“Eén, twee, drie, vier, vijf, zes”
In 1944 was ik een meisje van 10 jaar. Ik had 2 oudere broers van 13 en 11, daarna kwamen de kleintjes van 6, 4 en 1 jaar. Mijn vader was vaak afwezig en omdat ik het oudste meisje was, moest ik altijd meehelpen de kleintjes te verzorgen. Mijn vader was borstelmaker, maar mijn moeder runde het gezin en mijn vader was soms aanwezig. Mijn moeder zou op 25 september naar het ziekenhuis moeten. Ik weet niet waarom. Vader was niet in beeld. We kregen op zondag 24 september te horen dat we maandag moesten evacueren. Mijn moeder ging dus niet naar het ziekenhuis, want wie zou anders met ons kinderen op pad moeten?
Er lag een peer aan de kant van de weg. “Vlug, oppakken”, zei mijn moeder
We moesten richting Apeldoorn lopen. We hadden een oude kinderwagen, onderin gingen de luiers, en kleren van de kleinsten. We konden ook nog kleding op de handwagen van de bovenburen leggen. We gingen op pad. Ik hoor mijn moeder nog steeds tellen: Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, ja alle kinderen waren er nog. De baby lag in de kinderwagen, mijn broertje van 4 had de ‘Engelse ziekte’, de kokertjes die om zijn armen en benen zaten, waren er net vanaf, hij moest in een wandelwagen. We duwden hem om de beurt. De dag ervoor had mijn moeder onze konijnen geslacht en gebraden. “Ja”, zei ze, “ze overleven het toch niet als we weg zijn”. Wij hadden toen al heel weinig te eten. We liepen via de Sonsbeekweg naar de Apeldoornseweg. Er lag een peer aan de kant van de weg. “Vlug, oppakken”, zei mijn moeder. “Je weet niet wanneer we weer wat te eten krijgen”. En ik, die nooit voedsel van de straat mocht oprapen, pakte snel de peer en ’s avonds hebben we er met z’n allen van gegeten. Heerlijk!
Ik heb allemaal strooi in mijn bed liggen
Bij de Woeste Hoeve, kwamen ineens vliegtuigen over die bommen lieten vallen. Mijn moeder pakte de baby en ik mijn broertje uit zijn karretje en alle evacués schoten de bosjes in.
“Eén, twee, drie, vier, vijf, zes”, telde mijn moeder weer. Ja, we waren er nog allemaal.
Later hoorde ik dat er Duitsers tussen de evacués gelopen zouden hebben. Er waren ook militaire voertuigen. De Engelsen zouden hen hebben willen raken, een raar verhaal. In Apeldoorn kwamen we aan bij de Mariakerk. In die kerk was overal stro gelegd. Daar konden we slapen. Mijn broertje werd ’s nachts wakker en riep huilend: “Ik heb allemaal strooi in mijn bed liggen”.
Verblijf in Putten, genoeg eten, fijne mensen
Met paard en wagen vertrokken we naar Putten, waar twee boerderijen en een bakhuis bij elkaar stonden. Mijn moeder trok met de drie kleintjes in bij oudere mensen. Ik en mijn twee broers bij de andere boerderij. Daar woonde een boer met drie kinderen van 19, 21 en 23 jaar. Ik sliep bij de dochter van 19 jaar in bed, eindelijk in een echt bed en tussen lakens. In Arnhem hadden we de laatste weken ”s nachts doorgebracht in de kelder, die vol zat met spinnen en slakken.
De drie kleine kinderen bleken te druk voor de familie, daarom namen ze contact op met het evacuatiebureau. Ze kregen te horen dat, als ze geen evacués zouden opnemen, er Duitsers ingekwartierd zouden worden. Dan toch maar evacués, we moesten wat schuiven qua verblijf om het voor iedereen houdbaar te maken. Mijn moeder ging naar de boerderij, waar ik had geslapen, mijn broers naar de plek waar mijn moeder had geslapen en ik ging naar het bakhuis. Daar woonde een opa, opoe en Martin, drie oude mensen. Het was een heerlijke rustige plek, waar ik welkom was; een soort tweede thuis. Overdag ging ik vaak mijn moeder helpen. Verder hielp ik op de boerderij; wassen, eten klaarmaken, in de moestuin, hout verzamelen, aardappelen schillen en sokken breien.
Wat ik nog aan kleding had?
Van de boer kreeg ik een veel te grote jas van dikke keeperstof
Mijn kleding was tijdens de evacuatietocht gestolen en verkocht. Ik had drie stuks ondergoed over elkaar aan moeten trekken, toen we weg moesten uit Arnhem, daarover de kleding die ik aanhad. Van de boer kreeg ik een veel te grote jas van dikke keeperstof en een paar zwarte schoenen met hakken. Steeds werd een stukje hak eraf gezaagd, maar ik kon er onmogelijk op lopen. Toen kreeg ik klompen, daar heb ik die negen maanden op gelopen. Moeder kreeg schapenwol en spon deze met de hand. Daarvan breidde ze slipovers voor ons. Elke dag kregen wij 4 liter melk en 3 broden, dit was te veel voor ons. Van mijn moeder moest ik dan met de kinderwagen melk en brood brengen naar kasteel Vanenburg in Putten, waar bekenden van mijn moeder waren ondergebracht. Daar kregen ze namelijk veel minder voedsel. In dat kasteel waren veel evacués ondergebracht. De boerderijen in Putten waren een goede plek voor ons om te verblijven. Natuurlijk waren er soms beschietingen maar ik heb het ervaren als fijn; genoeg eten, fijne mensen en relatief veel rust.
De groene baret ging als eerste in de kachel
In juli werden we thuisgebracht door de boer uit Putten met zijn paard en wagen. Mijn twee oudere broers waren lopend vooruit gegaan en hadden bij het Sacre Coeur aan de Velperweg onze woonvergunning opgehaald. Ze waren daarna weer terug komen lopen. Ons huis was erg kapot. Ramen eruit, kachel verroest, beddenspiralen verroest, een groot gat in een tussenmuur en alles vies. Op de kachel lag een groene soldatenbaret. Ik weet nog; dat toen we de kachel voor het eerst aandeden, mijn moeder deze baret als eerste in de kachel gooide.
We kregen f 100,- per persoon om nieuwe huisraad te kopen. Langzaamaan kochten we nieuwe spullen en werd ons huis weer schoon en heel. Het was hard werken. Misschien is het daar ook uit voortgekomen dat ik een houding heb ontwikkeld van; niet zeuren maar gewoon doen.
Ik ging terug naar school. De klas waar ik gestopt was deed ik over. Omdat ik goed kon leren, mocht ik daarna nog naar de huishoudschool, waar ik heb leren naaien. Ik had liever in de verpleging of voor een administratieve kantoorbaan door geleerd.
Met de boerenfamilie in Putten heb ik altijd contact gehouden. Net na de oorlog ging ik er in de zomervakantie logeren. Later ging ik met mijn man en kinderen twee keer per jaar terug naar Putten. Zelfs nu nog hebben we contact met de kleinkinderen van de familie van toen.
68 jaar na dato komen we er nog steeds. Ik ben daar zelf zeer dankbaar voor.
Bep van Wagensveld