Ik was veertien en hielp in het hospitaal
Kunt U zich de dag van de luchtlanding herinneren? Ja wij kwamen uit de kerk, groot lawaai.
Wij gingen als hazen naar huis en we hadden die dolle dinsdag (5 september) gehad, met alles oranje versierd. Er waren ook haast geen Duitsers meer in Oosterbeek, ze waren in Doetinchem.
Mijn vader die werd meteen opgeroepen om naar Wolfheze te komen. Hij ging met zijn kleine motortje. Wolfheze was gebombardeerd, daar heeft mijn vader als huisarts, benen moeten amputeren. Daarna is hij nog even thuis wezen groeten en meteen naar de Tafelberg gegaan, dat werd toen als hospitaal gebruikt. Mijn vader hebben we de hele tijd niet meer gezien. Die heeft daar dag en nacht geholpen. Mijn moeder dus met zeven kinderen en met patiënten die binnen vluchtten, omdat hun huis in puin lag. Een mevrouw kreeg een kogel in haar arm en mijn moeder verleende eerste hulp, het was een schampschot.
Omdat Schoonoord al beschoten werd, zijn onze buren de oude meneer en mevrouw en de dochter en zoon van Schoonoord de eerste nacht bij ons in huis geweest. Al gauw erna, kwamen de Engelsen en maakten een hospitaal van “Hotel Schoonoord”.
Ik moest iemand voeren die geen armen meer had, weet je het was een Duitser
Mijn oudste zusje, een vriendinnetje en ik zijn gaan helpen bij het schoonmaken van “Hotel Schoonoord”. Er waren onderduikers bij ons in huis een echtpaar, die mevrouw was verpleegster geweest. Ik was pas veertien, maar onder haar leiding, mocht ik mee naar “ Schoonoord” van mijn moeder. Totdat er zo geschoten werd. Mijn zusje is gaan helpen op de Paasbergschool, ook een hospitaal en ik bij “Hotel Schoonoord”. Richarda, mijn vriendinnetje bij “Hotel Vreewijk” aan de overkant van de Utrechtseweg, dat was ook als hospitaal in gebruik. We zijn er tot woensdag blijven helpen. Met water en eten geven aan de gewonden, ik heb er ook soldaten zien sterven. Ik moest iemand voeren die geen armen meer had, weet je het was een Duitser. Hij lag tussen de Engelsen. Het waren drie moeilijke dagen. Ze waren allemaal zo aardig en iedereen was druk. Wonden hebben we niet verzorgd. Er hielpen nog meer burgers. Ik weet niet of U het boek “Die dag in September” (Geschreven door Hendrika van der Vlist) heeft gelezen, daar staan mijn zusje en ik nog in met onze naam. Over het boek: Overal hingen portretten van Hitler en die heb ik allemaal kapot gemaakt, zij schrijft: “want Kaja had daar grote lol in”.
De kinderen zeiden: Het is gelukkig een Duitser
De 26ste september kreeg mijn moeder via het Rode Kruis, een briefje van mijn vader uit de Tafelberg van: “snel vertrekken”, want wij hadden een hoofdkwartier van de SS in ons huis.
Die zaten boven en die commandant kwam altijd naar het souterrain, die was zelf bang. We hadden een grammofoon. Dan zat hij mee te zwemelen van: Stille nacht, heilige nacht, raar hè? Mijn vader wist dat ons huis de volle laag zou krijgen die nacht en dacht: ons gezin moet maken dat ze weg komen. We mochten niet meer naar boven, dus hals over kop uit de kelder gevlucht allemaal. Mensen die bij ons waren, hadden fietsen, maar mijn moeder heeft alleen de kinderwagen met de baby meegenomen, verder hadden we niks bij ons. De onderduikers in ons huis woonden op de Hoogkamp (Arnhem). Dat was de rector van het Lyceum. Daar zijn we naar toegelopen. Daar hebben we op de grond geslapen. De twee oude mensen die bij ons waren, hoe die ook mee sukkelden? want die oude mevrouw kon haast niet lopen.
We zagen bij Mariëndaal een dode Duitser liggen. De kinderen zeiden: “ het is gelukkig een Duitser”. Mijn moeder moest huilen, omdat ze daar niet meer ontroerd van waren. Die soldaat had lichtblauwe sokken met grote gaten aan, zijn schoenen waren al gestolen. Wij kinderen weten dat allemaal nog, maar niemand weet precies waar dat lijk lag. We liepen met witte lappen over de Utrechtseweg, daarna de Oranjestraat op, zo naar de Hoogkamp. De commandant van de SS uit ons huis wilde mijn moeder met een Duitse auto wegbrengen. “Nee” zei mijn moeder: “ We gaan niet met die wagen, dan wordt je honderdduizend keer beschoten”.
We gaan niet met die wagen, dan wordt je honderdduizend keer beschoten
Die nacht zijn de Engelsen over de Rijn gegaan.
’s Morgens, het was nog donker, er werd geklopt, het was mijn vader, het was voor het eerst, na tien dagen, dat we hem weer zagen. De 27ste september zijn we met Rode Kruisauto’s naar Apeldoorn gebracht. We werden ook beschoten, we moesten allemaal aan de kant van de weg liggen.
Van Apeldoorn gingen we ’s nachts met boerenkarren verder. ’s Morgens vroeg kwamen we in Ermelo aan. De oude mensen op de boerenkar en wij lopend. We vonden het heerlijk, we konden telkens even uitrusten op die kar. Het was volle maan. Door de bossen, heel spannend, we hadden natuurlijk de hele tijd in de kelder gezeten.
Waarom komt mama niet even een nachtzoen brengen
We waren geëvacueerd naar Ermelo. Wij vluchtten in zomerjurken op sandaaltjes, want wij mochten niets meenemen, niets. Ik denk dat daar heel veel christenplicht geweest is. Ik bedoel, mijn oom was dominee, zijn vrouw was een zuster van mijn vader. Mijn vader en moeder met twee zusjes en een broertje waren bij hun in de pastorie, dat was familie, maar ze hadden ook twee evacués uit Den Haag en twee onderduikers. Ze hadden dus negen mensen extra in hun pastorie. Er was wel hulp, want mijn tante lag op bed, zij was ziek. Mijn moeder, die hulp en één van die oude evacués bekokstoofden dat. We hadden zeven kinderen toen we gingen evacueren, waarvan één nog een baby. Mijn zusje, twee broertjes en ik waren in een huis naast de pastorie, een manufacturenzaak.
Maar mijn moeder had het veel te druk.
En ik zorgde voor de twee jongetjes, die zeiden vaak: “Waarom komt mama niet even een nachtzoen brengen”. Dat moest ik dan opvangen en voorlezen als ouder zusje. Ik had laatst mijn broer hier. Hij is acht jaar jonger en was dus zes jaar tijdens de evacuatie, die heeft geen nare herinneringen aan die tijd. Ik vroeg was ik vaak boos op jullie? Ik moest sokken voor ze breien, ik had nooit van mijn leven gebreid. Dat leerde die mevrouw mij, ze heeft veel geduld met me gehad. De jongens kwamen thuis en dan was ik woedend op ze, dan hadden ze niet op de klompen gelopen, maar op hun sokken. En dan moest ik die sokken stoppen ’s avonds bij zo’n klein olielampje. Alle kinderen gingen naar school, maar ik mocht niet naar school van die mevrouw, want ze had mij nodig. Eén broertje plaste, door al die nare ervaringen, in bed en dan moest ik zo’n groot bed verschonen en wassen op de hand. Er was geen stroom, het water moest je pompen. Het water werd verwarmd in grote ketels op een potkachel. Kijk we hadden thuis drie hulpen, wij hadden als kinderen nooit iets gedaan. Toen moest ik een blad met kopjes weg brengen, die liet ik vallen. Mevrouw huilen, zulk soort dingen. Ik moest ook naar de boer op de fiets van die meneer, want dat had een rek voorop en daar ging dan een emmer op. Ook ’s winters melk halen. Je pakte alles aan. Kijk je verwonderde je over niks meer.
Ik heb wel altijd gedacht er moeten vrouwen in het leger
Die oorlogstijd is natuurlijk een hele nare tijd geweest, ik ben blij dat onze kinderen en kleinkinderen het niet meemaken. Ik heb door wat ik gezien heb in de oorlog, wel altijd gedacht: er moeten vrouwen in het leger.
In 1953 ben ik bij de Milva (Militaire Vrouwen afdeling) gegaan. Ik ben Milva officier geworden en dat was echt, omdat ik dat nodig vond. Wel bij de geneeskundige troepen. In 1939 werd mijn vader opgeroepen als reserve officier van gezondheid, dan kwam hij als arts, in uniform met esculaap emblemen naar huis, als kind vond ik dat leuk. Hij was ook trots op mij, dat ik bij de Milva ging. Iedereen zei: Milva hoe kan je dat goed vinden. Mijn vader vond het leuk. Ik ging nooit in mijn uniform naar huis, want dan dacht ik flauwekul, maar hij zei waarom doe je dat nooit. Ik zei: “Nee dat doe ik niet”. Weet je, je werd toch nageroepen in uniform. Ze zeiden: “Soldatenhoer of zo”. Dat is nog van die Duitse meisjes die in het leger zaten, ik denk wel dat het gebeurde. Maar wij werden zo streng gekeurd, nou ja dat kun je, je nou niet meer voorstellen, ook of we wel maagd waren. Daar waren wij ook beledigd over. Ik vond dat belachelijk. Je moest van onbesproken gedrag zijn, zo streng. Ik heb een enige tijd gehad. Ik heb de officiersopleiding in Ermelo gehad, tezamen met mannen. We waren met 350 mannen en 12 vrouwen. Twaalf vrouwelijke officieren. Het was één van de eerste groepen die daar opgeleid werd. De dochter van de minister van oorlog was er ook bij. We konden allemaal iedere avond uit, bij wijze van spreken. Ik was al verloofd, kijk daar was ik gewoon heel strikt in, maar dat is nu onvoorstelbaar. Ik was van mijn 23ste tot mijn 26ste bij de Milva. Ik had eerst een opleiding voor radiologisch laborante gedaan. Ik werd hoofd van een röntgenafdeling in een hospitaal. We moesten ook op veldoefening röntgenapparaten in elkaar kunnen zetten. Het was een hele technische opleiding. Dan gingen we met de mannen een veldhospitaal oprichten in de bossen. Het waren allemaal hele leuke oefeningen. Je kreeg er een goede mentaliteit door. Ik denk dat ik daar mijn hele leven lol van gehad heb. Mijn andere zusjes hebben nooit banen genomen, na hun huwelijk. Ik heb tot mijn 60ste gewerkt.
een zilveren beker die helemaal zwart was
Na de bevrijding gingen we niet terug naar Oosterbeek. Mijn moeder, mijn jongste broertje en ik gingen met het Rode Kruis naar IJsselmonde. In de Hongerwinter kon mijn vader een huisartsenpraktijk met huis en inboedel overnemen, die was van een arts geweest, die zelfmoord had gepleegd. Er was natuurlijk geen geld en mijn vader is op een fiets met houten banden van Ermelo naar IJsselmonde gefietst. En hij is er gebleven en vanaf februari tot de bevrijding hebben we nooit meer iets van hem gehoord. Want er waren geen brieven meer, dus het was voor mijn moeder een zware tijd. Mijn moeder heeft het daar nooit over gehad.
Mijn vader kreeg een onderscheiding van Joodse mensen die in Israel (Tel Aviv) wonen. Hij had patiënten; twee onderwijzeressen, die een Joods gezin in huis hadden. Mijn vader hielp dat gezin onderduiken. En met de luchtlanding van Arnhem, is mijn vader naar Wolfheze gegaan, maar hij is eerst die Joden gaan waarschuwen, dat ze uit moesten kijken. Ze moesten niet te blij zijn, het bleef nog erg riskant. Die hebben ook de Hongerwinter meegemaakt. Zij hebben allemaal de oorlog overleefd. Hij heeft onderscheidingen van het Rode Kruis, maar die hangen in het Airborne Museum. Er hangt ook een foto van Mw. Ter Horst en één van mijn vader. Hij heeft ook een onderscheiding van the Member of the British Empire gekregen, dat kwam door de broer van mijn moeder, die geland was in Normandië. Dat is ook zo apart, de twee broers, die werden bevrijd. De ene heeft Dachau overleefd en de andere de landing in Normandië. Zij gingen toen ze in Nederland waren, mijn moeder opzoeken in Oosterbeek. Zij vonden van ons huis alleen maar een grote puinhoop. Die oom die in Engeland was geweest, die vond tussen de puinhoop, een zilveren beker die helemaal zwart was, dat was mijn geboortebeker en die heb ik nog. Hij had hem in zijn zak gestoken. Hij heeft via het Rode Kruis mijn ouders gevonden in begin juni. De andere kinderen mochten pas in september naar dat nieuwe huis komen. We hebben dus wel allemaal hele stukken apart van ons gezin geleefd, maar achteraf bekeken, het was een goed en leuk gezin.
Plaats een reactie
Wilt u een reactie geven?