Oh, ze hangen ze op!!!!
Joke was 12 jaar tijdens de evacuatie. Het gezin bestond uit 5 personen en Joke was de jongste. Vader, moeder, 2 zusjes en een broer. 1 zusje was al uit huis en haar broer was ondergedoken.
Op die zondag kwamen van de ene kant de Engelsen via de Kema door de bossen bij ons de straat door en van de andere kant kwamen de Duitsers.
We zaten in de kamer en ik riep : Oh, ze hangen ze op! (Ze riepen ‘Hands up’)
Nou dat heb ik lang moeten horen…..
We gingen naar de schuilkelder, eerst bij de buren, tot het te vol werd toen gingen we naar de opslagruimte van de kolenboer. Dat vond mijn vader niet veilig omdat er maar een uitgang was. In een schuilkelder zijn meerdere uitgangen. Tegenover ons was de school en daar zijn we toen in de schuilkelder gegaan. Twee nachten hebben we in de kelder gezeten.
Ik ben, toen het even rustig was, met mijn buurman die voor het Rode Kruis werkte, naar de gevangenis geweest waar veel gewonden lagen. We stonden in de koepel toen er weer een luchtaanval kwam. Nou, dat klinkt in zo’n koepel! Het was niet leuk. We moesten de cel in, dat was het veiligst. De deuren stonden open.
we hebben een engeltje op de schouder gehad
We wisten niet beter dan, dat alle gevangenen eruit waren. Er zaten ook politieke gevangenen in, die werden in hun gestreepte gevangenispak naar buiten gestuurd. Wij vluchtten de dichtst bijzijnde cel in. Er zat nog iemand in. Waarom bent u niet naar buiten gegaan, vroegen we. “Ik ben geen politieke gevangene, ik ben een moordenaar”! We schrokken zo, dat we de gevangenis uitgevlucht zijn. Dat we daar levend doorheen zijn gekomen….we hebben een engeltje op de schouder gehad. Mijn vader had ons geleerd dat als we een deur openden, niet eerst op een kiertje maar gelijk wijd open. Dan kon men zien wie eruit kwam. We gingen van boom naar portiek, de kogels vlogen ons om de oren. Kruipen-liggen, kruipen-liggen en overal dekking zoeken. Later dacht ik, misschien heeft die man wel een geintje gemaakt.
97 konijnen + 1 witte
Op zondag 17 september zagen we de vliegtuigen overkomen. We stonden op het dak. Achter de vliegtuigen aan vlogen de zweefvliegtuigen, daar zat het materiaal in.
Mijn vader was beroepsmilitair bij De Gele Rijders, hij had het gezin voorbereid en geleerd hoe te handelen wanneer de nood aan de man kwam. De kleren werden op zo’n manier neergelegd dat ze zich in het donker snel aan konden kleden en niets hoefden te zoeken.
Toen we zondags gingen wandelen riep mijn vader plotseling “dekking” en moesten we ons laten vallen. In het begin was dat wel raar, maar we hebben het nodig gehad, later.
Mijn ouders hadden een vluchtkoffertje klaar staan met belangrijke papieren en mijn vader heeft het koperwerk en andere belangrijke zaken onder de vloer in de schuur begraven.
Ook had mijn vader in die schuur 98 konijnen, waarvan hij een complete administratie bij hield, zodat altijd het oudste konijn geslacht werd. Ook werd er geruild. 1 konijn tegen 1 emmer vet van slager van Hunnik. Maar ook werden er konijnen gestolen. Er was 1 wit konijn bij. Wanneer die aan de beurt was geslacht te worden, zou ik van het velletje witte handschoentjes krijgen. Dat was toen grote mode. Laat nu net dat witte konijn gestolen worden. Een tijdje later zag ik een meisje dat verderop in de straat woonde met hele mooie witte handschoentjes aan!
Op Mariëndael langs het spoor hadden we een moestuin. Honger hebben we niet gehad.
Vader deed gevaarlijke dingen
Mijn vader was onderweg om voer voor de konijnen te halen uit de moestuin op Mariëndael. Halverwege werd hij staande gehouden door een paar Duitse soldaten. Of hij ook Engelse soldaten gezien had. Nee hoor, zei hij. Na een paar uur mocht hij weer verder. Er kwam hem een patrouille Engelse soldaten tegemoet. Mijn vader seinde met zijn duim waar de Duitse soldaten waren. Hij moest heel erg lachen toen hij het vertelde. Na de oorlog hoorden we van vrienden van mijn broer, dat mijn vader ‘Heel gevaarlijke dingen’ deed. Hij was niet bij een groep maar opereerde zelfstandig. Wanneer wij daarnaar vroegen zei hij: “Welnee, hoe kom je erbij”! We zaten er gewoon bij te kijken als er een neergeschoten werd. We zagen Duitsers met het geweer in de rug van Engelsen die krijgsgevangen gemaakt werden.
Ze gingen van het schoolplein af, linksom naar het Elisabeth-gasthuis.
Ineens kwam er een Engelse soldaat de schuur uit rennen
Ze waren net voorbij de stoep waar de huizen begonnen, een deur ging open, er kwamen Engelsen uit toen ze net voorbij waren. Die riepen ‘Hands up’ …. gingen ze weer de andere kant op. De mensen die op straat stonden, begonnen allemaal te klappen. We zagen het gebeuren en het was zo komisch.
Het was verwarrend. Dan kwamen er weer Duitsers en dan waren het weer de Engelsen.
Ik stond bij de schuur en mijn vader was in de schuur de konijnen aan het voeren. Ik moest buiten wachten en hij vroeg steeds: “Waar zijn de Engelsen nu, waar zijn de Duitsers nu”? Steeds moest ik hem op de hoogte houden. Ik dacht nog, wat raar……
Ineens kwam er een Engelse soldaat de schuur uit rennen, die mijn vader onder de werkbank verstopt had. Hij werd langs de schuur geleid naar de tuin van dokter Eemhaus op de Utrechtseweg.
Onze Jimmy
Ook hebben we nog een Engelsman in huis gehad. Het was op een donderdag. Het was even rustig en mijn moeder had thuis gekookt. Hij zat bij ons op de stoep. Mijn vader vroeg of hij mee wilde eten. Dat wou hij wel. Het mocht eigenlijk niet, er zou maar eens vergif in kunnen zitten. In de keuken trok hij veel kleren uit. Ze hadden zoveel aan. Hij heeft zich gewassen en geschoren, naar de WC geweest en toen gingen we eten. We aten bietjes en of er vlees bij was dat kan ik me niet meer herinneren.
Na het eten deed hij alle kleding weer aan. Het gasmasker en de helm gaf hij aan mijn vader met de woorden: “Dat heb ik toch niet meer nodig”. Hij was een van de laatsten die richting de Kema liepen.
Hij is in Oosterbeek terechtgekomen en daar ook nog de Rijn overgestoken. Een paar jaar na de oorlog is hij teruggekomen. Mijn moeder zei: “Je kunt nooit raden wie hier vanmiddag geweest is, Jimmy”, zo heette hij. Hij was ingekwartierd geweest bij mensen in Oosterbeek en kwam voor de herdenking terug.
Hij wilde ons heel graag nog eens bezoeken, maar wist het adres niet meer. Wel dat het ongeveer bij de gevangenis was en dat ze een dochter hadden die Nikkie heette. Overal in de buurt werd aangebeld en de familie Veenendaal, een paar huizen verder, die wisten van het verhaal, zeiden dan moet je op nummer 116 zijn! Later toen we allemaal thuis waren is hij weer teruggekomen.
Hij vroeg aan mijn vader heb je het gasmasker en de helm nog?
Mijn vader gaf het hem en hij zat het toch te aaien! Toen pas heeft hij alles meegenomen. Doordat hij zich bij ons op had kunnen frissen, had hij de kracht gehad de Rijn over te steken. Bij Heveadorp.
De dode paarden
We moesten geëvacueerd worden.
De donderdag avond gingen we. We wilden eerst niet gaan, maar toch gedaan. Voor acht uur ’s avonds moesten we aan de andere kant van Lombok zijn.
Toen we boven aan de Oranjestraat waren, zagen we 2 wagens met paard.
Een van de melkboer en een van de groenteboer. Kijk zeiden wij, die moesten lopen, die hebben het lekker makkelijk zo op de wagens!
Er zaten ook buren op die meereden. Wij gingen rechtdoor de Bakenbergseweg op, naar een school en zij gingen linksaf de Heijenoordseweg op.
Toen kwam er een luchtaanval. Ze zagen de wagens rijden en die werden beschoten.
Daar zijn heel veel doden en gewonden bij gevallen.
Alles was doorzeefd, de mensen, de paarden. Het was een geschreeuw en gekerm. Mijn vader en een van mijn zussen liepen voorop met een witte vlag en ze waren net voorbij de bielzen, de hoek om. Mijn moeder, ik en mijn andere zuster waren net de brug over, want van mijn vader moesten we afstand houden. Als er dan een aanval kwam waren we niet allemaal dood.
Later zijn mijn vader en zuster terug geweest. De paarden lagen er nog en je wist niet wat je zag.
Ik kon hem wel vernielen!
Na 5 dagen was de stad helemaal leeg.
Zelfs in de evacuatie zijn alle konijnen meegegaan op de fiets. Mijn vader en zussen moesten nog wel een paar keer terug om alles op te halen. De eerste nacht hebben we op de Bakenbergseweg in een school doorgebracht.
Toen richting Otterloo daar waren we ’s avonds om een uur of acht. Wij hadden een buurvrouw op leeftijd bij ons. In Otterloo zat alles vol en in Wekerom was nog wel plaats, indien het een noodgeval was. Onze oude buurvrouw gold als noodgeval en zodoende hebben we de evacuatie uitgezeten bij een boer in Wekerom. Later werd de buurvrouw overgeplaatst.
Ze waren goed christelijk, het boerengezin. De boer zette zelfs een stukje land af voor mijn vader’s konijnen. Die man was wel aardig. We kregen regelmatig spek en melk en pap van hem.
Zijn broer was niet aardig. Ik stond er eens bij, toen er mensen aan de deur kwamen voor een beetje melk voor de kinderen. ‘Kom maar hier zei hij, dan zal ik je helpen’. De vrouw was dankbaar en zei: “Oh, wat fijn”. “Ja”, zei de broer, “met water”! Nou toen werd ik zo kwaad! Ik kon hem wel vernielen! Maar ja, ik durfde niks te zeggen.
Wij verbleven in de ‘nette’ kamer. Daarnaast was een ruimte waar we konden slapen, behalve als er Duitsers ingekwartierd werden. Dan sliepen we met zijn allen in de kamer.
De slee
In juni 1945 zijn we teruggekomen. Mijn broer en schoonzuster hadden alles al aardig opgeruimd. Alles was overhoop gehaald, de stoelen stonden in de tuin. De ramen waren dichtgespijkerd. Het glas van de schilderijen was ook gebruikt, zo hadden we nog wat licht. Er was van alles weg, de etenswaren over de grond gesmeten. Er was een scherf door het dak gevlogen in de slaapkamer van mijn zuster.
Toen het winter werd merkten we dat de slee weg was.
Bij de HARK kon je opgeven wat je kwijt was. Ik hielp daar ook. Bij de school tegenover werd alles ingezameld en ik hielp de buurman die bij het Rode Kruis was. Toen de ruimte te klein werd, ging het naar de proeflokalen van de Kema.
In augustus ging ik weer naar school. We hadden geen fietsen en moesten alles lopen. Later kreeg je die legerwagens met een trapje en 2 banken aan de zijkanten, die voor bus doorgingen.