Mijn moeder verstopte de weckflessen
Van de oorlog herinner ik me vooral beelden en geluiden. Ik ben van mei 1939.
Mijn vader was zakenman en reisde veel met de trein. Op zo’n reis ontmoette hij mijn schoonvader, ook zakenman. Ze werden vrienden. De gezinnen later ook. Aan het eind van de oorlog reed hij als een van de weinigen in een auto. Hij was toen chauffeur bij Rijkswaterstaat. Ik vond dat prachtig om te zien!
Ik werd plotseling door mijn moeder naar buiten genomen. Opgewonden wees ze naar de lucht; die was vól parachutisten. Ik hoor nog het lawaai van de dropping en landingen. Mijn moeder was zo enthousiast dat ze de fiets pakte en (op houten banden ) naar de Rijn ging.
Die zomer weckte ze heel veel. Ik hielp haar daarmee. De weckflessen verstopte ze in de grond en in de ruimte boven de schuifdeuren van de kamer en suite.
Toen moesten we plotseling weg. Ik weet dat we naar Numansdorp gingen en dat ik dat een gekke naam vond, maar hoe? We waren snel terug in ons huis aan de Cattepoelseweg en moesten 5 oktober weer weg, nu naar het Openluchtmuseum. Daar woonden we in een hal waar ze de rijtuigjes uit hadden gehaald. Aan de zijkant hadden ze schotten gemaakt, op de vloer lag stro. Met dekens die ruw en raar voelden.
In het midden stond een potkachel voor verwarming en om op te koken.
De bovenmeester was daar de baas over. Hij zat er altijd naast. Ik vond hem streng en ik was bang voor hem. Buiten speelden we met de rijtuigjes en we verzamelden tamme kastanjes. Er waren maar 4 kinderen; allemaal jongens.
In december stuurde mijn oma uit Amsterdam mijn oom om te kijken hoe het met ons was. Hij vond ons in het Openluchtmuseum, maar kon niet meer terug. Het water bij de Zaanse Schans was die winter bevroren. Mijn vader en oom hakten een gat in het ijs voor water om zich te scheren.
In december kwamen de Duitsers binnen en mijn vader en oom werden opgepakt. Mijn moeder zei toen dat ik roodvonk had. Daar schrokken ze vreselijk van. Bang voor besmetting lieten ze mijn vader en oom los! Ik lag tot aan mijn neus onder de dekens, moest wel 3 dagen zo blijven liggen!
De verlaten stad
Mijn moeder ging een paar keer terug van het Openlucht museum (onze eerste vluchtplek) naar ons huis om weckpotten te halen. De mannen durfden niet; bang om opgepakt te worden. Op een keer vond ze het huis leeg geroofd. Er was niets meer. Veel later vond ze een grote aluminium pan en een parachute.
Van de parachute maakte mijn moeder een blouse. Het was prachtige zijde, heel zacht.
Die pan is de ‘familie soeppan’ geworden; eerst in ons gezin en nu bij dat van mijn dochter!
Later moesten we weg uit het museum en kwamen in Velp terecht; in de hoofdstraat boven de Drostewinkel van Lodeweegs. We hadden 2 etages: Een om te wonen en een om te slapen. Daarboven was een duiventil. Als er razzia’s waren kropen mijn vader en oom in die til.
In Velp liep ik wel eens op straat. Ik mocht absoluut niet met Duitsers praten. Op een dag viel ik op straat vlak voor een Duitser. Mijn knie was helemaal kapot en bloedde. De Duitser wilde mij thuis brengen. Ik was doodsbang, want ik mocht niet praten met hem én thuis waren mijn vader en oom.
Toch bracht de man mij thuis. Mijn moeder liet hem niet binnen. Ze was blij én trots op mij en ………. ik kreeg geen straf!
Als er luchtalarm was, moesten wij naar de overkant van de straat. De schuilkelder was onder de lingeriewinkel. Op een dag kwam er vlakbij een V1 naar beneden en ontplofte. Toen we uit de kelder kwamen liep mijn moeder ernaar toe. Ze kwam terug met een gloeiende scherf. Zo heet dat ze blaren op haar hand had! De scherf leek op een schotse terriër. Ik vond hem prachtig.
Die ontploffing van die V1 werkte nog een poos bij mij door: Bij onweer was ik dan bang.
Ik ben de Amerikanen, Canadezen en Engelsen diep dankbaar
Mijn moeder kon heel goed naaien. Voor de bevrijding maakte ze een ochtendjas met rode, witte en blauwe bloemen. Toen de Canadezen door de straten trokken klom mijn moeder met mij op het dak: In die ochtendjas! Opeens werd er achter geschoten door de Duitsers; razendsnel moesten we weer in de schuilkelder.
Na de bevrijding gingen we van Velp terug naar Arnhem. Naar een woning op de Hoogkamp. Ik werd 6 jaar en ging naar de Montessorischool. Op school zaten ook kinderen van 14 die in de oorlog niet naar school konden. Als ik vrij had, ging ik met voedselbonnen op stap om eten te krijgen. Ik hielp met alles, zoals aardappels schillen en afwassen. Bij een mevrouw van de UVV, die verderop woonde, mocht ik met een ziekenhuis poppenhuisje spelen.
De 1e Koninginnedag werd voorbereid in Musis Sacrum. We zongen daar met 1.500 kinderen. Toen het afgelopen was dromde iedereen naar buiten en werd ik onder de voet gelopen. Met een hersenschudding moest ik een paar weken in het donker liggen.
Mijn vader had al snel een baan. Via zakenvrienden kregen wij meubels: Blank hout in Rietveldstijl.
Mijn moeder hielp in het ziekenhuis. Daar liep ze scabiës op. Ze heeft tijdenlang mentholzwachtels om gehad.
Mijn ouders waren buitenkerkelijk en breed geïnteresseerd. Ik werd met humor opgevoed. Zo ging mijn oma ’s morgens vroeg naar de markt in Amsterdam en kocht bokkingen, bakte ze en deed ze op de bus.
’s Middags om 16.00 u werden ze dan bij ons thuis bezorgd door de postbode!
Mijn man en ik hebben onze kinderen vrij en heel zelfstandig opgevoed. Ik zie dat weer terug bij hún kinderen.
Koninginnedag, 4 en 5 mei waren bij ons ‘heilig’. Vooral 4 mei. Vooraf aan de herdenking was/ben ik gespannen. Ik en later mijn kinderen moesten dan stil zijn. Mijn zoon interesseert zich zeer in de periode van de tweede wereldoorlog. Hij heeft alles daarover gelezen. Mijn oudste dochter woonde en woont alle herdenkingen in Amsterdam bij. Ikzelf ben altijd naar de reünie van het openluchtmuseum geweest. Samen met mijn moeder. De tijd in het openluchtmuseum is geregeld in mijn gedachten.
Ik ben de Amerikanen, Canadezen en Engelsen diep dankbaar.
Ik las dit verslag met interesse. Ik ben van 1938 en woonde op de Poggenbeekstraat in Arnhem. Mijn herinneringen van de slag om Arnhem zijn min of meer identiek op die van Mevr. Overmars-Redelaar. Nog sterker, ik denk dat ik Ineke gekend heb want ze schrijft dat ze na de oorlog op de Hoogkamp gewoond heeft. Ik woonde daar tot 1954 toen mijn familie naar Leiden verhuisde. Ik ging in Arnhem naar de MULO en ben in 1959, na afstuderen van de HTS, naar Amerika geemigreerd en woon hier nog altijd. Ik heb ten bate van mijn kinderen (die geen Nederlands spreken) mijn memories van de Arnhemse airborne aanval en de daaropvolgende evacuatie eens in het Engels opgeschreven. Ze vonden het prachtig.