een winkel liepen. We kwamen op straat Duitse soldaten tegen, waarop mijn zusje tegen hen zei: “Rotmoffen”. Dat hebben mijn vader en moeder haar heel snel afgeleerd. Ze legden ons naderhand thuis uit dat we flink gevaar zouden lopen als we zoiets tegen de Duitsers zeiden. De Duitsers waren onze vijanden, legde vader ons uit en vijanden kunnen je kwaad doen. De eerste confrontatie met oorlogsgeweld kwam voor mij pas in 1944 toen Nijmegen werd gebombardeerd. Mijn twee jaar oudere broer en ik liepen tussen de middag weer terug naar school, de christelijke lagere school in de Paterstraat. We waren bij de busremise toen er vliegtuigen over kwamen, angstig laag. Mijn broer zei: “Kom snel, we gaan terug naar huis”. We waren nauwelijks binnen of de gasfabriek op de Westervoortsedijk werd gebombardeerd, vlakbij ons huis. In ons huis hadden we een hoge schoorsteen.
Wij moesten onder de schoorsteen schuilen
Vader had ons geleerd dat we, als er iets gebeurde, onder de schoorsteen moesten schuilen. “Een schoorsteen blijft het langste staan”, zei vader. Ik zie nog voor me hoe we onder de schoorsteen kropen. Mijn zusje bleef maar om de tafel heen lopen, totdat moeder haar vastpakte en zei: “Hier komen jij, ook veilig onder de schoorsteen blijven”. Tijdens het bombardement is er veel verwoest bij ons in de buurt, bij de Johan van Oldenbarneveltstraat, in de buurt van de gasfabriek. Als ik goed luister hoor ik de bommen nog vallen. Later dat jaar kwamen de luchtlandingen bij Oosterbeek. We merkten het onmiddellijk, er kwamen heel veel vliegtuigen over. Vader zei meteen: “Jongens, het is begonnen, we worden bevrijd”.
Jongens het is begonnen, we worden bevrijd
Dat gaf veel opwinding. Bij mij niet, want ik was te jong om te beseffen wat er gebeurde. Helaas bleek het achteraf allemaal heel erg tegen te vallen. Bij ons werd er veel gevochten. Het leek wel of de frontlinie dwars over ons plein liep. Aan de ene kant zaten de Duitsers, aan de andere kant de Engelsen. Vader werd opgeroepen om naar de EHBO post te komen, aan de overkant van het plein, in een schoolgebouw. Daar werden zowel Engelse als Duitse gewonden binnengebracht. Hij moest dus het plein oversteken, wat best gevaarlijk was.
Het was spannend, maar ook griezelig
Omdat er volop geschoten werd, zijn wij nog een paar dagen in ons huis gebleven, tot donderdag 21 september. Toen kwamen de Duitsers, soldaten met helmen op, huis aan huis zeggen, nee schreeuwen, dat we allemaal weg moesten. Dat was dus een paar dagen voordat op maandag 25 september het algemene evacuatiebevel werd gegeven. Blijkbaar was het bij ons in de buurt te gevaarlijk. We zijn naar Rozendaal gegaan, waar een zuster van vader woonde. Alles wat we mee konden nemen werd op fietsen geladen, mijn zusje voorop en allerlei bagage achterop. Heel frappant was voor mij dat moeder gehaakte spreien meenam. Ik snapte er als kind niets van. Later begreep ik het, moeder haalde de spreien uit en heeft daar hemden en broeken voor ons van gebreid.
Van de spreien werden door moeder hemden en broeken gebreid
Over allerlei paadjes achter de huizen zijn we via industrieterrein Het Broek veilig weg kunnen komen. Op goed geluk naar Rozendaal, want vader had zijn zuster natuurlijk niet even kunnen laten weten dat we er aan kwamen. Een broer van vader bleek er al te zijn, samen met zijn vrouw. Met ons zevenen erbij was het knap vol in huis. Wij konden daarom niet lang blijven en zijn tien dagen later weer verder getrokken, op weg naar Ugchelen. Misschien was het op goed geluk; misschien had vader een adres gekregen, ik weet het niet. We liepen met een handkar, helemaal volgeladen en mijn kleine zusje daar nog bovenop. Op de Apeldoornseweg was het enorm druk, allemaal mensen die in de richting van Hoenderloo liepen. Ik vond het wel spannend om weer op pad te gaan, maar ook wel een beetje griezelig: Bij wie zouden we terechtkomen? We zijn uiteindelijk naar Ugchelen gelopen, naar een familie die in een huis in het bos woonde.
Daar zaten ook een paar onderduikers
Daar zaten ook al een paar onderduikers. Voor mij was het een leuke tijd in Ugchelen, ik ging gewoon naar school en had vriendinnetjes. Ik heb zelfs nog een poesiealbum waar meisjes uit Ugchelen in geschreven hebben. Ik weet niet wat mijn broers in die tijd gedaan hebben. Mijn oudste broer heeft mogelijk niet gewerkt, want hij was toen al 17 jaar en liep flink risico om opgepakt te worden en naar Duitsland te worden gestuurd. Mijn tweede broer werkte bij een bakker en mijn derde broer was nog te jong, die ging net als ik naar school. We woonden in een klein huisje, met één kleine kamer voor ons. Vader en moeder hadden een eigen bed en ik sliep met mijn jongste broer op de grond, mijn zusje tussen ons in en ons hondje dat ook mee was, als kruik. Na een tijdje vond vader het toch te gevaarlijk worden, omdat er daar teveel onderduikers kwamen. We zijn toen naar een huis in het dorp gegaan, waar wij een kamer en een slaapkamer kregen toegewezen.
Mijn zusje werd helemaal kaal geschoren
In Ugchelen moesten we voor onszelf zorgen. Tegenover ons huis stond een school waar Duitse Wehrmacht soldaten zaten. Ik herinner me dat een Duitse officier mijn zusje elke avond een toetje kwam brengen. Mijn zusje had schattige krullen, die de officier waarschijnlijk aan zijn eigen kinderen deden herinneren. Vader vond het maar niks dat die Duitser dat deed, maar Moeder vond het best, zij dacht: Dat is mooi meegenomen. Wat ons vast ook wel zal hebben geholpen is dat mijn tweede broer bij een bakker in het dorp werkte. Om verder aan eten te komen gingen mijn ouders de boer op. In het bos had vader een tandem gevonden, verstopt onder de bladeren. De tandem was kapot, maar kon gelukkig weer worden gelast. Op de tandem gingen ze richting Deventer, Olst, Epe, op zoek naar wat te eten. Ze kwamen thuis met wortels of met bevroren aardappels, waar je altijd nog puree van kon maken.
Van de bevroren aardappels kon nog puree worden gemaakt
Ik zie nog voor me hoe moeder en mijn tweede broer in de winter (het vroor dat het kraakte) thuis kwamen met allebei een kapotte mond. Wat bleek? Door de vorst was een fles melk kapot gesprongen. Ondanks alle splinters hebben ze de melk toen snel opgedronken, want die mocht je natuurlijk niet verloren laten gaan. Hun hele mond kapot, van binnen en van buiten! Tegen het eind van de oorlog kregen we in de gaarkeuken te eten. Als ze me nu gestampte rode kool voorzetten ga ik gillen, want in de gaarkeuken hebben we een keer rode kool gekregen die zuur was. Maar toch opeten, want we hadden honger. Op 17 april 1945 is Apeldoorn bevrijd, de dag na mijn verjaardag. Ik weet het nog heel goed. Er kwamen drie motoren Ugchelen binnen gereden met Canadezen. Een broer van mij kreeg een pakje sigaretten, hij wist toen nog niet eens wat dat was en een andere broer een stuk zeep. Mijn moeder was daar reuze blij mee. ’s Avonds gingen we meteen in bad, eerst helemaal inzepen en dan lekker afspoelen. Moeder vond dat heerlijk om te doen, want wij hadden luis, waar moeder ons maar niet vanaf kon helpen. Ze had mijn haar heel kort geknipt en mijn zusje zelfs helemaal kaal geschoren, maar ook dat was nog niet afdoende.
De Duitsers werden met tanks uit de bossen verdreven
Rond Ugchelen zaten nog al wat Duitsers in de bossen. De bevrijders kwamen met tanks om de Duitsers uit de bossen te verdrijven. De tanks leken wel vuur te spuwen als ze schoten. Ik vond dat weerzinwekkend, het leek wel een griezelfilm. Ik heb nooit begrepen waarom dat zo moest. Het maakte mij ook heel erg bang. Ook V1’s maakten me bang. Een akelig geluid als je die hoorde overkomen. En dan maar afwachten waar ze zouden neerkomen. Mijn vader hoorde dat blijkbaar goed, want steeds stelde hij ons gerust: “O, die vliegt over”.
We hadden van stro een bed gemaakt
Omdat vader bij het GEB in Arnhem werkte, het gemeentelijk elektriciteitsbedrijf, werd hij al snel naar Arnhem teruggeroepen om te helpen zodat er weer overal in Arnhem verlichting was. Hij is toen vooruit gaan, terwijl wij nog een paar weken in Ugchelen bleven. Vader verbleef in Insula Dei op de Velperweg. Begin juni zijn wij ook naar Arnhem gegaan, met paard en wagen, heel luxe. Vader had in de tussentijd samen met mijn oudere broers die blijkbaar ook al in Arnhem waren, ons huis zo goed mogelijk weer wat opgeknapt. Het huis was totaal leeg, maar ook daar kwam een oplossing voor. In 1944 hadden de Duitsers de laatste meubels uit de huizen gehaald om naar Duitsland te sturen. Die werden in treinen geladen, op het emplacement vlakbij ons in Arnhem. Door de gebeurtenissen rond de Rijnbrug zijn veel treinen op het emplacement gebleven. Na de oorlog heeft de HARK, Hulp Actie Roode Kruis, alle meubels overgenomen en die onder de teruggekomen inwoners verdeeld. Omdat vader dankzij zijn werk dichtbij het vuur zat, kwam hij al snel met een eettafel met stoelen thuis! Later kregen via de HARK ook bedden en andere meubelen. Om het pannendak te kunnen repareren zijn vader en de jongens bij de buren op het dak geklommen en hebben daar zoveel pannen weggehaald, dat ons dak weer netjes dicht was. Moeder had op de wagen een aantal balen stro meegenomen die in de kamer op de grond werden gelegd, zodat we allemaal een ‘bed’ hadden. We sliepen keurig naast elkaar. Ik weet het nog precies: Mijn jongste broer, mijn middelste broer, mijn oudste broer, vader, moeder, mijn zusje en ik. Vóór het stro hadden ze een plank gelegd, zodat het stro niet kon wegzakken. Reuze handig. Ons plein werd omringd door Canadese soldaten, die daar met hun trucks stonden. Ze hadden een muziekgebouwtje in de Broekstraat als keuken genomen, waar wij ’s avonds de restanten van het eten mochten komen halen. Dat was natuurlijk heerlijk voor ons. Op een gegeven moment vroeg een Canadees of mijn moeder zijn kleren wilde wassen. Dat wilde moeder maar al te graag, want daardoor kreeg ze zeep en hadden wij dus ook schone kleren. Eigenlijk begon het gewone leven voor mijn ouders al direct na terugkomst in Arnhem. In tegenstelling tot vele anderen had vader werk en dus een inkomen. Velen hadden geen werk, geen winkel, geen bedrijf meer. Wij waren de eersten in onze buurt die terugkwamen. Het was de eerste weken nogal leeg. Niet gezellig. Er waren wel de Canadezen en al snel kwamen er volwassen meiden, waar de Canadezen een oogje op lieten vallen. Dankzij de vele kapotte en nog onbewoonde huizen waren er plekjes genoeg om ongestoord hun gang te kunnen gaan. Veel huizen hadden nog bedsteden, die in die dagen erg in trek waren. Na september 1944 hadden we geen contact meer met onze familie, we hadden geen idee waar iedereen zat, alleen dat de broer van vader was waarschijnlijk nog in Rozendaal. We wisten ook vrijwel niets van wat er elders gebeurde.
De mensen in het westen van het land aten bloembollen
We wisten zelfs niet dat er in het westen een ernstige hongersnood was, dat mensen daar bollen moesten eten om niet van honger om te komen en dat ze de bielsen onder de treinrails vandaan haalden om aan hout voor de kachel te komen. We hoorden niets daarover. Ons hele gezin is uiteindelijk de oorlog goed doorgekomen, niemand omgekomen, niemand gewond geraakt. Vader is waarschijnlijk aan de Arbeitseinsatz ontsnapt, omdat hij als hartpatiënt een speciaal Ausweis had. Vader was van 1892, dus ook al aan de oude kant om nog in Duitsland te werk te worden gesteld. Mijn broers waren nog net te jong om te worden opgepakt of te moesten onderduiken. De bevrijding was voor mij een hoogtepunt. Absoluut.Terug op het Van Verschuerplein werden er weer feesten gehouden. Er is nog een foto waarop mijn vader met een naaimachine vlaggetjes zit te naaien.
Ik heb gezien dat jonge vrouwen kaal werden geschoren en met teer besmeerd
Toch zit bij bevrijding voor mij ook een andere kant: Ik heb gezien dat meisjes, jonge vrouwen werden kaal geschoren en met teer besmeerd. Ik vond dat heel erg, mensonterend. Die meisjes werden ook door de bevrijders weer gebruikt. Ze deden een shawl om hun hoofd en gingen met Canadezen op stap. Ze werden dus ook gebruikt.
Bij Musis Sacrum waren een paar mensen opgehangen
Wat ook veel indruk op mij heeft gemaakt is dat mijn vader vertelde dat er bij de muziektent bij Musis Sacrum een paar mensen waren opgehangen. Een vreselijk gezicht. Weerzinwekkend. Ik sla nooit een jaar over om rond 17 september de bijeenkomst in de Berenkuil bij te wonen. Dat is iets van ons, van het Van Verschuerplein, van onze wijk. De zuil die daar staat is een stuk van het gerechtsgebouw dat daar vlakbij heeft gestaan. Ik heb een vlag van Arnhem gekregen, omdat wij in de oorlog Arnhemmers waren. Op 17 september steek ik de Airborne vlag uit en op 4 en 5 mei de Arnhemse vlag. Dat is iets wat ik altijd zal blijven doen. Ja, ik ben dus toch wel bang geweest, een beetje tijdens de oorlog en misschien nog wel meer vlak na de oorlog. Als er vliegtuigen overkwamen was ik altijd bang. Mijn broers hadden daar geen last van. Ik wel en riep dan angstig om mijn vader en moeder. Als het ’s nachts gebeurde, mocht ik altijd bij hen in bed komen liggen. Dat was veilig. Ondanks de oorlog heb ik een fijne jeugd gehad. Die periode heeft altijd mijn belangstelling gehouden en ik heb er het besef aan over gehouden dat het zo niet moet. Nog altijd ga ik trouw naar de Airborne herdenkingen. We zijn de Engelsen dankbaar.
Plaats een reactie
Wilt u een reactie geven?