Geëvacueerd naar Telgt bij Ermelo
Mijn ouders waren allebei geboren en getogen Oosterbekers. Ik ben daar ook geboren, als oudste van drie kinderen. Na mij zijn in 1938 mijn zuster Diny en in 1946 mijn broer Theo, een bevrijdingskind, geboren. Wij woonden in de lange boerderij op landgoed De Oorsprong in Oosterbeek, aan de Van Borsselenweg. Mijn vader werkte bij de Heveafabriek.
Tijdens de Slag om Arnhem was ik twaalf jaar, een jongetje dus nog.
Als ik nu terugkijk op de oorlog dan kan ik niet zeggen dat ik echt heb ervaren dat het oorlog was. Ik heb eigenlijk ook geen angst gekend, geen zorgen, weinig honger gehad. Je was kind, speelde als een kind en haalde kwajongensstreken uit.
Wij vonden het heerlijk op de boerderij en hadden geen idee dat het oorlog was. Ik heb ook nooit het gevoel gehad dat we bezet waren. Ik zag wel mensen in uniform op straat, dat waren voor mij politiemensen of veldwachters. Ik had geen idee dat dat ‘de vijand’ was. Voor mij waren er geen vijanden. Ik kan me ook niet herinneren dat ik in die tijd heb gehuild. Maar ja, dat zijn de herinneringen van een kind.
Voor mijn ouders moet dat allemaal heel anders zijn geweest. Daar werd echter niet over gesproken, ook na de oorlog niet.
Op vrijdag 15 september, twee dagen voordat de luchtlandingen begonnen, zijn mijn ouders met mijn zusje en met mij ’s avonds naar een broer van mijn vader in de Paul Krugerstraat gegaan.
Ze gingen een avondje kaarten. We zijn daar blijven slapen, ook de volgende nacht nog.
We zagen de Engelsen binnen komen
Op zondag de 17e merkten we dat er van alles gebeurde, een opgewonden sfeer, maar we wisten niet wat er nu precies aan de hand was. We zijn toen naar de Utrechtseweg gelopen. Daar zagen we de Engelsen binnenkomen, een geweldig mooi gezicht. Iedereen was uitgelaten. De mannen kregen sigaretten en wij kinderen repen chocola en weet ik al niet wat van ze.
Toch had ik niet een gevoel van: “Geweldig, we worden bevrijd”, want ik had geen idee dat we bezet waren. Ik vond het wel fijn dat iedereen zo blij was.
Na een tijdje daar te hebben staan kijken, gingen we weer terug naar de Paul Krugerstraat.
Omdat in de buurt steeds meer geschoten werd, zo vlakbij de spoorweg, hebben mijn ouders al gauw gezegd: ‘We gaan weer naar huis, want daar is het veiliger.’ Dus gingen we weer naar de Van Borsselenweg. Maar dat viel bar tegen, we kwamen van de regen in de drup, want daar was het veel erger.
Mijn vader wist natuurlijk dat er een schuilkelder was, vlakbij ons huis, op het landgoed De Oorsprong. Wij zijn daar meteen naar binnen gegaan. Er zaten al mensen in de schuilkelder, het moeten er al flink wat zijn geweest, hoeveel weet ik niet meer. Ik was veel meer gefascineerd door de gewonden die op planken lagen, op schragen in de kelder. Ik zie het nog voor me, je ging de trap af en direct links om de hoek lagen de gewonden. Wij konden iets lager zitten. Voor mijn gevoel was het mudvol in de kelder.
De schuilkelder was mudvol
Om ons heen werd veel geschoten. En wij zaten daar maar in de schuilkelder, niets te doen, te wachten tot het buiten weer rustig werd. Het schieten ging maar door, dag en nacht. Als er even iets minder geschoten werd, ging mijn vader wel naar boven, om iets uit huis te halen of om eten te zoeken.
De kelder van het huis van meneer Beumer, de tuinman van De Oorsprong, lag vol appels. Daar ging mijn vader af en toe wat appels halen.
Er bleek zich nog een Engelse sluipschutter schuil te houden, die een aantal Duitse soldaten heeft ‘omgelegd’. Opeens was hij echter verdwenen. Geen idee waar hij naar toe is gegaan of wat er van hem is geworden.
Ik herinner me dat er twee keer een spannend moment is geweest. Een keer toen een Duitse soldaat bij de ingang van de schuilkelder kwam en een handgranaat naar binnen wilde gooien. Hij dacht dat er ook Engelse militairen zaten. Het kostte veel overredingskracht om de man duidelijk te maken dat er alleen maar burgers en (gelukkig ongewapende) gewonden waren.
De mannen moesten lichamen van omgekomen Engelsen begraven
De tweede keer was toen de mannen in de kelder door de Duitsers naar buiten werden geroepen en lichamen van omgekomen Engelsen moesten begraven. Ze wilden dat niet, maar werden door de Duitsers gedwongen, met het geweer in de aanslag. Mijn vader heeft samen met meneer Beumer de lichamen begraven. Ik kan de plek waar ze begraven zijn, nog precies aanwijzen.
In de tweede week na het begin van de Slag om Arnhem werd het steeds duidelijker dat de Engelsen het niet gingen redden. De Duitsers drongen hen steeds verder terug, de gevechten werden heviger.
Tegen het eind van die week bleek het hopeloos en hebben de Engelsen de aftocht geblazen. De laatste overgeblevenen zijn over de Rijn naar de Betuwe gevlucht. De Engelse gewonden in de schuilkelder waren toen krijgsgevangenen en moesten naar het Duitse Lazaret, op de hoek van de Veerweg en de Benedendorpseweg.
Wij bleven in de schuilkelder, want we konden niet terug naar ons huis, dat zwaar beschadigd was. Tot 23 oktober zijn we er gebleven, de verjaardag van mijn zuster. Toen moesten we op bevel van de Duitsers weg.
Eigenlijk was dat ook wel een opluchting, weg uit die benauwde kelder. Anderen waren al eerder vertrokken; wij waren als laatsten nog achtergebleven. Mijn ouders wilden graag weg, op de fiets, maar ik had geen fiets.
Vader wist op de Westerbouwing nog wel een fiets te liggen, een Engelse vouwfiets, gedropt door de Engelsen. Die is hij samen met mij gaan ophalen. De fiets lag er nog, met lekke banden, die we gelukkig weer snel konden repareren. Dus ik mee op mijn fiets, de Van Borsselenweg op, de Utrechtseweg over, richting Ede, weg van het schieten.
Van de soep kreeg iedereen diaree
In Ede kwamen we in een school terecht. Daar kregen we soep, niet van de allerbeste soort, iedereen kreeg diarree. Van Ede trokken we weer verder naar verre kennissen in Ermelo, maar die hadden geen ruimte voor ons, dus moesten we weer verder. Uiteindelijk vonden we onderdak in Telgt, vlakbij Ermelo, bij de familie Van Beek. In het begin stond de familie Van Beek wat afwachtend tegenover ons als evacués, maar al snel werd de verhouding hartelijk.
Na de oorlog is de zoon van Van Beek nog wel eens bij mijn vader op bezoek geweest, benieuwd wat er van de Jacobi’s was geworden..
We hebben het goed gehad in Telgt. Voor kinderen was het prima: We hoefden niet naar school, we konden altijd lekker spelen, we mochten meehelpen op de boerderij. Wij kinderen vonden het prima zo.
Ik vraag me wel eens af hoe mijn ouders tijdens de evacuatie iets konden kopen. Ze hadden zelf geen geld en mijn vader zal in die tijd vast geen loon hebben ontvangen. Misschien kregen ze van de gemeente wat geld? Of van het Rode Kruis?
Plaats een reactie
Wilt u een reactie geven?