“Eén, twee, drie, vier, vijf, zes”

In 1944 was ik een meisje van 10 jaar. Ik had 2 oudere broers van 13 en 11, daarna kwamen de kleintjes van 6, 4 en 1 jaar. Mijn vader was vaak afwezig en omdat ik het oudste meisje was, moest ik altijd meehelpen de kleintjes te verzorgen. Mijn vader was borstelmaker, maar mijn moeder runde het gezin en mijn vader was soms aanwezig. Mijn moeder zou op 25 september naar het ziekenhuis moeten. Ik weet niet waarom. Vader was niet in beeld. We kregen op zondag 24 september te horen dat we maandag moesten evacueren. Mijn moeder ging dus niet naar het ziekenhuis, want wie zou anders met ons kinderen op pad moeten?

Er lag een peer aan de kant van de weg. “Vlug, oppakken”, zei mijn moeder

We moesten richting Apeldoorn lopen. We hadden een oude kinderwagen, onderin gingen de luiers, en kleren van de kleinsten. We konden ook nog kleding op de handwagen van de bovenburen leggen. We gingen op pad. Ik hoor mijn moeder nog steeds tellen: Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, ja alle kinderen waren er nog. De baby lag in de kinderwagen, mijn broertje van 4 had de ‘Engelse ziekte’, de kokertjes die om zijn armen en benen zaten, waren er net vanaf, hij moest in een wandelwagen. We duwden hem om de beurt. De dag ervoor had mijn moeder onze konijnen geslacht en gebraden. “Ja”, zei ze, “ze overleven het toch niet als we weg zijn”. Wij hadden toen al heel weinig te eten. We liepen via de Sonsbeekweg naar de Apeldoornseweg. Er lag een peer aan de kant van de weg. “Vlug, oppakken”, zei mijn moeder. “Je weet niet wanneer we weer wat te eten krijgen”. En ik, die nooit voedsel van de straat mocht oprapen, pakte snel de peer en ’s avonds hebben we er met z’n allen van gegeten. Heerlijk!

Ik heb allemaal strooi in mijn bed liggen

Bij de Woeste Hoeve, kwamen ineens vliegtuigen over die bommen lieten vallen. Mijn moeder pakte de baby en ik mijn broertje uit zijn karretje en alle evacués schoten de bosjes in.
“Eén, twee, drie, vier, vijf, zes”,  telde mijn moeder weer. Ja, we waren er nog allemaal.
Later hoorde ik dat er Duitsers tussen de evacués gelopen zouden hebben. Er waren ook militaire voertuigen. De Engelsen zouden hen hebben willen raken, een raar verhaal. In Apeldoorn kwamen we aan bij de Mariakerk. In die kerk was overal stro gelegd. Daar konden we slapen. Mijn broertje werd ’s nachts wakker en riep huilend: “Ik heb allemaal strooi in mijn bed liggen”.

Verblijf in Putten, genoeg eten, fijne mensen

Met paard en wagen vertrokken we naar Putten, waar twee boerderijen en een bakhuis bij elkaar stonden. Mijn moeder trok met de drie kleintjes in bij oudere mensen. Ik en mijn twee broers bij de andere boerderij. Daar woonde een boer met drie kinderen van 19, 21 en 23 jaar. Ik sliep bij de dochter van 19 jaar in bed, eindelijk in een echt bed en tussen lakens. In Arnhem hadden we de laatste weken ”s nachts doorgebracht in de kelder, die vol zat met spinnen en slakken.
De drie kleine kinderen bleken te druk voor de familie, daarom namen ze contact op met het evacuatiebureau. Ze kregen te horen dat, als ze geen evacués zouden opnemen, er Duitsers ingekwartierd zouden worden. Dan toch maar evacués, we moesten wat schuiven qua verblijf om het voor iedereen houdbaar te maken. Mijn moeder ging naar de boerderij, waar ik had geslapen, mijn broers naar de plek waar mijn moeder had geslapen en ik ging naar het bakhuis. Daar woonde een opa, opoe en Martin, drie oude mensen. Het was een heerlijke rustige plek, waar ik welkom was; een soort tweede thuis. Overdag ging ik vaak mijn moeder helpen. Verder hielp ik op de boerderij; wassen, eten klaarmaken, in de moestuin, hout verzamelen, aardappelen schillen en sokken breien.
Wat ik nog aan kleding had?

Van de boer kreeg ik een veel te grote jas van dikke keeperstof

Mijn kleding was tijdens de evacuatietocht gestolen en verkocht. Ik had drie stuks ondergoed over elkaar aan moeten trekken, toen we weg moesten uit Arnhem, daarover de kleding die ik aanhad. Van de boer kreeg ik een veel te grote jas van dikke keeperstof en een paar zwarte schoenen met hakken. Steeds werd een stukje hak eraf gezaagd, maar ik kon er onmogelijk op lopen. Toen kreeg ik klompen, daar heb ik die negen maanden op gelopen. Moeder kreeg schapenwol en spon deze met de hand. Daarvan breidde ze slipovers voor ons. Elke dag kregen wij 4 liter melk en 3 broden, dit was te veel voor ons. Van mijn moeder moest ik dan met de kinderwagen melk en brood brengen naar kasteel Vanenburg in Putten, waar bekenden van mijn moeder waren ondergebracht. Daar kregen ze namelijk veel minder voedsel. In dat kasteel waren veel evacués ondergebracht. De boerderijen in Putten waren een goede plek voor ons om te verblijven. Natuurlijk waren er soms beschietingen maar ik heb het ervaren als fijn; genoeg eten, fijne mensen en relatief veel rust.

De groene baret ging als eerste in de kachel

In juli werden we thuisgebracht door de boer uit Putten met zijn paard en wagen. Mijn twee oudere broers waren lopend vooruit gegaan en hadden bij het Sacre Coeur aan de Velperweg onze woonvergunning opgehaald. Ze waren daarna weer terug komen lopen. Ons huis was erg kapot. Ramen eruit, kachel verroest, beddenspiralen verroest, een groot gat in een tussenmuur en alles vies. Op de kachel lag een groene soldatenbaret. Ik weet nog; dat toen we de kachel voor het eerst aandeden, mijn moeder deze baret als eerste in de kachel gooide.
We kregen f 100,- per persoon om nieuwe huisraad te kopen. Langzaamaan kochten we nieuwe spullen en werd ons huis weer schoon en heel. Het was hard werken. Misschien is het daar ook uit voortgekomen dat ik een houding heb ontwikkeld van; niet zeuren maar gewoon doen.
Ik ging terug naar school. De klas waar ik gestopt was deed ik over. Omdat ik goed kon leren, mocht ik daarna nog naar de huishoudschool, waar ik heb leren naaien. Ik had liever in de verpleging of voor een administratieve kantoorbaan door geleerd.
Met de boerenfamilie in Putten heb ik altijd contact gehouden. Net na de oorlog ging ik er in de zomervakantie logeren. Later ging ik met mijn man en kinderen twee keer per jaar terug naar Putten. Zelfs nu nog hebben we contact met de kleinkinderen van de familie van toen.
68 jaar na dato komen we er nog steeds. Ik ben daar zelf zeer dankbaar voor.

Gezin Wagensveld

Gezin Van Wagensveld

Bep van Wagensveld

 

Gewoon een kwartje per kilo

Ik was 10 jaar toen de oorlog begon. Dat vond ik leuk, spannend en bang was ik niet. Ik vond alles wat er gebeurde alleen maar geweldig. Ik woonde op Heyenoord en vanaf ons balkon kon je ver zien. Ik ging in Lombok naar de lagere school. Op een dag moesten alle leerlingen op bevel van de Duitsers vegen op de Utrechtseweg. Er waren namelijk spijkers en krammen op de weg gegooid en de Duitse voertuigen konden er niet langs. Ik had geen zin om te vegen en samen met een vriendje zijn we toen weggelopen. Ik ben nooit meer terug gegaan naar school. ’s Morgens vroeg verdween ik uit huis en ik kwam na schooltijd terug. We hebben veel gezien, we liepen immers de hele dag buiten; we zagen een gewonde Duitser en een dode Engelsman liggen met een fles drank die ze samen hadden opgedronken om zo samen dood te gaan, darmen eruit, veel bloed en zo. Verder heb ik een Duitser helpen begraven met een paar buren. Ik heb mij lang afgevraagd of hij uiteindelijk nog gevonden was. Later heb ik inderdaad gehoord dat hij gevonden is en herbegraven.

heel lang heeft mijn zus verteld dat ze met een parachutist in bed gelegen had

Evacuatie
Op 17 september 1944 was ik onderweg naar Huissen om aardappels te rooien. Ik was toen 14 jaar. Ik kwam niet over de Rijn, er werd geschoten en een blindganger sloeg in bij de ponton. Ik ben teruggegaan naar huis en zag vanaf het balkon van ons huis in Heyenoord Engelse bommenwerpers en parachutisten. De parachutisten landden niet alleen op de Ginkelse hei maar ook veel dichterbij. Eén parachute ging niet los en die man viel dood op het dak van de koepelgevangenis in Lombok. Ik hoor nog het geluid van zijn val; ploek!
Die week voelde je meer spanning; er werd veel geschoten en er kwamen veel vliegtuigen over, er was veel gaande. Eén parachutist was gewond en lag in de schuilkelder onder ons huis. Nederlandse SS-ers kwamen vragen waar deze parachutist was en zeiden dat indien ze hem vonden, ze iedereen zouden doden. Mijn vader zei dat er geen Engelsman was en ondertussen was de parachutist bij mijn zus (van 9 jaar) in bed verstopt. De Duitsers hebben hem niet gevonden en lang heeft mijn zus verteld dat ze met een parachutist in bed gelegen had. Later hebben ze de parachutist over het spoor gebracht naar het Elizabeth Gasthuis aan de Utrechtseweg.

Mijn vader heeft een bakkerskar kunnen lenen, daar werden matrassen, kleren en het laatste eten opgeladen

Op 24 september waren er aanplakbiljetten opgehangen. Hierop was te lezen dat alle mensen voor maandag 25 september 8.00 uur moesten evacueren. Mijn vader heeft een bakkerskar kunnen lenen. We hebben daar matrassen, kleren en het laatste eten wat we nog hadden opgeladen. Ons gezin (mijn ouders, mijn drie zusjes en ik) moesten naar Velp. Toen wij ons in Velp bij het evacuatiebureau meldden kregen we een adres van een mevrouw in Velp. Zij werd ervoor betaald ons onderdak en eten te geven. Het evacuatiebureau gaf aan dat Velp vol zat en dat we toen naar Ede moesten. In Ede kwamen we bij een gezin dat alleen maar geld voor ogen had. Zij gaven onderdak maar geen eten. We zijn er een week gebleven en hebben bij de gaarkeuken moeten eten, dat was geen pretje.

Een geweldige kerstmaaltijd

Het evacuatiebureau in Ede had geen opvangadres voor ons, we moesten door naar De Klomp, Van De Klomp naar Woudenberg, naar Soest en toen naar Laren. We hebben in Laren kerst gevierd. De mevrouw waar we ingetrokken waren, had geen eten, maar heeft een laatste gans geslacht voor Kerst en ik had ergens spruiten van het land gestolen. Zo hadden we een geweldige kerstmaaltijd. Uiteindelijk zijn we doorgereisd naar Amsterdam omdat we door wilden naar Friesland, daar zou de oorlog niet erg zijn.

Gewoon een kwartje per kilo

De laatste stap was van Amsterdam naar Lemmer per boot. We hebben eerst in Amsterdam bij een tante gewoond, maar daar was geen eten. Ik (14 jaar) kon werken bij een zwarthandelaar, die sigaretten verkocht voor f 1,- per stuk. Het werk bestond uit het draaien van die sigaretten. De overtocht naar Lemmer zou f 60,- per persoon kosten, dus f 360,- voor ons gezin. Ik moest wel sigaretten achterover drukken en verkopen. Toen we het geld bijeen hadden zijn we met een boot overgestoken. In Friesland aangekomen werden we gecontroleerd door de weermacht. Er waren meer vluchtelingen op de boot en iedereen die uit Amsterdam of omgeving kwam werd teruggestuurd. De man die ons controleerde zag dat wij uit Arnhem kwamen. Oorlogsvluchtelingen die op bevel van de Duitsers, de stad hadden moeten verlaten. Hij vroeg ons wat het had gekost om de overtocht Amsterdam Lemmer te maken. Toen we vertelden dat het f 360,- gekost had, ging hij naar de kapitein van het schip en beval deze het geld aan ons terug te betalen. Deze boten voerden in opdracht van de weermacht. Je ziet, er zijn ook goede Duitsers. In Friesland zijn we via Lemmer, Balk, Heerenveen uiteindelijk bij een familie in Jubbega terecht gekomen. Nog steeds is er contact met deze familie. We wilden in Balk aardappels kopen. Toen ik bij een aardappelboer kwam; vroeg hij hoeveel ik wilde. Toen ik uitlegde dat we geen bonnen hadden, was hij verbaasd, natuurlijk deed hij niets met bonnen; aardappels waren gewoon een kwartje de kilo. Hoeveel wilde ik nu hebben?

Ik wilde wat terug doen

De oorlog was afgelopen, maar we mochten niet meteen terug. Er moest veel worden opgeruimd in Arnhem. In juni zijn we samen met andere families in een vrachtwagen teruggebracht. Ik weet nog dat ik op het spatbord achter de koplamp zat, zo had ik een mooi uitzicht. VernieldehuizenObeek007Toen we terugkwamen zagen we alle vernielingen en rotzooi. Ons huis had geen ramen meer en was leeggeroofd. Ik begreep dat Nederlanders voor de Duitsers hadden gewerkt; alle goede spullen waren door hen in vrachtwagens naar Duitsland gebracht. We hadden echt niets meer. Je moest je inschrijven bij de Sacre Coeur aan de Velperweg, zij gaven toestemming om weer in je huis te gaan wonen. Ook kregen we f 100,- p.p. om nieuwe huisraad te kopen. We waren met een gezin van 6 personen, dus kregen we f 600,-. Daarnaast hebben we huisraad gekregen via HARK (Hulp Actie Rode Kruis), zij verdeelden spullen. Ook hielpen zij met het zetten van nieuwe ruiten. Wij noemden hen vaak Hulp Actie Rijke Kennissen, want naar de wijk Hoogkamp gingen veel mooiere spullen.

Na de oorlog ben ik gaan werken bij de Johanna Stichting. Dit was een revalidatie centrum voor kinderen met een handicap. Ik werkte er als chauffeur. Voor mijn werk moest ik soms naar Engeland en zag dat ze daar veel minder goede rolstoelen hadden dan hier in Arnhem. Soms was het daar gewoon een plankje op wieltjes. Toen ik met pensioen ging, heb ik van een 40-tal oude rolstoelen, 21 goede rolstoelen in elkaar gezet. Ik ben ze naar Engeland gaan brengen. Ja, natuurlijk wist ik dat ze naar Engeland moesten. De Engelsen hebben ons bevrijd en ik wilde wat terug doen.

 

De hemel was helemaal rood gekleurd

Riet Jacobs-de Breet, toen 12 jaar,  kan zich ‘De slag om Arnhem’ goed herinneren.
Ze verheugde zich op haar eerste schooldag; ze zou naar de middelbare school gaan, haar boeken had ze al klaargelegd. Maar wat leek op een gewone zondag, bleek toch anders te verlopen. Het was zondag zeventien september 1944. We gingen die zondagochtend naar de Katholieke kerk. Tijdens de hoogmis ging het eerste luchtalarm af. Dat was wel vaker voorgekomen, we bleven dus zitten.

Meisje je moet niet buiten blijven lopen, terwijl het luchtalarm afgaat!

Weer ging er een paar keer het luchtalarm af. We wisten niet wat eraan de hand was. We hoorden wel schoten ver weg. Onze bovenburen hadden parachutisten zien landen. En toen wisten we wat eraan de hand was.
Ondanks het luchtalarm werd Riet opgedragen om melk te gaan halen. Ik liep de Catherijnestraat in. Een hofje waar alleen oudere mensen woonden. Het luchtalarm ging. Er kwam een oudere vrouw doodsbang uit een deur, ze riep: “Meisje je moet niet buiten blijven lopen, terwijl het luchtalarm afgaat”!
De angst zag je in haar ogen, ze viel op biddend op haar knieën voor het Maria beeldje. Ze riep mij binnen. Ik ben maar bij die vrouw gaan ‘schuilen’ totdat het rustiger werd. Daarna moest ik nog wel de melk halen. Toen ik thuiskwam begonnen de bombardementen. Waar nu het Gele Rijdersplein is, stond toen een Duitse kazerne, niet ver van ons huis.

Café Restaurant Royal Arnhem

Café Restaurant Royal Arnhem

Die kazerne is helemaal kapot gebombardeerd.
Ook een hotel-restaurant en HBS zijn vernield. Het was een oerknal. We zijn snel onder de trap gaan schuilen.
Ik heb mijn ouders goed vastgepakt. Doodsbang waren we.
Naast ons huis woonden NSB’ers. Ze hadden een kelder die van buitenaf bereikbaar was. Toen ze hoorden dat de Engelsen bij Normandië waren neergestreken, zijn ze gevlucht. We zagen onze andere buren vluchten naar de kelder van de NSB’ers, wij gingen achter hun aan.
De halve buurt bleek in de kelder te schuilen, een totale chaos. Een buurvrouw was hoogzwanger, ze viel steeds flauw. We bleven negen dagen in die kelder. Als het veilig was, dan gingen we naar onze huizen en pakten van alles mee. Stoelen, kussens, dekens, eten en drinken.
Alles wat we hadden werd gedeeld. Plassen deden we in ons eigen huis. Ik weet nog wel een nacht dat de hemel helemaal rood was gekleurd van de gevechten.
Dat zal ik nooit meer vergeten.

De eerste en laatste keer dat ik 40 km heb gelopen

Riet Jacobs vertrok met haar familie uit Arnhem. Haar vader werkte op de veiling voor groente en fruit en dat kwam nog eens goed van pas. Tijdens de evacuatie mochten we het hoognodige meenemen. Bij afslag Hoenderloo zijn we afgeslagen. Mijn vader kende daar iemand van de veiling. We zijn met zijn collega de heer Bronckhorst meegegaan naar zijn huis. Daar sliepen we in een paardenstal.
De eerste nacht sliepen er drie families onder wie een Joods gezin. Het Joods gezin is later weg gegaan. Ook de familie Jacobs dacht, dat ze weer snel naar huis konden. Dit bleek niet het geval. Riet en haar vader zijn uiteindelijk teruggegaan naar huis om winterkleding op te halen. We hadden een kinderwagen van iemand geleend en toen zijn we naar Arnhem vertrokken. Mijn moeder had een boodschappenlijstje meegegeven met de spullen die we nodig hadden. Er werd van tevoren gewaarschuwd dat niemand door de controleposten werd gelaten, maar mijn vader zei: “We doen net alsof we gek zijn”. We zijn een aantal controleposten gepasseerd, maar niemand hield ons tegen.
Bij ons huis aangekomen bleek ons huis niet meer zo te zijn zoals het was. Het leek alsof er bij ons was ingebroken, maar goed er was geen tijd om te kijken wat er allemaal weg was. We moesten opschieten en dus hebben we snel alles ingepakt, wat we nodig hadden. Ik weet nog wel dat we bezig waren met de spullen te pakken toen een Duitser door het raam zat te turen. Hij liet ons met rust. Ik denk dat hij ons met rust liet omdat hij zag dat ik, een kind van twaalf jaar, erbij was.
Teruglopen naar Hoenderloo was echt vermoeiend. De kinderwagen was ontzettend zwaar. Ik had mijn voeten letterlijk kapot gelopen. Tijdens het lopen moesten we ook nog een greppel induiken, omdat er een Duitse colonne aankwam die beschoten werd. Uiteindelijk kwam er een kennis op een fiets en ben ik achterop gesprongen. De laatste kilometers heeft mijn vader alleen afgelegd.
“Ik zal je wel vertellen dit was de eerste en de laatste keer dat ik 40 kilometer heb gelopen”, lacht Riet.

Kerst tijdens de oorlog

Tijdens het verblijf bij de familie Bronckhorst horen Riet en haar familie waar de rest van de familie zit.
De broer van mijn moeder woonde in Amsterdam. Mijn moeder dacht: laat ik hem een bericht sturen, om te vertellen waar we zitten en hoe het met ons gaat.
Mijn oom bleek de correspondent te zijn tijdens de oorlog. Hij kon ons precies vertellen waar de rest van de familie zat. Zo zaten mijn opa en oma in Groningen, bij een rijke boer. We waren opgelucht dat alles goed met hun was.
Op een dag stond de zwager van mijn moeder voor de deur. Hij had het adres gekregen van mijn oom uit Amsterdam. Mijn moeders zus, zwager en hun baby verbleven in Beekbergen, niet ver van ons vandaan. Hij nodigde ons uit voor de kerst. In Beekbergen woonden ze in een bakhuisje, dat bij boeren op een erf stond. Het was klein en knus, maar ik kan mij herinneren dat het met kerst heel gezellig was.

Uiteindelijk hebben we onze persoonsbewijzen in een greppel helemaal besmeurd teruggevonden

Mijn moeders zus vertelde toen, dat ze een fiets gejat had in Apeldoorn. Ze zag een Duitser fietsen en hij zette de fiets niet op slot. Mijn moeders zus heeft zich geen moment bedacht en heeft de fiets gelijk meegenomen. Later bleek dat er allemaal kerstpakketjes in de fietstassen zaten en daarvan hebben wij dus kerst gevierd. De heen- en terugtocht waren wel erg koud, we moesten door sneeuw lopen.
Na de kerst kwamen er Duitsers in onze stal, ze wilden de stal hebben voor de paarden. Maar de heer Bronckhorst vertelde dat hij ons geen ander onderdak kon geven, toen zijn ze afgedropen.
Mijn vader en moeder hadden waardevolle spullen in een aktetas zitten. Je weet wel sieraden, persoonsbewijzen en andere belangrijke papieren. Eén van die moffen had dat gezien en is ’s nachts teruggekomen om onze aktetas te stelen. Mijn moeder hoorde wel, dat er iemand in de stal was en riep mijn vader erbij, maar het was al te laat. Mijn vader was ontzettend boos, het kleine beetje wat ze hadden was hun nu ook al afgepakt. Hij is naar de dichtstbijzijnde Duitse kazerne gegaan en heeft een klacht ingediend bij de Duitse officier. Het heeft niks geholpen, maar dan had hij in ieder geval zijn zegje gedaan. Uiteindelijk hebben we onze persoonsbewijzen in een greppel helemaal besmeurd teruggevonden.

Mijn vader kreeg hongeroedeem

Tijdens het verblijf bij de familie Bronkhorst heeft Riet Jacobs veel honger geleden. De familie Bronckhorst, waar we in de paardenstal sliepen hadden het ook niet makkelijk. Ze moesten naast ons, ook voor hun opa, de kinderen en hun gezinnen zorgen. Ik weet nog wel, dat we elke avond bij die mensen thuis koffie mochten drinken met geitenmelk. Op een avond toen we daar zaten begon mijn maag te knorren. De vrouw vroeg wat dat was. Mijn moeder zei dat het mijn maag was, omdat we honger hadden. Ik mocht toen elke zondagavond bij de familie Bronckhorst aanschuiven. De eerste keer kreeg ik tuinbonen; dat vond ik verschrikkelijk. Ik hield er echt niet van.
We hadden zoveel honger geleden, dat mijn vader hongeroedeem kreeg. In maart werd hij door een arts in het Diaconessenhuis opgenomen. Dat was een villa in het bos. Daar kreeg hij drie keer per dag eten en al snel sterkte hij gelukkig wat aan. We bezochten hem elke dag.
Op 16 april, dat weet ik nog goed, kwamen de Ieren. Het kamp van de Ieren stond vlakbij Hoenderloo. Ik weet nog wel dat wij naar dat kamp gingen om eten te krijgen. We hadden alleen maar soep van de gaarkeuken, dat was beter dan niets. Iemand vertelde ons dat de Ieren smachtten naar gewassen kleding. Als wij aan zouden bieden om dit te wassen, dan kregen we er iets voor terug. We kregen niet alleen zeep om hun kleren te wassen, maar ook de onze. We kregen ook sigaretten, eten en vooral veel chocola. Ik had al heel lang geen chocolade op; ik werd er gewoon misselijk van.
Mijn vader was gelukkig ook aan de beterende hand.
Op een gegeven moment zagen we Duitsers voorbij komen lopen. Sommige hadden alleen nog sokken aan, toen wisten we dat we bevrijd waren.

Toen wisten we dat we bevrijd waren

In juni zijn we pas teruggegaan. Ons huis was helemaal leeggeplunderd. We kregen van de overheid een vergoeding van 400 gulden. Het duurde heel lang voordat alles weer was opgebouwd. Mijn vader had gelukkig zo weer werk op de groente- en fruitveiling.
In juni ging ik heel even naar school en in september ging ik in plaats van de eerste naar de tweede klas. Ik had dus een klas overgeslagen. Ik moest wat je in twee jaar doet, nu in één jaar doen. Dat redde ik dus niet, ik bleef zitten.

Ik heb in 5 jaar oorlog meer meegemaakt dan in de rest van mijn leven

Na de oorlog pakt de familie Jacobs het leven weer op. Sommige spullen zijn nog bewaard gebleven tijdens de oorlog zoals de twee mooie vazen en de nieuwe radio.
De bovenbuurman moest regelmatig naar Arnhem toe, om loopgraven voor de Duitsers te graven. Hij werkte bij TOD organization. Hij was niet voor de Duitsers hoor, maar hij moest het gewoon. Toen hij een keer naar zijn huis liep zag hij in ons huis twee mooie vazen op de schouw staan. Hij dacht die zijn zo weg. Hij pakte de vazen van de schouw en wikkelde deze in onze gordijnen. De vazen heeft hij bewaard op zijn zolder en na de oorlog kregen we de vazen terug. Dat vond ik erg fijn, dat hij dat heeft gedaan. Mijn vader had net een nieuwe radio gekocht toen de Duitsers de radio verboden. Hij moest de radio inleveren. Mijn vader wilde zijn nieuwe radio absoluut niet aan de Duitsers geven, dus heeft hij zijn oude radio ingeleverd. Zijn nieuwe radio heeft hij in veilingkisten verstopt. We waren heel benieuwd of de radio er nog was. En wat bleek, hij was er nog en deed het ook nog. Er zat alleen een klein barstje in, door het geweld denk ik.”

Ik heb toentertijd maanden niet kunnen douchen

Riet de Breet-Jacobs

Riet de Breet-Jacobs

Terugkijkend op de oorlog denkt Riet dat ze er geen trauma aan heeft overgehouden.
Ik was twaalf en vond het allemaal wel spannend en avontuurlijk. Op sommige momenten was ik ook wel bang, maar mijn moeder was na de oorlog nog weleens bang. Kinderen kunnen de gevolgen niet overzien; volwassenen wel. Ik heb in de vijf jaar oorlog meer meegemaakt dan de rest van mijn leven. Dat is zeker. Ik zeg weleens: “We zijn in de crisis geboren en we gaan misschien wel dood in de crisis”. Onze generatie heeft ontzettend veel meegemaakt. De crisisjaren, van de jaren 30, de tweede wereldoorlog, de slag om Arnhem, de wederopbouw, de crisis in jaren 80 en nu ook weer. Mensen vinden het tegenwoordig al erg als ze niet op vakantie kunnen of een dag niet kunnen douchen. Nou, dan wil je niet weten, wat ik heb meegemaakt. Ik heb toentertijd maanden niet kunnen douchen en een vakantie, ach ze moeten niet zo zeuren.Ook zie je tegenwoordig steeds meer mensen in andere landen die in vluchtelingenkampen zitten.
Ik weet precies hoe ze zich voelen, want wij hebben dit ook meegemaakt.

2013 In het Airborne Museum bekroop me een soort paniekgevoel

Onze ouders, Joop Jansen en Willy Jansen- de Jongh beiden 38 jaar, liepen tijdens de evacuatie met ons, drie kleine kinderen naar Otterlo. Mijn broer Wim (8 jr.), ik Hanki (4,5 jr.) en mijn zusje Rina ( 2 jr.). Wij woonden toen op de Hoogkamp in Arnhem, op Voermanstraat 9.

1941 Achtertuin achtergrond Amsterdamseweg

1941 Achtertuin achtergrond Amsterdamseweg

Wij keken aan de achterkant uit op de Amsterdamseweg en het bos van landgoed Mariendaal, waar tijdens de luchtlandingen ook zwaar gevochten is. Bij de vlucht uit Arnhem liepen we over de Amsterdamseweg en via de Koningsweg door de bossen naar Otterlo .

Mijn moeder leest ons voor en zingt ook liedjes met ons

Mijn oorlogsherinneringen als vierjarige zijn vage flarden, zoals geluiden, gevoelens en enkele beelden. De geluiden en gevoelens kwamen weer helemaal boven, toen ik in het Airborne Museum in Oosterbeek, de schaduwen van de vliegtuigen over de grond zag en het geronk van de motoren hoorde met daarnaast het dreunen en ratelen. Toen bekroop me een soort paniekgevoel en gingen de haren op mijn armen rechtop staan. Mijn vroegste herinnering is dan ook, dat ik gehuld in dekens in een stoel in onze kelder zit. Mijn moeder leest ons voor en zingt ook liedjes met ons. Volgens mijn ouders ging het toen ook flink te keer. De schuilkelder van de overburen weet ik eveneens nog. Die was donker, met veel mensen en ik was bang. Ik meen daar ook een gezicht boven het rooster door het kelderraam gezien te hebben. Onlangs hoorde ik van mijn broer, dat sommige volwassenen daar huilden en angstig waren. Voor de evacuatie mochten wij kinderen; drie persoonlijke speeltjes meenemen. Wat ik precies koos weet ik niet meer, maar het moet haast wel mijn pop Beatrix geweest zijn. Die ik altijd bij mij droeg. Zij had een gipsen kop met een krul op het hoofd. Zoals mijn zusje in die tijd ook had.

In Haarlem kreeg ik difteritis, een besmettelijke kinderziekte

Tijdens de vlucht zat ik veilig achterop de fiets, die mijn vader al lopend duwde. Daarachter had hij een bolderwagen gebonden. Mijn moeder duwde de wandelwagen met mijn zusje. Mijn broertje van 8 liep eveneens de 17 km naar Otterlo. Daar deelden we een houten vakantiehuisje, waarvan ik me de planken aan de binnenkant herinner. Daar in Otterlo kregen wij kinderen alle drie dysenterie. Een hevige besmettelijke darmontsteking met buikloop. Bij een razzia waarbij de Duitsers, om mijn vader kwamen, had onze moeder zijn gezicht met poeder wit gemaakt. En hem tussen ons in gelegd. Tegen de mannen zei ze, dat hij ziek was. Ze gluurden door het raam en dropen af. Na enkele weken moesten wij weer verder vluchten naar Apeldoorn.

Bevrijding Haarlem vlnr in jeep 3 kind Jansen

Bevrijding Haarlem in de jeep kinderen Jansen

Vandaar belandden wij uiteindelijk bij familie in Haarlem. Waar we de ‘honger’winter meemaakten. In Haarlem kreeg ik difteritis, een besmettelijke kinderziekte. Ik herinner mij als vijfjarige mijn verblijf in het ziekenhuis. Daar lag ik met nog meer kinderen in quarantaine. Wat inhield dat mijn broer en zusje, buiten achter het raam konden zwaaien. Ik moest langer blijven omdat ik er keelverlamming bij kreeg. Ik zit daar in mijn herinnering ook regelmatig op witte schouders (van een dokter?) en ga zo langs de andere kinderen.
Uit verveling waarschijnlijk, knipte ik een stuk van mijn haar. Een zuster had een schaar op het kastje laten liggen. Op foto’s is dat te zien door een speldje waarmee mijn moeder het wegwerkte.

registratiebewijs bureau voorziening veluwezoom '45In juli 1945 keerden we weer terug in ons kapotte huis, maar daar bleek mijn zusje ook difterie te hebben. Zij belandde eveneens in het ziekenhuis. Daar haalde mijn moeder haar weg, omdat ze er totaal wegkwijnde. Dat tot grote woede van de doktoren. Uiteindelijk vond ze een kolenboer bereid om hen weer thuis te brengen. Wel moesten de ramen van het vrachtwagentje open blijven.

Fam Jansen 1946

Fam Jansen 1946

Hanki Jansen 2014

Geëvacueerd van Arnhem naar Arnhem

Ben Roelofs was 18 jaar oud in september 1944 en het oudste kind in ons gezin met 5 kinderen.
Ze woonden in de Gogelstraat nr. 20, in wat nu het Statenkwartier heet.
In mei 1944 deed ik eindexamen aan de R.K. HBS (Hogere Burgerschool, voorloper van het Atheneum) aan de Velperweg.
Ik kreeg per 1 september werk bij de AKU (Arnhemse Kunstzijde Unie, voorloper van AKZO-Nobel) op de Kleefse waard, voor 35 gulden in de maand. Ik heb er maar 2 weken gewerkt.
Op vrijdag 15 september moest ik, omdat ik 18 was, me bij de Duitsers melden voor de Arbeitseinsatz. Ik meldde me niet, maar dook onder bij mijn oma in de Hoveniersstraat, voorin in Klarendal.
Daar was een alkoof waar ik kon slapen. Ik ben er maar twee nachten geweest.
Op 17 september brak het geweld los. Ik ben bij vrienden van bakkerij Kusters aan de Hommelstraat op het platte dak gaan kijken. Vandaar af kon je de parachutisten in het westen zien.
Toen ben ik maar teruggegaan naar de Gogelstraat. Onderduiken hoefde niet meer. De Duitsers hadden toch geen tijd meer om mannen op te pakken. In de Gogelstraat hoorde je wel de beschietingen bij de Rijnbrug, maar verder heb ik er weinig van gemerkt. Na een week kregen we van de Duitsers het bevel dat we weg moesten. We zijn met ons hele gezin lopend en met een paar fietsen via de spoortunnel in de Vosdijk naar de Velperweg gegaan, richting Velp, zonder bestemming. Achteraan op de Velperweg woonde een oom van mijn moeder. Hij was tuinman bij het Sacré Coeur. Dat was een internaat voor Rooms Katholieke meisjes met een groot park (op de plaats waar nu Regina Pacis en het Sacré Coeur-park is gevestigd). Maar het Sacré Coeur was inmiddels gevorderd door de Duitsers en zat vol met gewone oudere Duitse militairen, géén SS-ers.

Het Sacré Coeur zat vol met oudere Duitse militairen, géén SS-ers

Die Duitsers verlangden naar het einde van de oorlog. Voor hen hoefde het niet meer. Mijn oudoom werkte er nog steeds als tuinman. Hij had goede contacten en hoefde niet met zijn vrouw en dochter te vertrekken.
Ook wij zijn niet verder getrokken en hebben de hele evacuatieperiode bij hem doorgebracht, in het Koetshuis aan de Velperweg, op de hoek van de Remagenlaan, nog geen 3 kilometer van de Gogelstraat!

Leven op Sacré Coeur, in leeg Arnhem
Het leven op Sacré Coeur was heel apart. Het was een eiland in een verder leeg Arnhem (uitgezonderd de Geitenkamp en het Openluchtmuseum).
Aan de Velperweg, waar nu het viaduct van de A12 ligt, was een Duitse barricade. Als je naar Velp ging, moest je er langs.
Ik werd al gauw opgepikt omdat ik geen Ausweis had en werd gebracht naar Hotel Naaf in Velp. Daar wachtten mannen, die moesten gaan werken aan de IJssellinie bij Westervoort. Ik ontmoette een schoolkameraad: Piet van Hooijdonk.
Toen de kleine vrachtwagens aankwamen, wilden de mannen er snel in om de beste plekken te bemachtigen, maar ik zei tegen Piet: “Je kunt net zo goed aan de laatste boom hangen als aan de eerste”.
En we schuifelden telkens naar achter in de rij.

Toen er nog 7 man over waren, waren er geen vrachtwagens meer

Toen er nog 7 man over waren, waren er geen vrachtwagens meer. We mochten naar huis!
In Vreedenhof, naast Sacré Coeur, zaten mannen, opgepakt in het westen van het land, die dagelijks naar Westervoort werden gebracht. ’s Avonds kon ik er door de tuin naar toe.
Dan ontmoette ik mensen waar je gewoon mee kon praten. Het werden vrienden.
Maar ik had nog steeds geen Ausweis en werd later weer opgepakt. Ze brachten me naar een dichtgemetseld huis aan de Vondellaan. Een provisorische gevangenis. Ze vroegen waar ik vandaan kwam. Ik gaf Vreedenhof op.

Je moet even Heil Hitler zeggen

Een soldaat bracht mij terug. Toen ik binnenkwam stuurde ik een vriend naar buiten om de soldaat te groeten: “Je moet even Heil Hitler zeggen”. Daarna vertrok de soldaat. Zo ontsprong ik de dans.
Ik ben ook eens vastgezet in de school aan de Vijverlaan. Maar ik had op die school gezeten, dus ik kende het gebouw en ’s nachts kon ik ontsnappen. Je weet niet wat je meemaakt. De hele stad leeg en aardedonker. Gelukkig kende ik de weg.
Er was voldoende eten op Sacré Coeur.
Jongeren die zonder Ausweis langs de barricade konden, haalden groente en fruit voor familie in Velp.

De Duitsers besloten hun paarden te slachten

De Duitsers hadden een paardenstal, maar besloten hun paarden te slachten. Ze hadden ze niet meer nodig. Wat er over bleef van het vlees kregen wij. Er zijn ook koeien geweest. Die kwamen zomaar aanlopen over de Velperweg. Eerst hadden we melk, maar later zijn ze ook geslacht, gewoon buiten.
Het was een rotzooitje op Sacré Coeur. Er gebeurde van alles.

April 1945: Gevechten aan de Remagenlaan
Van 1 tot 4 april 1945 is er hard gevochten rond Sacré Coeur. De Engelsen rukten op vanuit het huidige Presikhaaf. De huizen aan de Remagenlaan werden door de Engelsen in brand gestoken.
Wij zijn eerst gevlucht naar de familie van Schaijck bij de spoorwegovergang. Later mochten we van de Duitsers met de hele familie, 10 man, schuilen in de kelder van het Sacré Coeur. De Duitsers zelf vluchtten.
De kelder hing vol met gestolen tapijten. De Duitsers zeiden dat als wij nog wapens vonden, we die in de vijver van het Sacré Coeur park moesten gooien. We hebben inderdaad wapens in de vijver gegooid. Misschien liggen ze er nog.
Toen de Engelsen Arnhem binnentrokken moest ik overschakelen van Duits op Engels. Dat viel niet mee. Ik heb de Engelse soldaten het hele Sacré Coeur-gebouw laten zien. De Engelsen waren bang voor boobytraps.
Een paar dagen later in de lege stad, werd ik opgepakt door de Engelsen en heb een nacht doorgebracht in het schoolgebouw van het Stedelijk Gymnasium. Ik moest komen werken in de Engelse keuken in de stad. Fantastisch. Goed eten. Ze boden me ook aan verder mee te trekken naar Bremen. Ik wou wel, maar mijn vader verbood het. Vaders wil was toen wet.
Vlak na de bevrijding was ik actief bij het ophalen van hulpgoederen. Met militaire vrachtwagens haalden we, uit het hele land, geschonken spullen voor Arnhemmers.
Daarna heb ik weer 14 dagen bij de AKU gewerkt, net als vlak voor de Slag om Arnhem.
Nu voor 55 gulden per maand, maar ik zag een advertentie van de Politieke Opsporingsdienst (actief bij de opsporing van NSB’ers/collaborateurs).
Daar kon ik 90 gulden per maand verdienen met administratief werk, in de witte villa in Sonsbeek.
Ik had altijd voor de politie willen werken, dus ik heb de AKU vaarwel gezegd.

Er waren slechte en goede Duitsers

Ik heb niets tegen Duitsers. In de oorlog had ik geleerd dat er slechte Duitsers (vooral SS-ers) en goede Duitsers waren.
In 1950 ging ik werken bij Agro-chemie op de Boulevard Heuvelink. Agro was een dochter van Bayer, een Duits bedrijf. We hadden toen nog een vergunning nodig om uit Duitsland te importeren.
Na de oorlog heb ik niet veel over de oorlog gesproken, maar ik heb er totaal geen problemen mee.
De spannende tijd in Sacré Coeur had ik niet willen missen.

Mijn zusje werd geboren in het hinderloperhuis

Freeke van der Kallen herinnert zich nog toen zondag 17 september 1944 het bombardement op Arnhem begon. Midden op de dag werd de lucht, in haar herinnering, plotseling pikzwart. Buiten klonk enorm gekletter en ruiten sprongen. Wij kinderen vluchtten doodsbang onder moeders rok.
Mijn vader was niet thuis. Een huis naast onze werd vol getroffen. Tegen de avond stond de hele stad in brand.
Een week na 17 september waren bijna alle inwoners geëvacueerd. Wij gingen naar het Openluchtmuseum omdat mijn moeder hoogzwanger was. De meeste mensen werden verder gestuurd.
Twee maanden later werd mijn zusje in het Hinderloperhuisje geboren.
Van de herinneringen van de oorlog weet ik niet of ze helemaal van mezelf zijn.

het wiegje van mijn zusje dat vanwege de muizen aan een haak aan het plafond hing

Op de geboortedag van mijn zusje werd er ieder jaar weer over gesproken, zoals over het wiegje van mijn zusje dat vanwege de muizen aan een haak aan het plafond hing. We spraken over heldendaden van evacués, saamhorigheid, angst tijdens beschietingen, kleine overwinningen op de vijand en het niet afgeven van gevorderde fietsen. Het was een voorrecht dat wij in het openluchtmuseum konden bivakkeren. Ons huis was op loopafstand, zodat wij daar wat broodnodige spullen konden ophalen. We kwamen met de kinderwagen vol met eten, kleren, dekens, fietsen en een radio. De evacués vormden een gemeenschap met een geïmproviseerd ziekenhuisje, keuken, kerkruimte en kruidentuintje. Ieder had zijn taak. In ons’ Hinderloperhuisje brandde de kachel continue. We hebben geen kou geleden. Bijna dagelijks sprokkelde mijn vader hout.
Een van de medebewoners fietste dagelijks naar de stad op zoek naar (karne)melk en nieuws. Dat was riskant en op een dag kwam ze niet terug.
Mijn vader is niet meegenomen voor de Arbeidseinsatz door zich eerst te verschuilen tussen de schoepen van het rad van de watermolen. Daarna is hij gevlucht via een hem bekende geheime achteruitgang van een bedstee toen hij opgepakt achteraan in de groep stond.
Nieuws over wat er ‘buiten’ gebeurde was schaars. Het was verboden radio te luisteren. Mijn ouders hadden de radio verstopt in het luiervakje van de kinderwagen. Over radio werd niet gesproken; kleine kinderen horen alles en Duitse soldaten konden onverwachts in je huiskamer staan. De radio werd ‘Pietje’ genoemd.
Er waren ook schuilkelders op het terrein, waar we soms sliepen. Het rook er lekker naar vers stro.
De evacuatie heeft maar een paar maanden geduurd.
Toch zijn er levens door veranderd en gevormd en zijn vriendschappen voor het leven ontstaan.

Daar was geen gebrek, men kende daar geen oorlog

De eerste dag van de oorlog
Wat kan een meisje van zeven jaar zich nog herinneren van de oorlog, van de Slag om Arnhem? Ik denk niet zo heel veel.
Wij woonden aan de Van Deventerweg in Oosterbeek, vlakbij het spoor.

We kregen een voltreffer op ons huis

Al de eerste dag, zondag 17 september, kregen we een voltreffer op ons huis. Dat werd flink beschadigd, gelukkig zonder persoonlijke ongelukken. Maar wij konden daar niet meer blijven en besloten naar Oosterbeek-Beneden, waar een broer van mijn vader woonde, te gaan.

Hoek Annastraat-Weverstraat

Hoek Annastraat-Weverstraat

Voor ons kinderen was dat een avontuur: Heel spannend over het kerkhof, ons steeds verschuilend achter een grafsteen, gebukt lopend van de ene steen naar de andere. We gingen de Utrechtseweg over, waar we de Engelsen zagen.
We konden hun vertellen waar de Duitsers zaten: Aan de overkant van het spoor en in het talud langs het spoor.
We liepen verder door tuinen om de straat te vermijden en kwamen uiteindelijk terecht bij Meuleman, de zaadhandelaar die naast oom Piet woonde. Oom Piet was de broer van mijn vader.
We waren welkom in de aardappelkelder van Meuleman en wij niet alleen, er kwamen steeds meer mensen hun toevlucht zoeken.
Eten was er genoeg.
Oom Piet kookte buiten op een kacheltje eten.
Om ons heen liepen de Duitsers, die de Zeilstra-winkel leeg haalden en ons ook te eten en te drinken gaven.
Het was allemaal heel overvloedig.
Er liepen ook hele jonge Duitse soldaten bij, nog kinderen bijna, niet ouder dan een jaar of zeventien, achttien.

De evacuatie naar Overdinkel
Op 28 september moesten we van de Duitsers weg en mijn moeder vond die jonge Duitse soldaten zo zielig dat ze er wel een mee wilde nemen.
Ze wilde hem andere kleren aandoen en stiekem meenemen. De jongen aarzelde, maar durfde het toch niet aan. Want als ze hem te pakken kregen, zou hij het niet overleven.
We zijn weggetrokken, lopend over de straten waar in de bermen veel lichamen van dode soldaten lagen, vooral op de Dreijenseweg.

Kijk een kop en daar een been

Heel gek, maar ik herinner me dat we daar erg om moesten lachen. “Kijk, een kop”, riepen we naar elkaar, “en daar, een been”. Mijn moeder werd daar boos om. Ze deed haar hand voor mijn ogen. “Je doet je ogen dicht, doorlopen en niet meer kijken totdat ik het zeg”.
Wij zijn naar de Harskamp gegaan, waar we veertien dagen bij een gezin zijn gebleven.
Toen daar een baby werd geboren, moesten wij weer weg. We gingen naar Apeldoorn, waar we in een school werden opgevangen.

We kregen bollensoep

We kregen daar bollensoep; ik kan er nog van kokhalzen.
Vraag me niet waarom en hoe, maar ik weet nog heel goed dat we uiteindelijk in Overdinkel aan de Duitse grens terecht zijn gekomen.
Het was vanuit Apeldoorn zeker een aantal dagen lopen, helemaal naar Overdinkel.
Onderweg sliepen we bij boeren in het hooi, overdag trokken we verder.
Ik werd er op uitgestuurd om bij boerderijen om brood te vragen. Soms werd ik weggestuurd, soms kreeg ik een heel brood, maar soms ook maar één boterham; alleen voor mijzelf.
Ik moest er ter plekke al een hap van nemen om te voorkomen dat iemand anders mijn boterham zou opeten.
In Overdinkel werden we goed opgevangen; we kwamen letterlijk in een gespreid bedje terecht. Blijkbaar wist men op een of andere manier dat er vijf mensen zouden komen.
De bedden waren keurig opgemaakt. Het was maar een kleine ruimte, een smal gangetje, een keukentje en een kamer met aan weerszijden een alkoof: Een voor mijn ouders en een voor mijn zuster, mijn broer en mij.
We hebben het daar heel goed gehad. We werden makkelijk geaccepteerd in het dorp, ik ging gewoon naar school en speelde met vriendinnetjes, alsof er niets aan de hand was.

Men kende daar geen oorlog

Daar was geen gebrek, men kende daar geen oorlog. Soldaten, granaten, bommenwerpers, alles was ver weg.

Weverstraat-Utrechtseweg 1944

Weverstraat-Utrechtseweg 1944

Terug in Oosterbeek
Als een van de laatsten kwamen we terug in Oosterbeek. Ons eigen huis was verwoest, dus moesten we elders onderdak zien te vinden.

Die keet kostte tweeduizend gulden

Mijn vader kon een hele grote keet kopen van meneer Verburg op de Paasberg. Tweeduizend gulden vroeg meneer Verburg. “Nee”, zei mijn vader, “ik heb nooit schulden gehad en ik wil ook nu geen schulden maken”.
Gelukkig wilde meneer Verburg de keet ook wel verhuren. Vader heeft hem helemaal opgeknapt. Ik heb er tot aan mijn trouwen gewoond.
Zeventien september blijft voor mij altijd een beladen dag, want toen ben ik mijn huis uitgejaagd, door een granaat die alles heeft verwoest; het huis van mijn kinderjaren dat voor mij zo veilig en vertrouwd was.
Ik ben daar nog boos om: “Jij hebt mij verjaagd, jij hebt een deel van mijn leven verwoest”.
Wie ‘jij’ is? Moeilijk te zeggen. God? Men? De Duitsers? De granaat?

Geëvacueerd naar Telgt bij Ermelo

Mijn ouders waren allebei geboren en getogen Oosterbekers. Ik ben daar ook geboren, als oudste van drie kinderen. Na mij zijn in 1938 mijn zuster Diny en in 1946 mijn broer Theo, een bevrijdingskind, geboren. Wij woonden in de lange boerderij op landgoed De Oorsprong in Oosterbeek, aan de Van Borsselenweg. Mijn vader werkte bij de Heveafabriek.
Tijdens de Slag om Arnhem was ik twaalf jaar, een jongetje dus nog.
Als ik nu terugkijk op de oorlog dan kan ik niet zeggen dat ik echt heb ervaren dat het oorlog was. Ik heb eigenlijk ook geen angst gekend, geen zorgen, weinig honger gehad. Je was kind, speelde als een kind en haalde kwajongensstreken uit.
Wij vonden het heerlijk op de boerderij en hadden geen idee dat het oorlog was. Ik heb ook nooit het gevoel gehad dat we bezet waren. Ik zag wel mensen in uniform op straat, dat waren voor mij politiemensen of veldwachters. Ik had geen idee dat dat ‘de vijand’ was. Voor mij waren er geen vijanden. Ik kan me ook niet herinneren dat ik in die tijd heb gehuild. Maar ja, dat zijn de herinneringen van een kind.
Voor mijn ouders moet dat allemaal heel anders zijn geweest. Daar werd echter niet over gesproken, ook na de oorlog niet.

Op vrijdag 15 september, twee dagen voordat de luchtlandingen begonnen, zijn mijn ouders met mijn zusje en met mij ’s avonds naar een broer van mijn vader in de Paul Krugerstraat gegaan.
Ze gingen een avondje kaarten. We zijn daar blijven slapen, ook de volgende nacht nog.

We zagen de Engelsen binnen komen

Op zondag de 17e merkten we dat er van alles gebeurde, een opgewonden sfeer, maar we wisten niet wat er nu precies aan de hand was. We zijn toen naar de Utrechtseweg gelopen. Daar zagen we de Engelsen binnenkomen, een geweldig mooi gezicht. Iedereen was uitgelaten. De mannen kregen sigaretten en wij kinderen repen chocola en weet ik al niet wat van ze.
Toch had ik niet een gevoel van: “Geweldig, we worden bevrijd”, want ik had geen idee dat we bezet waren. Ik vond het wel fijn dat iedereen zo blij was.
Na een tijdje daar te hebben staan kijken, gingen we weer terug naar de Paul Krugerstraat.
Omdat in de buurt steeds meer geschoten werd, zo vlakbij de spoorweg, hebben mijn ouders al gauw gezegd: ‘We gaan weer naar huis, want daar is het veiliger.’ Dus gingen we weer naar de Van Borsselenweg. Maar dat viel bar tegen, we kwamen van de regen in de drup, want daar was het veel erger.
Mijn vader wist natuurlijk dat er een schuilkelder was, vlakbij ons huis, op het landgoed De Oorsprong. Wij zijn daar meteen naar binnen gegaan. Er zaten al mensen in de schuilkelder, het moeten er al flink wat zijn geweest, hoeveel weet ik niet meer. Ik was veel meer gefascineerd door de gewonden die op planken lagen, op schragen in de kelder. Ik zie het nog voor me, je ging de trap af en direct links om de hoek lagen de gewonden. Wij konden iets lager zitten. Voor mijn gevoel was het mudvol in de kelder.

De schuilkelder was mudvol

Om ons heen werd veel geschoten. En wij zaten daar maar in de schuilkelder, niets te doen, te wachten tot het buiten weer rustig werd. Het schieten ging maar door, dag en nacht. Als er even iets minder geschoten werd, ging mijn vader wel naar boven, om iets uit huis te halen of om eten te zoeken.
De kelder van het huis van meneer Beumer, de tuinman van De Oorsprong, lag vol appels. Daar ging mijn vader af en toe wat appels halen.
Er bleek zich nog een Engelse sluipschutter schuil te houden, die een aantal Duitse soldaten heeft ‘omgelegd’. Opeens was hij echter verdwenen. Geen idee waar hij naar toe is gegaan of wat er van hem is geworden.
Ik herinner me dat er twee keer een spannend moment is geweest. Een keer toen een Duitse soldaat bij de ingang van de schuilkelder kwam en een handgranaat naar binnen wilde gooien. Hij dacht dat er ook Engelse militairen zaten. Het kostte veel overredingskracht om de man duidelijk te maken dat er alleen maar burgers en (gelukkig ongewapende) gewonden waren.

De mannen moesten lichamen van omgekomen Engelsen begraven

De tweede keer was toen de mannen in de kelder door de Duitsers naar buiten werden geroepen en lichamen van omgekomen Engelsen moesten begraven. Ze wilden dat niet, maar werden door de Duitsers gedwongen, met het geweer in de aanslag. Mijn vader heeft samen met meneer Beumer de lichamen begraven. Ik kan de plek waar ze begraven zijn, nog precies aanwijzen.
In de tweede week na het begin van de Slag om Arnhem werd het steeds duidelijker dat de Engelsen het niet gingen redden. De Duitsers drongen hen steeds verder terug, de gevechten werden heviger.
Tegen het eind van die week bleek het hopeloos en hebben de Engelsen de aftocht geblazen. De laatste overgeblevenen zijn over de Rijn naar de Betuwe gevlucht. De Engelse gewonden in de schuilkelder waren toen krijgsgevangenen en moesten naar het Duitse Lazaret, op de hoek van de Veerweg en de Benedendorpseweg.
Wij bleven in de schuilkelder, want we konden niet terug naar ons huis, dat zwaar beschadigd was. Tot 23 oktober zijn we er gebleven, de verjaardag van mijn zuster. Toen moesten we op bevel van de Duitsers weg.
Eigenlijk was dat ook wel een opluchting, weg uit die benauwde kelder. Anderen waren al eerder vertrokken; wij waren als laatsten nog achtergebleven. Mijn ouders wilden graag weg, op de fiets, maar ik had geen fiets.
Vader wist op de Westerbouwing nog wel een fiets te liggen, een Engelse vouwfiets, gedropt door de Engelsen. Die is hij samen met mij gaan ophalen. De fiets lag er nog, met lekke banden, die we gelukkig weer snel konden repareren. Dus ik mee op mijn fiets, de Van Borsselenweg op, de Utrechtseweg over, richting Ede, weg van het schieten.

Van de soep kreeg iedereen diaree

In Ede kwamen we in een school terecht. Daar kregen we soep, niet van de allerbeste soort, iedereen kreeg diarree. Van Ede trokken we weer verder naar verre kennissen in Ermelo, maar die hadden geen ruimte voor ons, dus moesten we weer verder. Uiteindelijk vonden we onderdak in Telgt, vlakbij Ermelo, bij de familie Van Beek. In het begin stond de familie Van Beek wat afwachtend tegenover ons als evacués, maar al snel werd de verhouding hartelijk.
Na de oorlog is de zoon van Van Beek nog wel eens bij mijn vader op bezoek geweest, benieuwd wat er van de Jacobi’s was geworden..
We hebben het goed gehad in Telgt. Voor kinderen was het prima: We hoefden niet naar school, we konden altijd lekker spelen, we mochten meehelpen op de boerderij. Wij kinderen vonden het prima zo.
Ik vraag me wel eens af hoe mijn ouders tijdens de evacuatie iets konden kopen. Ze hadden zelf geen geld en mijn vader zal in die tijd vast geen loon hebben ontvangen. Misschien kregen ze van de gemeente wat geld? Of van het Rode Kruis?

Geen huis en thuis

Geheel berooid en nergens welkom.

Tot 17 september 1944 woont mevrouw Petronella (Nel) C.M. Bokkes in het huis in Oosterbeek waar ze in 1917 is geboren.
Met een kruidenierswinkel verdient ze er met haar moeder en oudere zuster de kost.
Dan steken Duitse soldaten de woning in brand, om beter zicht te hebben op de in de Betuwe gelande geallieerden.
Een grote zwerftocht begint, zonder spullen. Nergens welkom. Na de bevrijding wacht haar de zorg voor haar moeder en inmiddels ook hulpbehoevende zuster.

Het huis aan de Utrechtseweg 180 was verbrand, met alle huisraad.
Geheel berooid stonden moeder, zuster en mevrouw Bokkes op straat.
Een hele nare tijd brak aan. Met veel angst voor het ongewisse en nergens gewenst, hooguit even geduld en voorzien van enig voedsel.
Veel adressen waar ze vertoefden, is ze vergeten en ook wanneer zich alles afspeelde weet ze niet goed meer.
“In mijn geheugen loopt van alles door elkaar”. De eerste etappe is familie in Arnhem oost, maar die moest de volgende dag zelf vertrekken.
Met hen en vele anderen belanden moeder en dochters Bokkes in Ellecom.
Ook daar zijn ze niet welkom. Ze gaan noordwaarts, tot aan Friesland.
Mevrouw Bokkes herinnert zich vooral de grootste noden; het zoeken naar brandstof.
Ze volgde Duitse vrachtwagens met antraciet en raapte  op wat die zoal lieten vallen.
Aan enig voedsel kwamen ze door bij de gemeente bonnen te halen, door bij vluchtelingencomités iets te bemachtigen en bij de adressen waarheen die hen verwezen.
Na de bevrijding vonden ze onderdak bij boeren in de buurt van Arnhem.
Ze at er, sinds lange tijd, hutspot. Heerlijk, maar veel meer dan haar gekrompen maag aankon.
Het maakte haar ziek, met ‘een onverteerbare grote bal in de maag’.
Haar broer, die ook in het ouderlijk huis had gewoond, maar veel afwezig was voor ondergrondse activiteiten, was inmiddels ingeburgerd in het noorden van de Veluwe.
Haar herinneringen zijn fragmentarisch. Van de geallieerden herinnert ze zich korte praatjes, een enkele groet.
Duitsers ontmoette ze nauwelijks. “Die waren zelf ook bang”.  Ze heeft er geen goede en kwade herinneringen aan.
NSB-ers heeft ze niet gekend; wel hoorde ze van de haat en nijd daaromheen.
Op haar leeftijd moest ze alles zelf uitzoeken. “We wisten niks; het was een heel beroerde tijd”.
In het Oosterbeekse verzorgingsthuis, haar huidige verblijfplaats, lijkt die tijd gelukkig ver weg.

Voor de kuil staan om geëxecuteerd te worden

De grootouders van Tom Delsink hadden een klompenmakerij in Enschede en zijn ouders een schoenenwinkel in Renkum. Toen ze naar Renkum vertrokken was dat een ‘wereldreis’.
Ik ben de oudste en heb twee zussen en drie broers. In 1943 ben ik geboren en kan me dus niets van de oorlog herinneren. Mijn ouders vertelden veel verhalen. Die geef ik nu door.
Door de week was mijn vader meestal op stap voor de zaak om leer en/of schoenen in te kopen. Hij reisde met zijn koffertje met leer en reparatiemateriaal achter het front langs. Mijn moeder paste dan op de winkel.
Aan het begin van de oorlog werd mijn vader opgeroepen voor militaire dienst. Hij zat op de Grebbeberg en had een luizenleventje als schoenmaker: Af en toe de schoenen van de officieren verzolen. Ook moest hij wacht lopen bij de papierfabrieken van Van Gelder; samen met Schaarsma (van de zadelmakerij naast ons) en Van der Meulen (de fietsenmaker). In die tijd kwam Katrien Bruinoge bij ons in huis, om op mij te passen en mijn moeder te helpen. ’s Avonds kwamen er geregeld klanten, die altijd bleven napraten. Het was een gezellig soort ‘huiskamergebeuren’. Mijn vader was lid van veel verenigingen en had soms wel drie vergaderingen op één avond.

Soldaten schoenen! Doodsbenauwd hield ze me vast op schoot

De eigenaar van Hotel Rijnzicht tegenover onze winkel kreeg vaak Duitsers op bezoek. Hij hoorde dan vaak wat er besproken werd. Het verhaal ging dat hij bij de ondergrondse was. Een keer werd hij beschuldigd door de Duitsers en heeft hij op Oranje Nassau Oord voor de kuil gestaan om geëxecuteerd te worden, maar op het laatste moment ging het niet door. We zijn er nooit achter gekomen of hij nu wel of niet bij de ondergrondse was, maar ja, dat was niet voor niets geheim!
Tijdens de invasie was mijn moeder, zoals vaak, alleen met mij. Op een nacht zat ze in de kelder en hoorde boven haar hoofd lopen: Soldaten schoenen! Doodsbenauwd hield ze me vast op schoot, bang dat ik ging huilen en dat de soldaat een granaat naar binnen zou gooien.

Foppen met de meetstok

Niet lang daarna vertrok mijn moeder uit Renkum, samen met mevrouw Meenhorst van de lampenzaak, die weduwe was. Op de fiets reden ze richting Zeist. Ik zat voorop met wel vijf luiers om. Al gauw viel ik op het stuur in slaap. In Leersum werd er gestopt om een kerkje binnen te gaan. Mevrouw Meenhorst wilde bidden, maar mijn moeder had daar geen rust voor.
Na een dag fietsen kwamen we in Zeist aan. We sliepen bij onbekende mensen en mijn moeder en mevrouw Meenhorst kregen allebei een ei. Dat was een tractatie in die tijd waar niemand nog eten had!
De volgende morgen wilde mijn moeder naar Enschede. Door puur geluk kon ze meerijden op een vrachtauto. Mijn opa had een klompenzaak op de Deurningsestraat naast de melkfabriek. Boeren die hun melk daar afleverden gingen daarna vaak naar hem om klompen te kopen, maar hij had niet alle klompen in voorraad. Dus: Nam hij met een stokje de maat, brak er beneden in de kelder een stukje af, schaafde het bij op de vloer en ging weer naar boven met te kleine klompen. Die pasten dan niet, dus moesten ze terug komen. Die nacht zorgde hij er dan voor dat er de volgende dag nieuwe klompen waren!
Mijn vader was al eerder naar Enschede vertrokken. Omdat mijn opa de klompen, die de boeren kochten, vaak liet betalen met eten, hebben we daar  nooit honger gehad!
Weer een poos later kon de gemeente Renkum een vrachtwagen vorderen van visboer Möeller uit Wageningen. Daar mocht mijn vader de schoenen uit Brabant mee ophalen.

Ik ging vanaf de vierde klas lagere school naar kostschool bij de paters in Wehl

Belangrijker dan nieuwe schoenen was de reparatie van oude schoenen. Dat was zoveel werk dat mijn vader elk weekend van vrijdagnacht tot zaterdagnacht doorwerkte! Mijn moeder bakte van te voren een enorme stapel pannenkoeken, daar kon hij de nacht mee door komen. Later was er zoveel werk dat er 5 schoenmakers  bij ons in dienst waren.
De volgende dag ging ik dan met mijn vader de Betuwe in, om gerepareerde schoenen terug te brengen en nieuwe te verkopen.
Zelf ging ik vanaf de vierde klas lagere school naar kostschool bij de paters in Wehl. Ik heb daar een fantastische tijd gehad. Naast het schoolwerk waren we vaak op avontuur. De paters werkten ’scoutingachtig’.
Mijn zussen zijn in Doesburg en in Den Bosch op kostschool geweest. Hun ervaringen waren niet zo goed als die van mij en mijn broers.

Door de kostschool was ik vervreemd van mijn ouders

Ik ben de oudste van het gezin en automatisch werd ik gezien als opvolger van de zaak. Het was traditie én in die tijd van opbouw na de oorlog moest het ook. Al jong leerde mijn vader me de liefde voor het vak. Ik werd mee genomen naar Waalwijk in Brabant naar de schoenfabrikanten, die toen in een soort kippenschuurtje werkten! Die reis naar Waalwijk was een ‘wereldreis’: Er waren geen bruggen, dus moesten we alle rivieren per pont over!
Na de kostschool kwam ik als volontair bij Van Daelen om het vak te leren. ’s Avonds ging ik naar de Handelsavondschool.  Daarna haalde ik mijn Middenstandsdiploma.
Door kostschool was ik vervreemd van mijn ouders. Toen ik terug kwam vertelde ik nooit waar ik ’s avonds naar toe ging. Zelf zou ik mijn kinderen nooit naar een kostschool sturen; ik heb ze dan ook thuis opgevoed.

Hij heeft nog van zijn opa de leerhandsteek geleerd

Mijn vader was als opa gek op kinderen; het was net of hij er toen pas tijd voor had/kreeg.
Als ik diep in mijn hart kijk dan was ik liever de creatieve kant op gegaan, bijvoorbeeld etaleur geworden. Toch heb ik geen spijt, want mijn creatieve kant heb ik in de winkel vorm gegeven. Zo hadden we de winkel een keer in Bonanza stijl (naar een cowboyserie op TV) aangekleed; vierden we met de winkeliersvereniging een boerenbruiloft of deden een zeskamp.
Ik ben, net als mijn vader, lid van veel verenigingen.
Niet als voorzitter, maar als ‘vliegende keep’.  Ik ben zeer betrokken bij de gemeenschap. Zo bouw ik al jaren de kerststal in de kerk op en ontwerp en maak ik de ornamentale bloemversiering en zorg voor 1.100 kerststukken voor de kerstmarkt.
Daarnaast heb ik veel fietstochten gemaakt over de hele wereld.
Vaak met een goed doel zoals een ziekenhuis in Polen, waar we 42.000 gulden voor bij elkaar fietsten.
Mijn zoon is ook weer opvolger in de zaak. Hij heeft nog van zijn opa de leerhandsteek geleerd. Daar ben ik trots op.