Oh, ze hangen ze op!!!!

Joke Teunissen oorlogstijdJoke was 12 jaar tijdens de evacuatie. Het gezin bestond uit 5 personen en Joke was de jongste. Vader, moeder, 2 zusjes en een broer. 1 zusje was al uit huis en haar broer was ondergedoken.
Op die zondag kwamen van de ene kant de Engelsen via de Kema door de bossen bij ons de straat door en van de andere kant kwamen de Duitsers.
We zaten in de kamer en ik riep : Oh, ze hangen ze op! (Ze riepen ‘Hands up’)
Nou dat heb ik lang moeten horen…..
We gingen naar de schuilkelder, eerst bij de buren, tot het te vol werd toen gingen we naar de opslagruimte van de kolenboer. Dat vond mijn vader niet veilig omdat er maar een uitgang was. In een schuilkelder zijn meerdere uitgangen. Tegenover ons was de school en daar zijn we toen in de schuilkelder gegaan. Twee nachten hebben we in de kelder gezeten.
Ik ben, toen het even rustig was, met mijn buurman die voor het Rode Kruis werkte, naar de gevangenis geweest waar veel gewonden lagen. We stonden in de koepel toen er weer een luchtaanval kwam. Nou, dat klinkt in zo’n koepel! Het was niet leuk. We moesten de cel in, dat was het veiligst. De deuren stonden open.

we hebben een engeltje op de schouder gehad

We wisten niet beter dan, dat alle gevangenen eruit waren. Er zaten ook politieke gevangenen in, die werden in hun gestreepte gevangenispak naar buiten gestuurd. Wij vluchtten de dichtst bijzijnde cel in. Er zat nog iemand in. Waarom bent u niet naar buiten gegaan, vroegen we. “Ik ben geen politieke gevangene, ik ben een moordenaar”! We schrokken zo, dat we de gevangenis uitgevlucht zijn. Dat we daar levend doorheen zijn gekomen….we hebben een engeltje op de schouder gehad. Mijn vader had ons geleerd dat als we een deur openden, niet eerst op een kiertje maar gelijk wijd open. Dan kon men zien wie eruit kwam. We gingen van boom naar portiek, de kogels vlogen ons om de oren. Kruipen-liggen, kruipen-liggen en overal dekking zoeken. Later dacht ik, misschien heeft die man wel een geintje gemaakt.

97 konijnen + 1 witte

Op zondag 17 september zagen we de vliegtuigen overkomen. We stonden op het dak. Achter de vliegtuigen aan vlogen de zweefvliegtuigen, daar zat het materiaal in.
Mijn vader was beroepsmilitair bij De Gele Rijders, hij had het gezin voorbereid en geleerd hoe te handelen wanneer de nood aan de man kwam. De kleren werden op zo’n manier neergelegd dat ze zich in het donker snel aan konden kleden en niets hoefden te zoeken.
Toen we zondags gingen wandelen riep mijn vader plotseling “dekking” en moesten we ons laten vallen. In het begin was dat wel raar, maar we hebben het nodig gehad, later.
Mijn ouders hadden een vluchtkoffertje klaar staan met belangrijke papieren en mijn vader heeft het koperwerk en andere belangrijke zaken onder de vloer in de schuur begraven.
Ook had mijn vader in die schuur 98 konijnen, waarvan hij een complete administratie bij hield, zodat altijd het oudste konijn geslacht werd. Ook werd er geruild. 1 konijn tegen 1 emmer vet van slager van Hunnik. Maar ook werden er konijnen gestolen. Er was 1 wit konijn bij. Wanneer die aan de beurt was geslacht te worden, zou ik van het velletje witte handschoentjes krijgen. Dat was toen grote mode. Laat nu net dat witte konijn gestolen worden. Een tijdje later zag ik een meisje dat verderop in de straat woonde met hele mooie witte handschoentjes aan!
Op Mariëndael langs het spoor hadden we een moestuin. Honger hebben we niet gehad.

Vader deed gevaarlijke dingen

Mijn vader was onderweg om voer voor de konijnen te halen uit de moestuin op Mariëndael. Halverwege werd hij staande gehouden door een paar Duitse soldaten. Of hij ook Engelse soldaten gezien had. Nee hoor, zei hij. Na een paar uur mocht hij weer verder. Er kwam hem een patrouille Engelse soldaten tegemoet. Mijn vader seinde met zijn duim waar de Duitse soldaten waren. Hij moest heel erg lachen toen hij het vertelde. Na de oorlog hoorden we van vrienden van mijn broer, dat mijn vader ‘Heel gevaarlijke dingen’ deed. Hij was niet bij een groep maar opereerde zelfstandig. Wanneer wij daarnaar vroegen zei hij: “Welnee, hoe kom je erbij”! We zaten er gewoon bij te kijken als er een neergeschoten werd. We zagen Duitsers met het geweer in de rug van Engelsen die krijgsgevangen gemaakt werden.
Ze gingen van het schoolplein af, linksom naar het Elisabeth-gasthuis.

Ineens kwam er een Engelse soldaat de schuur uit rennen

Ze waren net voorbij de stoep waar de huizen begonnen, een deur ging open, er kwamen Engelsen uit toen ze net voorbij waren. Die riepen ‘Hands up’ …. gingen ze weer de andere kant op. De mensen die op straat stonden, begonnen allemaal te klappen. We zagen het gebeuren en het was zo komisch.
Het was verwarrend. Dan kwamen er weer Duitsers en dan waren het weer de Engelsen.
Ik stond bij de schuur en mijn vader was in de schuur de konijnen aan het voeren. Ik moest buiten wachten en hij vroeg steeds: “Waar zijn de Engelsen nu, waar zijn de Duitsers nu”? Steeds moest ik hem op de hoogte houden. Ik dacht nog, wat raar……
Ineens kwam er een Engelse soldaat de schuur uit rennen, die mijn vader onder de werkbank verstopt had. Hij werd langs de schuur geleid naar de tuin van dokter Eemhaus op de Utrechtseweg.

Onze Jimmy

Ook hebben we nog een Engelsman in huis gehad. Het was op een donderdag. Het was even rustig en mijn moeder had thuis gekookt. Hij zat bij ons op de stoep. Mijn vader vroeg of hij mee wilde eten. Dat wou hij wel. Het mocht eigenlijk niet, er zou maar eens vergif in kunnen zitten. In de keuken trok hij veel kleren uit. Ze hadden zoveel aan. Hij heeft zich gewassen en geschoren, naar de WC geweest en toen gingen we eten. We aten bietjes en of er vlees bij was dat kan ik me niet meer herinneren.
Na het eten deed hij alle kleding weer aan. Het gasmasker en de helm gaf hij aan mijn vader met de woorden:  “Dat heb ik toch niet meer nodig”. Hij was een van de laatsten die richting de Kema liepen.
Hij is in Oosterbeek terechtgekomen en daar ook nog de Rijn overgestoken. Een paar jaar na de oorlog is hij teruggekomen. Mijn moeder zei: “Je kunt nooit raden wie hier vanmiddag geweest is, Jimmy”, zo heette hij. Hij was ingekwartierd geweest bij mensen in Oosterbeek en kwam voor de herdenking terug.
Hij wilde ons heel graag nog eens bezoeken, maar wist het adres niet meer. Wel dat het ongeveer bij de gevangenis was en dat ze een dochter hadden die Nikkie heette. Overal in de buurt werd aangebeld en de familie Veenendaal, een paar huizen verder, die wisten van het verhaal, zeiden dan moet je op nummer 116 zijn! Later toen we allemaal thuis waren is hij weer teruggekomen.
Hij vroeg aan mijn vader heb je het gasmasker en de helm nog?
Mijn vader gaf het hem en hij zat het toch te aaien! Toen pas heeft hij alles meegenomen. Doordat hij zich bij ons op had kunnen frissen, had hij de kracht gehad de Rijn over te steken. Bij Heveadorp.

De dode paarden

We moesten geëvacueerd worden.
De donderdag avond gingen we. We wilden eerst niet gaan, maar toch gedaan. Voor acht uur ’s avonds moesten we aan de andere kant van Lombok zijn.
????????????????????Toen we boven aan de Oranjestraat waren, zagen we 2 wagens met paard.
Een van de melkboer en een van de groenteboer. Kijk zeiden wij, die moesten lopen, die hebben het lekker makkelijk zo op de wagens!
Er zaten ook buren op die meereden. Wij gingen rechtdoor de Bakenbergseweg op, naar een school en zij gingen linksaf de Heijenoordseweg op.
Toen kwam er een luchtaanval. Ze zagen de wagens rijden en die werden beschoten.
Daar zijn heel veel doden en gewonden bij gevallen.
Alles was doorzeefd, de mensen, de paarden. Het was een geschreeuw en gekerm. Mijn vader en een van mijn zussen liepen voorop met een witte vlag en ze waren net voorbij de bielzen, de hoek om. Mijn moeder, ik en mijn andere zuster waren net de brug over, want van mijn vader moesten we afstand houden. Als er dan een aanval kwam waren we niet allemaal dood.
Later zijn mijn vader en zuster terug geweest. De paarden lagen er nog en je wist niet wat je zag.

 Ik kon hem wel vernielen!

Na 5 dagen was de stad helemaal leeg.
Zelfs in de evacuatie zijn alle konijnen meegegaan op de fiets. Mijn vader en zussen moesten nog wel een paar keer terug om alles op te halen. De eerste nacht hebben we op de Bakenbergseweg in een school doorgebracht.
Toen richting Otterloo daar waren we ’s avonds om een uur of acht. Wij hadden een buurvrouw op leeftijd bij ons. In Otterloo zat alles vol en in Wekerom was nog wel plaats, indien het een noodgeval was. Onze oude buurvrouw gold als noodgeval en zodoende hebben we de evacuatie uitgezeten bij een boer in Wekerom. Later werd de buurvrouw overgeplaatst.
Ze waren goed christelijk, het boerengezin. De boer zette zelfs een stukje land af voor mijn vader’s konijnen. Die man was wel aardig. We kregen regelmatig spek en melk en pap van hem.
Zijn broer was niet aardig. Ik stond er eens bij, toen er mensen aan de deur kwamen voor een beetje melk voor de kinderen. ‘Kom maar hier zei hij, dan zal ik je helpen’. De vrouw was dankbaar en zei: “Oh, wat fijn”. “Ja”, zei de broer, “met water”! Nou toen werd ik zo kwaad! Ik kon hem wel vernielen! Maar ja, ik durfde niks te zeggen.
Wij verbleven in de ‘nette’ kamer. Daarnaast was een ruimte waar we konden slapen, behalve als er Duitsers ingekwartierd werden. Dan sliepen we met zijn allen in de kamer.

De slee

In juni  1945 zijn we teruggekomen. Mijn broer en schoonzuster hadden alles al aardig opgeruimd. Alles was overhoop gehaald, de stoelen stonden in de tuin. De ramen waren dichtgespijkerd. Het glas van de schilderijen was ook gebruikt, zo hadden we nog wat licht. Er was van alles weg, de etenswaren over de grond gesmeten. Er was een scherf door het dak gevlogen in de slaapkamer van mijn zuster.
Toen het winter werd merkten we dat de slee weg was.
Bij de HARK kon je opgeven wat je kwijt was. Ik hielp daar ook. Bij de school tegenover werd alles ingezameld en ik hielp de buurman die bij het Rode Kruis was. Toen de ruimte te klein werd, ging het naar de proeflokalen van de Kema.
In augustus ging ik weer naar school. We hadden geen fietsen en moesten alles lopen. Later kreeg je die legerwagens met een trapje en 2 banken aan de zijkanten, die voor bus doorgingen.

De soldaten schoten van achter de stoelen

Wij woonden in de lange boerderij op landgoed De Oorsprong in Oosterbeek aan de Van Borsselenweg.
Mijn vader had een deel van het huis gehuurd van meneer Frowein, die in de villa ‘De Oorsprong’ woonde. Met meneer Frowein hadden wij geen enkel contact. Elke week kwam meneer Beumer, de tuinman die in de tuinmanswoning op het landgoed woonde, de huur ophalen.
Wij hadden toen geen idee dat het oorlog was. Je zag als kind de Duitsers niet als vijanden.
Het werden pas vijanden voor mij toen de Engelsen kwamen en tegen de Duitsers gingen vechten.
Op het landgoed was ook een zwembad. Mijn vader verstopte zich tijdens razzia’s in de machinekamer van het zwembad. Tijdens de herfst en de winter stond die leeg en was het een prima schuilplaats.
Zondag 17 september waren we bij een broer van mijn vader in de Paul Krugerstraat. Bij de Utrechtseweg hebben we toen de Engelsen zien binnenkomen. We kregen chocola van ze.
Ik was bijna zes jaar en begreep niet goed wat er gebeurde. Ik zag wel iedereen uitgelaten was.
Dan word je vanzelf ook blij.
Tot donderdag zijn we bij mijn oom gebleven. Vooral dinsdag en woensdag werd er heel erg gevochten op de Bilderberg. De Duitsers drongen de Engelsen terug.
Dinsdag was mijn vader in het schuurtje van mijn oom, toen er een granaat of zoiets op het schuurtje terechtkwam.
Mijn vader kwam helemaal wit naar binnen gerend
Mijn vader kwam helemaal wit naar binnen gerend; hij zat onder de kalk en zag er uit als een spook. Ik enorm geschrokken. Misschien heeft dit ,van wat er in de oorlog gebeurde, nog wel de meeste indruk op mij gemaakt. Donderdag de 21e zijn wij naar de schuilkelder op De Oorsprong gegaan, omdat het bij mijn oom toch te gevaarlijk werd. We gingen op de fiets vanuit de Paul Krugerstraat dwars door de vijandelijkheden heen, langs de Kneppelhoutweg en over het hek bij De Oorsprong.
Mijn vader heeft me er met fiets en al overheen getild.

Hoek Kneppelhoutweg

Benedendorpsweg hoek Kneppelhoutweg

We konden echt niet meer terug naar ons eigen huis; al zouden we dat gewild en gedurfd hebben. Het was toen al zwaar beschadigd, alle ruiten waren er al uit.
De meubels stonden opgestapeld achter de ramen.
Daar achter vandaan schoten de soldaten: De ene dag de Engelsen, de andere dag de Duitsers.

Acht lichamen werden in onze tuin begraven

Uiteraard wist mijn vader van het bestaan van de schuilkelder vlak bij ons huis. Er zaten al mensen in de schuilkelder, maar ik weet niet meer wie en ook niet hoeveel het er waren. Er zullen wel kinderen bij zijn geweest, maar ook dat weet ik niet.
Ook mijn zes jaar oudere broer kan zich niet veel meer van die periode herinneren.
We hebben in de schuilkelder geen honger gehad. Af en toe ging men het bos in om naar eten te zoeken. Ze vonden vooral blikken met koeken die daar gedropt waren voor de Engelse soldaten. Op het terrein van het landgoed was ook een grote moestuin. Daarvan zullen we ook wel van gegeten hebben.
Meneer Frowein had ook een paar varkens. De Duitsers hebben een keer één van die varkens geslacht.
Volgens mij haalden we water uit de beek.
Op een dag werden alle mannen door een Duitse soldaat uit de schuilkelder gehaald om lichamen van omgekomen soldaten te begraven. Keus was er niet, kijkend naar de Duitse geweren in de aanslag.
Acht lichamen werden in onze tuin begraven. Eén lichaam is gevonden, dubbelgevouwen in de meterkast. Zoiets vang je op als kind en dat onthoud je.
De lichamen zijn na de oorlog herbegraven.
Later is er ooit een Engelsman bij ons geweest, die een foto bij zich had van zijn vriend die daar gesneuveld was, maar niemand van ons sprak Engels, dus we konden niet goed met hem communiceren.
Mijn vader dacht dat we maar een paar dagen in de kelder zouden zitten, voordat we bevrijd waren. Na een week drong echter het besef dat dat wel eens langer kon duren.
Wij zijn ruim een maand in de schuilkelder gebleven, toen we in opdracht van de Duitsers moesten vertrekken. Op mijn verjaardag, 23 oktober, zijn we onder begeleiding van een jonge Duitse soldaat op de fiets vertrokken.

Zo’n kleine vouwfiets die de Engelsen daar gedropt hadden

Voor mijn broer had mijn vader een fiets uit het bos gehaald, zo’n kleine vouwfiets die de Engelsen daar gedropt hadden. Op die fiets heb ik later nog leren fietsen!

Jullie hebben ons hoop gegeven

We zijn naar de Rode Kruis post van Heibroek gebracht, boven aan de Van Borsselenweg. Vandaar zijn we diezelfde dag naar Ede gegaan en verder naar Ermelo, waar een neef van mijn moeder een grote boerderij had. Mijn ouders dachten daar wel onderdak te kunnen krijgen.

Ga maar iemand anders lastig vallen”
Die neef zei: “Jullie kunnen wel van alles beweren. Ga maar iemand anders lastig vallen”.
Blijkbaar wist hij helemaal niets van de Slag om Arnhem en van wat zich daar heeft afgespeeld.
Een paar dagen later zijn we via de organisatie bij een andere boer terecht gekomen, waar we in het bakhuisje mochten wonen. Mijn ouders hielpen op de boerderij met de werkzaamheden. De boer en boerin, hele lieve mensen, hebben heel goed voor ons gezorgd. We kregen te eten zonder daar iets voor hoeven te betalen. Mijn vader kreeg natuurlijk geen loon in die tijd.
Na de bevrijding op 5 mei wilden we natuurlijk zo snel mogelijk naar huis, maar dat ging zo maar niet.
De Oorsprong was een slagveld geweest; er lag nog veel munitie, ook in de loopgraven die overal in het bos waren aangelegd. De Binnenlandse Strijdkrachten, moest het gebied vrij geven; eerder mocht je niet terugkomen. Gebouwen, huizen, alles werd doorzocht op aanwezigheid van boobytraps e.d.
Op zeker moment mochten we weer terug; vader met zijn broer zijn vooruit gegaan om de boel een beetje op te ruimen en onze komst voor te bereiden.
Ergens in de zomer van 1945 zijn we allemaal teruggegaan en kwamen in een praktisch leeg huis. Alles was vernield. We hadden helemaal niets meer, alleen de blijdschap dat iedereen het er levend van afgebracht had.
Meubels kregen we van de Nationale Hulp Actie Roode Kruis. Ook kleding kwam van hun. Mijn moeder vermaakte de kleren zodat we die aan konden. Van de parachutes die we in het bos vonden, heeft mijn moeder een jurk voor mij gemaakt.
Er is heel veel geschreven over het mislukken van operatie Market Garden. Mijn jongste broer heeft jarenlang veel veteranen ontvangen en rondgeleid. De veteranen verbaasd over de warme ontvangst hier: “Hoe kan dat nu? Jullie zijn zo hartelijk voor ons, terwijl we niets voor jullie hebben gedaan”.
“Jullie hebben ons hoop gegeven en jullie leven voor ons gewaagd. Veel van jullie kameraden hebben het niet overleefd. Daar zijn we jullie heel erg dankbaar voor en dat zal altijd zo blijven”.

Bijtje kreeg een granaatscherf in haar hoofd

Het gezin van Ruud van der Veen bestond uit zeven: Zijn ouders, zijn zuster , zijn drie broers en hijzelf.
Bijtje is de oudste van de vijf kinderen en de enige dochter; ik ben de één na jongste. Mijn jongste broertje, Eddie, is geboren in 1942.
Zondag 17 september 1944 waren we thuis en hoorden veel lawaai en harde dreunen. Het bleek het bombardement op Wolfheze te zijn. Mijn vader, die op de inrichting werkte, is er direct heen gegaan met meneer Gademan en meneer Mager, die ook in de Nassaulaan woonden.
Ik denk dat de plotselinge dood
van mijn zuster Bijtje
de meeste indruk op mij heeft gemaakt
Vader heeft er weinig over verteld. Het enige dat we van hem hoorden toen hij terugkwam was: ”Het is verschrikkelijk’. Veel patiënten waren al overleden. Er werd verder niet over gesproken; ik heb er ook niet naar gevraagd. Er werd sowieso heel weinig gepraat, ook niet toen een paar dagen later mijn zuster is overleden. Mijn vader heeft het ons wel verteld. Ik denk dat de plotselinge dood van mijn zuster Bijtje de meeste indruk op mij heeft gemaakt.
Zo maar ineens weg.
Tekening Bijtje 1938

Tekening Bijtje 1938

Bij mij hangt een portret van haar, dat mevrouw Münninghoff geschilderd heeft, toen Bijtje pianoles kreeg van haar dochter. Bijtje was vijf jaar ouder dan ik, dus 16 jaar toen het gebeurde. Ze heette eigenlijk Agnese. De kraamzuster noemde haar echter Bijtje, omdat ze bij haar geboorte heel beweeglijk was. Voor iedereen was ze daarna Bijtje en dat is altijd zo gebleven. We zaten met z’n allen in de kelder, want er werd volop geschoten rondom ons huis. Toen het even wat rustiger werd, wilde Bijtje naar boven gaan om in de keuken iets te eten klaar te maken. Mijn vader vond het te gevaarlijk, maar mijn grootvader zei dat het best veilig was. Het bleek echter helemaal niet veilig te zijn.

In de keuken is Bijtje getroffen door een granaatscherf in haar achterhoofd, afkomstig van een granaat die op het dak van onze schuur ontplofte. Anderen, die ook in de keuken waren, kregen ook granaatscherven, maar niet zo ernstig als Bijtje.
Vader heeft haar in de kelder gelegd en heeft haar daarna met een jeep naar Schoonoord gebracht, maar de Engelsen konden haar niet helpen. Daarna snel door naar een Engels veldhospitaal bij de Tafelberg, maar ook daar was geen hulp voor haar.
Bijtje is die nacht overleden. Vader heeft haar daar begraven en is naar huis gekomen.
Ruud van der Veen 2015

Ruud van der Veen 2015

Na het overlijden van Bijtje stond mijn grootvader in de deuropening, draaide zich om en huilde. Voor het eerst in mijn leven zag ik hem huilen. Mijn vader huilde niet; hij was een Groninger en liet geen emoties zien. Veel later begreep ik dat hij een gevoelig man was.

Mijn moeder heeft na de dood van Bijtje het leven weer opgepakt en is later lerares geworden aan de ULO-school in Oosterbeek. Een sterke vrouw. Ik herinner me dat ik in de kelder heb zitten bidden. Mijn grootvader was dominee en mijn vader is gereformeerd opgevoed. Mijn moeder was niet gelovig. Ik ben wel groot gebracht in het christelijk geloof, maar toen ik hoorde dat mijn zuster was overleden heb ik mij bedacht: Dat helpt dus niet, dat heeft dus geen zin.
Voor de oorlog had mijn vader de kelder al laten versterken met stutpalen en balken tegen het plafond. Niemand in de buurt had zo’n versterkte kelder, dus toen het echt nodig was kregen we flink wat aanloop. Het was een kelder van vijf bij drie meter. Twee dagen na de het begin van de gevechten kwamen mijn grootouders, want het was bij hen in de Hertog Reinaldlaan te gevaarlijk geworden. Ze hebben alles achtergelaten. Grootvader was het hoofd van de openbare ULO-school en kwam op zijn pantoffels. Hij was vergeten zijn schoenen aan te doen, maar hij had wel een net pak aan en een hoed op. Grootmoeder met een tasje met sokken. Zij stopte altijd sokken voor mijn moeder. Ze gingen met ons mee toen wij geëvacueerd werden.

De vader van Ruud van der Veen besloot om in de richting van Heelsum te gaan. Bij de Hartensteinlaan werden we echter al tegen gehouden door een Engelse soldaat die vroeg waar we heen gingen. “Naar het westen”, zei mijn vader. “Dat moet je niet doen, want daar wordt juist hevig gevochten. Ga gauw terug naar jullie kelder”. Hij zei “cellar’, het eerste Engelse woord dat ik onthouden heb.

 Hij zei “cellar‘, het eerste Engelse woord dat ik onthouden heb

Ik begreep toen niet wat hij bedoelde, maar vader gelukkig wel. Dus zijn we weer terug gegaan, weer de kelder in. Dat bleek ook wel het beste te zijn. We hadden nog wat koekjes. Water konden we halen bij de pomp op de Dreyen. Toen mijn broer een keer water ging halen kwam er ook net een jeep om water te halen. Het water werd achter in de laadbak gegoten, in emmers maar ook gewoon los in de bak. Dat klotste er natuurlijk snel overheen. De tweede keer dat mijn broer water ging halen stond er geen Engelse maar een Duitse soldaat. Blijkbaar was de frontlinie gewisseld. Hij kreeg toch water en kwam met een volle emmer thuis.

 Een Duitser wilde het evacuatiekarretje overnemen

Steeds meer mensen gingen weg. Niemand heeft ons in die septemberdagen gezegd: “Jullie moeten weg”. Toch was er een snel groeiende stroom mensen die wegtrok. Logisch, want er was niets meer: Geen water, geen elektriciteit, geen eten. Niets. Enkelen zijn langer gebleven; sommigen zelfs nog een paar maanden, totdat de Duitsers duidelijk zeiden: “Allemaal weg hier”. Toen wij vertrokken, heeft mijn moeder het portret van mijn zuster bij mensen afgegeven, die het in de kelder stopten. Zeker twee weken later is mijn moeder samen met mijn broer Dolf terug geweest om het portret op te halen. Uit ons eigen huis hebben ze van alles meegenomen, zoveel als op het evacuatiekarretje kon worden geladen. Dat was een bekend begrip in die tijd: Meestal een kinderwagen met een plank erop. Maar mijn moeder had een heus evacuatiekarretje op twee wielen dat je achter de fiets kon binden. Een Duitser wilde dat karretje ‘overnemen’, maar mijn moeder zei: “Nee, dat kan niet. Dit karretje is van de overheid”. Dat was voor deze Duitser een overtuigend argument.

De mensen in Oosterbeek zullen de straf wel verdiend hebben

Een week na het begin van de gevechten is het gezin van Ruud van der Veen toch weggegaan, mee met de grote stroom, over de Amsterdamseweg. We kwamen Duitse tanks tegen, één die keihard reed; dat hadden we nog nooit gezien. Hier en daar lagen nog dode mensen en overal dode beesten. Wij liepen, mijn grootouders zaten op een kar, want die konden niet zo ver lopen. Het was een hele karavaan met fietsen, karretjes en heel veel mensen die liepen: Een onafgebroken stoet mensen.
                                                                                                                                                                                 De ene dag verloor ik mijn dochter,
een volgende dag zat ik al weer op een heel andere plek boontjes te doppen
Bij West-End gingen we richting Otterlo waar al een bureau was ingericht, bemand door burgers.
Hier kreeg iedereen te horen; wat het adres was waar zijn of haar familie zou worden ondergebracht. Wij kwamen op een zolder van een boerderij terecht. Mijn moeder vertelde later:”De ene dag verloor ik mijn dochter, een volgende dag zat ik al weer op een heel andere plek boontjes te doppen”.
Het waren onvriendelijke mensen. We zijn snel doorgetrokken en ondergebracht in De Valk. Dat was een kleine buurtschap, vlakbij Barneveld, bestaande uit een aantal boerderijen van christelijk-gereformeerde mensen, onder leiding van dominee Fraanje, een ex-dokwerker. Dominee Fraanje preekte van donder en geweld en sprak over Arnhem en Oosterbeek als over Sodom en Gomorra: “De mensen daar zullen hun straf wel verdiend hebben”. De boeren bij wie wij waren ondergebracht waren buitengewoon lieve mensen, die heel goed voor ons hebben gezorgd. We hebben nog steeds contact met hen. Ik heb er een fantastische tijd gehad. We hadden altijd te eten. Eieren, spek; alles was er. Fantastisch. Ik heb nooit meer zo lekker gegeten als daar. We mochten op het boerenbedrijf meehelpen. Het was een bedrijf dat we nu zelfvoorzienend zouden noemen. Ze maakten alles zelf. Ze timmerden, maakten hun eigen klompen, repareerden hun wagen als die kapot was, molken de dieren zelf, karnden zelf, bakten zelf brood van eigen meel. Dat heeft voor mij en ook voor mijn broers een stuk van mijn leven bepaald.
Tijdens de evacuatie heeft mijn vader al uitgezocht waar de patiënten van de stichting in Wolfheze terecht waren gekomen. De meesten waren in Lunteren in een psychiatrische inrichting ondergebracht.
Al snel na de bevrijding is mijn vader teruggegaan, want hij wilde weer aan het werk in Wolfheze.
Er was niks in Oosterbeek; alleen mensen van Flying Food met water en pap.
Ik zie de foto van zijn vrouw nog voor me, tien minuten later was de man dood
Later zijn ze verder getrokken naar Boskoop, waar grootvader is overleden. Na de oorlog is grootmoeder teruggekomen naar Oosterbeek en heeft daar in pensions gewoond, maar nooit meer in haar eigen huis. Dat was volkomen leeggehaald en verwoest. Wij hebben een week in de kelder gezeten. Na een dag of drie zei mijn vader: “Dit is geen doen hier”. We gingen naar boven en zijn naar buiten gegaan. In de voortuin was een Engelse soldaat een schuttersputje aan het graven. Toen hij ons zag, stopte hij even en liet ons een foto van zijn vrouw en kinderen zien. Ik zie de foto van zijn vrouw nog voor me.
Een mooie jonge vrouw met een scheiding in het haar, in het midden. Tien minuten later was de man dood.
Het waren niet alleen de Duitsers die stalen
Terug in Oosterbeek bleek ons huis leeg en beschadigd. De deuren waren eruit gehaald voor de loopgraven.
DeurengebruiktvoorloopgravenObeek015We gingen in de loopgraven zoeken naar blauwe deuren, die we ook vonden.
We namen ze mee naar huis. Dakpannen stalen we van andere huizen.
Er kwam hulp van de Wederopbouw, die wij de Wederafbraak noemden.
Die mensen beslisten of een huis kon worden opgeknapt of moest worden afgebroken. De piano stond nog in ons huis. De toetsen waren door de regen behoorlijk beschadigd, maar konden worden gerepareerd.
Er stond ook nog een grote tafel met een paar stoelen en er was ook nog een schilderij van Markus, maar wel met een grote scheur erin. En zo was er nog wel wat meer, vaak beschadigd, maar wel te repareren. Op een puinhoop vond mijn vader een kapotte wekker, maar het uurwerk deed het nog.
Veel is weggehaald door de Duitsers en vooral kunst.
Na de Duitsers kwamen de mensen die stellingen moesten aanleggen.
Die gingen na twee weken weer naar huis met een jutezak op hun rug.
Wat zij vonden, namen ze mee naar huis. Na de oorlog kwamen de Canadezen met grote vrachtwagens. Daar kwamen soms grote kerkbeelden uit, die ze ergens gestolen hadden. Ze namen alles mee en verkochten dat weer elders. Het waren dus zeker niet alleen de Duitsers.
Na de oorlog, toen iedereen langzamerhand weer terugkwam, deed de overheid weinig voor de mensen.
Iedereen moest het zelf maar uitzoeken. We hebben wel mensen van de kerk thuis gehad, om hun deelneming te betuigen, maar daar moest mijn vader niets van hebben. Pater Dijker was wel welkom bij ons. Hij had mijn zuster bediend toen zij stervende was. Mijn vader vond dat goed, ook al was hij niet katholiek. Pater Dijker is verschillende keren bij ons thuis geweest om met mijn ouders te praten. Pater Dijker was erg geliefd in het dorp, meer dan de pastoor. Dus is pater Dijker weggepromoveerd.
1ste Airborne Divisie september 1944
Alles draaide in de eerste tijd na de bevrijding om ‘Airborne’. De ‘Airborne-mensen’ waren een soort heiligen; de bevrijders en we vergaten dat ze heel veel ellende over het dorp hebben gebracht. Het woord bevrijders kende men toen nog helemaal niet, dat is pas naderhand gekomen.
Maar de overheid deed niets voor de eigen burgers.
Er is met veel moeite ergens in het bos een klein monumentje voor burgers gekomen, op de Sonnenberg. Dat is alles. Later is dat monumentje weer verwijderd en is er alleen een kleine herdenkingssteen van overgebleven die is ingemetseld in het gemeentehuis. Er bestaat geen lijst met burgers die zijn omgekomen. In Wolfheze wel, in Oosterbeek helemaal niet. Met veel moeite heb ik op het gemeentehuis een lijst van omgekomen burgers gekregen: ‘Lijst van (al dan niet Oosterbeekse) burgers, begraven in een massagraf op de algemene begraafplaats Zuid’. Niet speciaal iets over de eigen Oosterbeekse burgers.
Ik heb een klein motorfietsje gevonden, dat nu in het Airborne museum staat
In Oosterbeek is wel het Airborne monument gekomen, een mooi monument. Het was de bedoeling dat bovenop het vliegende paard zou staan, het wapen van de Airborne divisie, maar dat is er niet gekomen.
Mijn ouders lieten me heel vrij in de oorlogstijd en daarna ook. Samen met mijn broers stroopte ik de bossen af en verzamelde van alles. Ik heb een klein motorfietsje gevonden, dat nu in het Airborne museum staat.
Boom met inscriptie Hoofdlaan

Boom met inscriptie Hoofdlaan

Het mooiste dat je in het bos kon vinden was een Engels officiersmes, een kleine dolk met een koperen handvat. De officieren droegen dat mes in een holster in hun laars. Tijdens één van mijn tochtjes in de septemberdagen van 1944 zag ik op de Hoofdlaan een Engelse militair een inscriptie in een boom maken: 1st AIRBORNE DIV. SEPT.  44. De boom groeide in de loop der jaren en de inscriptie groeide mee. Deze boom is nu een beschermd monument.
Ik herinner me ook dat ik langs de tennisbaan kwam, net achter Hartenstein. Het was daar heel druk. De hele tennisbaan zat vol met NSB-ers, die waren opgepakt en onder bewaking van een paar mannen in blauwe uniformen een aantal dagen dicht opeengepakt hebben gezeten. Toen de Duitsers een paar dagen later weer terugkwamen zijn ze allemaal vrijgelaten.

Gedenksteen Bijtje van der Veen

Gedenksteen Bijtje van der Veen

Als ik nu terugkijk op de oorlog denk ik allereerst aan Bijtje, en dan zie ik mijn grootvader weer huilen. Maar verder heb ik geen nare herinneringen aan die jaren. Ik vond het vooral spannend.

Geëvacueerd naar Ugchelen

Mijn zusje zei prompt: Rotmoffen
Het eerste dat ik me van de oorlog herinner is dat de Westervoortse brug de lucht in ging. Dat moet denk ik 10 mei 1940 zijn geweest. Wij woonden toen op het Van Verschuerplein in Arnhem, vlakbij de Rijnbrug waar in 1944 zo om gevochten is. Ik weet het nog zo goed omdat mijn zusje net geboren was. Ik mocht me zelf in de keuken wassen, bij het aanrecht. Plotseling was er een enorme knal. Ik schrok geweldig en vroeg mijn vader: “Papa, wat was dat”?
De Westervoortse brug is ontploft
Hij antwoordde heel kalm: “De Westervoortse brug is ontploft, meisje”. “Dat kan helemaal niet”, riep ik. “Jawel”, zei vader, “dat doen meneren zodat ze er niet meer overheen kunnen”. “O”, zei ik; ik was helemaal verbaasd. Omdat mijn vader bij de Luchtbescherming zat, vermoedde ik dat hij het over Nederlandse militairen had, maar ik begreep het niet. Ik had toen nog geen idee wat vijanden waren, laat staan wie vijanden waren. Pas later heeft vader me verteld dat Nederlandse militairen de brug hebben opgeblazen om de Duitsers tegen te houden. Veel geholpen heeft het niet, de Duitsers zaten al heel snel bij de Grebbeberg. Het gevoel dat er oorlog was had ik toen helemaal nog niet. Ik kende het woord niet eens. Het besef van oorlog kwam pas later, toen er bij ons thuis over ‘moffen’ werd gesproken. Ik denk dat het in 1942 was toen we samen met mijn zusje van twee jaar naar een winkel liepen. We kwamen op straat Duitse soldaten tegen, waarop mijn zusje tegen hen zei: “Rotmoffen”. Dat hebben mijn vader en moeder haar heel snel afgeleerd. Ze legden ons naderhand thuis uit dat we flink gevaar zouden lopen als we zoiets tegen de Duitsers zeiden. De Duitsers waren onze vijanden, legde vader ons uit en vijanden kunnen je kwaad doen. De eerste confrontatie met oorlogsgeweld kwam voor mij pas in 1944 toen Nijmegen werd gebombardeerd. Mijn twee jaar oudere broer en ik liepen tussen de middag weer terug naar school, de christelijke lagere school in de Paterstraat. We waren bij de busremise toen er vliegtuigen over kwamen, angstig laag. Mijn broer zei: “Kom snel, we gaan terug naar huis”. We waren nauwelijks binnen of de gasfabriek op de Westervoortsedijk werd gebombardeerd, vlakbij ons huis. In ons huis hadden we een hoge schoorsteen.
Wij moesten onder de schoorsteen schuilen
Vader had ons geleerd dat we, als er iets gebeurde, onder de schoorsteen moesten schuilen. “Een schoorsteen blijft het langste staan”, zei vader. Ik zie nog voor me hoe we onder de schoorsteen kropen. Mijn zusje bleef maar om de tafel heen lopen, totdat moeder haar vastpakte en zei: “Hier komen jij, ook veilig onder de schoorsteen blijven”. Tijdens het bombardement is er veel verwoest bij ons in de buurt, bij de Johan van Oldenbarneveltstraat, in de buurt van de gasfabriek. Als ik goed luister hoor ik de bommen nog vallen. Later dat jaar kwamen de luchtlandingen bij Oosterbeek. We merkten het onmiddellijk, er kwamen heel veel vliegtuigen over. Vader zei meteen: “Jongens, het is begonnen, we worden bevrijd”.
Jongens het is begonnen, we worden bevrijd
Dat gaf veel opwinding. Bij mij niet, want ik was te jong om te beseffen wat er gebeurde. Helaas bleek het achteraf allemaal heel erg tegen te vallen. Bij ons werd er veel gevochten. Het leek wel of de frontlinie dwars over ons plein liep. Aan de ene kant zaten de Duitsers, aan de andere kant de Engelsen. Vader werd opgeroepen om naar de EHBO post te komen, aan de overkant van het plein, in een schoolgebouw. Daar werden zowel Engelse als Duitse gewonden binnengebracht. Hij moest dus het plein oversteken, wat best gevaarlijk was.

Het was spannend, maar ook griezelig
Omdat er volop geschoten werd, zijn wij nog een paar dagen in ons huis gebleven, tot donderdag 21 september. Toen kwamen de Duitsers, soldaten met helmen op, huis aan huis zeggen, nee schreeuwen, dat we allemaal weg moesten. Dat was dus een paar dagen voordat op maandag 25 september het algemene evacuatiebevel werd gegeven. Blijkbaar was het bij ons in de buurt te gevaarlijk. We zijn naar Rozendaal gegaan, waar een zuster van vader woonde. Alles wat we mee konden nemen werd op fietsen geladen, mijn zusje voorop en allerlei bagage achterop. Heel frappant was voor mij dat moeder gehaakte spreien meenam. Ik snapte er als kind niets van. Later begreep ik het, moeder haalde de spreien uit en heeft daar hemden en broeken voor ons van gebreid.
Van de spreien werden door moeder hemden en broeken gebreid
Over allerlei paadjes achter de huizen zijn we via industrieterrein Het Broek veilig weg kunnen komen. Op goed geluk naar Rozendaal, want vader had zijn zuster natuurlijk niet even kunnen laten weten dat we er aan kwamen. Een broer van vader bleek er al te zijn, samen met zijn vrouw. Met ons zevenen erbij was het knap vol in huis. Wij konden daarom niet lang blijven en zijn tien dagen later weer verder getrokken, op weg naar Ugchelen. Misschien was het op goed geluk; misschien had vader een adres gekregen, ik weet het niet. We liepen met een handkar, helemaal volgeladen en mijn kleine zusje daar nog bovenop. Op de Apeldoornseweg was het enorm druk, allemaal mensen die in de richting van Hoenderloo liepen. Ik vond het wel spannend om weer op pad te gaan, maar ook wel een beetje griezelig: Bij wie zouden we terechtkomen? We zijn uiteindelijk naar Ugchelen gelopen, naar een familie die in een huis in het bos woonde.
Daar zaten ook een paar onderduikers
Daar zaten ook al een paar onderduikers. Voor mij was het een leuke tijd in Ugchelen, ik ging gewoon naar school en had vriendinnetjes. Ik heb zelfs nog een poesiealbum waar meisjes uit Ugchelen in geschreven hebben. Ik weet niet wat mijn broers in die tijd gedaan hebben. Mijn oudste broer heeft mogelijk niet gewerkt, want hij was toen al 17 jaar en liep flink risico om opgepakt te worden en naar Duitsland te worden gestuurd. Mijn tweede broer werkte bij een bakker en mijn derde broer was nog te jong, die ging net als ik naar school. We woonden in een klein huisje, met één kleine kamer voor ons. Vader en moeder hadden een eigen bed en ik sliep met mijn jongste broer op de grond, mijn zusje tussen ons in en ons hondje dat ook mee was, als kruik. Na een tijdje vond vader het toch te gevaarlijk worden, omdat er daar teveel onderduikers kwamen. We zijn toen naar een huis in het dorp gegaan, waar wij een kamer en een slaapkamer kregen toegewezen.

Mijn zusje werd helemaal kaal geschoren

In Ugchelen moesten we voor onszelf zorgen. Tegenover ons huis stond een school waar Duitse Wehrmacht soldaten zaten. Ik herinner me dat een Duitse officier mijn zusje elke avond een toetje kwam brengen. Mijn zusje had schattige krullen, die de officier waarschijnlijk aan zijn eigen kinderen deden herinneren. Vader vond het maar niks dat die Duitser dat deed, maar Moeder vond het best, zij dacht: Dat is mooi meegenomen. Wat ons vast ook wel zal hebben geholpen is dat mijn tweede broer bij een bakker in het dorp werkte. Om verder aan eten te komen gingen mijn ouders de boer op. In het bos had vader een tandem gevonden, verstopt onder de bladeren. De tandem was kapot, maar kon gelukkig weer worden gelast. Op de tandem gingen ze richting Deventer, Olst, Epe, op zoek naar wat te eten. Ze kwamen thuis met wortels of met bevroren aardappels, waar je altijd nog puree van kon maken.
Van de bevroren aardappels kon nog puree worden gemaakt
Ik zie nog voor me hoe moeder en mijn tweede broer in de winter (het vroor dat het kraakte) thuis kwamen met allebei een kapotte mond. Wat bleek? Door de vorst was een fles melk kapot gesprongen. Ondanks alle splinters hebben ze de melk toen snel opgedronken, want die mocht je natuurlijk niet verloren laten gaan. Hun hele mond kapot, van binnen en van buiten! Tegen het eind van de oorlog kregen we in de gaarkeuken te eten. Als ze me nu gestampte rode kool voorzetten ga ik gillen, want in de gaarkeuken hebben we een keer rode kool gekregen die zuur was. Maar toch opeten, want we hadden honger. Op 17 april 1945 is Apeldoorn bevrijd, de dag na mijn verjaardag. Ik weet het nog heel goed. Er kwamen drie motoren Ugchelen binnen gereden met Canadezen. Een broer van mij kreeg een pakje sigaretten, hij wist toen nog niet eens wat dat was en een andere broer een stuk zeep. Mijn moeder was daar reuze blij mee. ’s Avonds gingen we meteen in bad, eerst helemaal inzepen en dan lekker afspoelen. Moeder vond dat heerlijk om te doen, want wij hadden luis, waar moeder ons maar niet vanaf kon helpen. Ze had mijn haar heel kort geknipt en mijn zusje zelfs helemaal kaal geschoren, maar ook dat was nog niet afdoende.
De Duitsers werden met tanks uit de bossen verdreven
Rond Ugchelen zaten nog al wat Duitsers in de bossen. De bevrijders kwamen met tanks om de Duitsers uit de bossen te verdrijven. De tanks leken wel vuur te spuwen als ze schoten. Ik vond dat weerzinwekkend, het leek wel een griezelfilm. Ik heb nooit begrepen waarom dat zo moest. Het maakte mij ook heel erg bang. Ook V1’s maakten me bang. Een akelig geluid als je die hoorde overkomen. En dan maar afwachten waar ze zouden neerkomen. Mijn vader hoorde dat blijkbaar goed, want steeds stelde hij ons gerust: “O, die vliegt over”.

We hadden van stro een bed gemaakt

Omdat vader bij het GEB in Arnhem werkte, het gemeentelijk elektriciteitsbedrijf, werd hij al snel naar Arnhem teruggeroepen om te helpen zodat er weer overal in Arnhem verlichting was. Hij is toen vooruit gaan, terwijl wij nog een paar weken in Ugchelen bleven. Vader verbleef in Insula Dei op de Velperweg. Begin juni zijn wij ook naar Arnhem gegaan, met paard en wagen, heel luxe. Vader had in de tussentijd samen met mijn oudere broers die blijkbaar ook al in Arnhem waren, ons huis zo goed mogelijk weer wat opgeknapt. Het huis was totaal leeg, maar ook daar kwam een oplossing voor. In 1944 hadden de Duitsers de laatste meubels uit de huizen gehaald om naar Duitsland te sturen. Die werden in treinen geladen, op het emplacement vlakbij ons in Arnhem. Door de gebeurtenissen rond de Rijnbrug zijn veel treinen op het emplacement gebleven. Na de oorlog heeft de HARK, Hulp Actie Roode Kruis, alle meubels overgenomen en die onder de teruggekomen inwoners verdeeld. Omdat vader dankzij zijn werk dichtbij het vuur zat, kwam hij al snel met een eettafel met stoelen thuis! Later kregen via de HARK ook bedden en andere meubelen. Om het pannendak te kunnen repareren zijn vader en de jongens bij de buren op het dak geklommen en hebben daar zoveel pannen weggehaald, dat ons dak weer netjes dicht was. Moeder had op de wagen een aantal balen stro meegenomen die in de kamer op de grond werden gelegd, zodat we allemaal een ‘bed’ hadden. We sliepen keurig naast elkaar. Ik weet het nog precies: Mijn jongste broer, mijn middelste broer, mijn oudste broer, vader, moeder, mijn zusje en ik. Vóór het stro hadden ze een plank gelegd, zodat het stro niet kon wegzakken. Reuze handig. Ons plein werd omringd door Canadese soldaten, die daar met hun trucks stonden. Ze hadden een muziekgebouwtje in de Broekstraat als keuken genomen, waar wij ’s avonds de restanten van het eten mochten komen halen. Dat was natuurlijk heerlijk voor ons. Op een gegeven moment vroeg een Canadees of mijn moeder zijn kleren wilde wassen. Dat wilde moeder maar al te graag, want daardoor kreeg ze zeep en hadden wij dus ook schone kleren. Eigenlijk begon het gewone leven voor mijn ouders al direct na terugkomst in Arnhem. In tegenstelling tot vele anderen had vader werk en dus een inkomen. Velen hadden geen werk, geen winkel, geen bedrijf meer. Wij waren de eersten in onze buurt die terugkwamen. Het was de eerste weken nogal leeg. Niet gezellig. Er waren wel de Canadezen en al snel kwamen er volwassen meiden, waar de Canadezen een oogje op lieten vallen. Dankzij de vele kapotte en nog onbewoonde huizen waren er plekjes genoeg om ongestoord hun gang te kunnen gaan. Veel huizen hadden nog bedsteden, die in die dagen erg in trek waren. Na september 1944 hadden we geen contact meer met onze familie, we hadden geen idee waar iedereen zat, alleen dat de broer van vader was waarschijnlijk nog in Rozendaal. We wisten ook vrijwel niets van wat er elders gebeurde.
De mensen in het westen van het land aten bloembollen
We wisten zelfs niet dat er in het westen een ernstige hongersnood was, dat mensen daar bollen moesten eten om niet van honger om te komen en dat ze de bielsen onder de treinrails vandaan haalden om aan hout voor de kachel te komen. We hoorden niets daarover. Ons hele gezin is uiteindelijk de oorlog goed doorgekomen, niemand omgekomen, niemand gewond geraakt. Vader is waarschijnlijk aan de Arbeitseinsatz ontsnapt, omdat hij als hartpatiënt een speciaal Ausweis had. Vader was van 1892, dus ook al aan de oude kant om nog in Duitsland te werk te worden gesteld. Mijn broers waren nog net te jong om te worden opgepakt of te moesten onderduiken. De bevrijding was voor mij een hoogtepunt. Absoluut.Terug op het Van Verschuerplein werden er weer feesten gehouden. Er is nog een foto waarop mijn vader met een naaimachine vlaggetjes zit te naaien.
Ik heb gezien dat jonge vrouwen kaal werden geschoren en met teer besmeerd
Toch zit bij bevrijding voor mij ook een andere kant: Ik heb gezien dat meisjes, jonge vrouwen werden kaal geschoren en met teer besmeerd. Ik vond dat heel erg, mensonterend. Die meisjes werden ook door de bevrijders weer gebruikt. Ze deden een shawl om hun hoofd en gingen met Canadezen op stap. Ze werden dus ook gebruikt.
Bij Musis Sacrum waren een paar mensen opgehangen
Wat ook veel indruk op mij heeft gemaakt is dat mijn vader vertelde dat er bij de muziektent bij Musis Sacrum een paar mensen waren opgehangen. Een vreselijk gezicht. Weerzinwekkend. Ik sla nooit een jaar over om rond 17 september de bijeenkomst in de Berenkuil bij te wonen. Dat is iets van ons, van het Van Verschuerplein, van onze wijk. De zuil die daar staat is een stuk van het gerechtsgebouw dat daar vlakbij heeft gestaan. Ik heb een vlag van Arnhem gekregen, omdat wij in de oorlog Arnhemmers waren. Op 17 september steek ik de Airborne vlag uit en op 4 en 5 mei de Arnhemse vlag. Dat is iets wat ik altijd zal blijven doen. Ja, ik ben dus toch wel bang geweest, een beetje tijdens de oorlog en misschien nog wel meer vlak na de oorlog. Als er vliegtuigen overkwamen was ik altijd bang. Mijn broers hadden daar geen last van. Ik wel en riep dan angstig om mijn vader en moeder. Als het ’s nachts gebeurde, mocht ik altijd bij hen in bed komen liggen. Dat was veilig. Ondanks de oorlog heb ik een fijne jeugd gehad. Die periode heeft altijd mijn belangstelling gehouden en ik heb er het besef aan over gehouden dat het zo niet moet. Nog altijd ga ik trouw naar de Airborne herdenkingen. We zijn de Engelsen dankbaar.

De Duitse bunker is nooit afgemaakt

Ik ging naar school, speelde veel en deed alles wat jongens van een jaar of tien gewoonlijk doen. Mijn ouders en hun 6 kinderen, van wie ik de jongste ben, woonden in een huis op het landgoed Hartenstein van Barones van Molhuijsen. Mijn vader was in dienst van de barones, hij zorgde voor het onderhoud van het landgoed en voor de kwekerij. Ik had niet het gevoel dat we bezet waren of dat er oorlog was. Dat we moesten oppassen of dingen niet mochten doen? Nee, ik had gewoon een prettig en spannend leventje. Het enige dat ik voor de luchtlandingen van de oorlog merkte, had te maken met een varken. Vader had een varkenshok gebouwd en hield daar een varken, stiekem, want dat mocht niet van de Duitsers. Op een dag kwamen er twee mensen aan de deur, die tegen mijn moeder zeiden: “We komen controleren”. Moeder antwoordde heel ad rem: “Dan moet u morgen maar terugkomen, want er is nu niemand thuis”. Paniek in huis. Het varken hebben we toen naar het hertenkamp gebracht. Die avond kwam een goede kennis, die bij de politie werkte, om het beestje ‘om te leggen’. Dat ging echter niet goed en het varken begon te gillen. Mijn broer had toen de tegenwoordigheid van geest om snel een grote bijl te pakken en het beest in een klap dood te slaan. Veel meer merkte ik niet van de oorlog, eigenlijk alleen dat de beide jachtgeweren van vader in de tuin begraven werden en dat de radio in beslag werd genomen.

De beide jachtgeweren werden in de tuin begraven

Natuurlijk zagen we wel Duitse uniformen op straat, maar dat betekende voor mij niet iets bijzonders. Op het landgoed stond een klein huisje, waar twee oudere Duitsers duiven hielden. Die kwamen ook wel bij ons thuis, zonder enig probleem. Wat natuurlijk niet onopgemerkt bleef, was de bouw van een bunker op het terrein tegenover wat nu Klein Hartenstein is. Daar is nu een groot grasveld, waar de Duitsers een hele grote bunker hebben aangelegd maar nooit afgemaakt. Ze hebben daar weken, misschien wel maanden aan gewerkt en vele tonnen staal en beton in de grond gestopt. De werkzaamheden zijn onderbroken door de Slag om Arnhem en daarna niet verder afgemaakt, zodat de bunker nooit is gebruikt.

De Engelsman en de Duitser vielen gelijktijdig dood op de grond
Het prettige leventje van L. Wilbrink veranderde heel onverwacht op zondag 17 september 1944. We zaten tussen de middag te eten en hoorden bommen vallen en zijn onmiddellijk naar buiten gerend. Twee vliegtuigjes, een Duitse en een Engelse jager, vlogen achter elkaar aan. Wie nu wie achtervolgde weet ik niet meer, maar we waren stomverbaasd. Een paar uur later kwam een Duitse soldaat al roepende de oprijlaan van Hartenstein oprennen: “Der Tommy kommt, der Tommy kommt”.

Der Tommy kommt, der Tommy kommt

Binnen de kortste keren waren alle Duitsers uit het pand gevlucht, dat een dag later het hoofdkwartier van de Engelsen werd onder leiding van Generaal Urquhart. Toen we al die Duitsers zagen wegrennen wisten we wel zo’n beetje wat er aan de hand was. Toch besefte ik nog niet echt wat er nu werkelijk gebeurde; mijn ouders wel. Eerlijk gezegd deed het me niet veel. Het gevoel dat we bevrijd werden, kwam pas later die dag. Elke avond moest alles verduisterd worden; buiten mocht geen licht te zien zijn. We zaten zoals gewoonlijk met z’n vijven in de woonkeuken.

Elke avond moest alles verduisterd worden

Plotseling hoorden we een hoop lawaai, brekend glas, waarop er twee Engelse soldaten binnenkwamen, een oudere man en een jongen. Ze hadden met hun geweerkolven de ruiten van de voordeur ingeslagen. Ze waren gecamoufleerd met allebei een zwart gemaakt gezicht. Hun komst betekende voor ons: We zijn bevrijd! We kregen chocola en zo en waren uiteraard heel vrolijk en blij. We hadden geen idee van wat oorlog betekende, dus vroegen we: “Willen jullie je niet wassen”? De oudere soldaat wilde dat niet, maar de jongen maar al te graag. Terwijl hij zich waste ging de deur open en kwam er een Duitse SS-officier binnen. De Engelsman en de Duitser stonden tegenover elkaar. De Engelse soldaat stak de Duitser direct in zijn buik met de bajonet op zijn geweer. De Duitser kon nog net met zijn pistool een schot afvuren, dwars door de keel van de Engelsman. Ze vielen tegelijk om. Wij waren toen natuurlijk helemaal in paniek en zijn zo vlug als we konden onder de tafel weggedoken. De jonge Engelsman heeft nog twee schoten op de Duitser gelost. Mijn ouders zeiden daarop dat de jongen zich snel moest verbergen en hebben hem in de kelder gestopt, achter een grote keulse pot.

We waren bevrijd!!!!!
Na het voorval met de Duitser en de Engelsman is L.Wilbrink met de overige gezinsleden naar de slaapkamer van zijn zus gegaan. Achteraf nogal vreemd. Mijn zus en ik kropen onder het bed , mijn ouders en broer in een kast. Even later hoorden we een hoop gestommel, wat Duitsers bleken te zijn. De Engelsman hoorde dat ook en begon te schreeuwen. Hij werd door de Duitsers meegenomen naar buiten. Hij is daar waarschijnlijk doodgeschoten.

De Engelsman is waarschijnlijk doodgeschoten

Al heel snel kwamen de Duitsers weer terug in ons huis. Mijn vader zei tegen een Duitser: “We willen hier weg, we willen naar de kelder in de tuin van Hartenstein”. De Duitser zei dat dat niet kon omdat er overal soldaten zaten. “Wacht even, ik kom zo terug”. Hij kwam inderdaad terug. “Loop maar met me mee, ik breng jullie naar die kelder”. Toen we in de kelder zaten, hoorden we dat hij houtstammen voor de deur gooide zodat we er niet uit konden. We hebben een nacht in de kelder gezeten. De volgende ochtend is mijn broer, die niet bang was, door het keldergat naar buiten gekropen. Mijn broer kwam echter niet terug. Toen begon het bij ons natuurlijk wel erg te kriebelen, want we wilden weten wat er aan de hand was. Wij zijn toen ook door het keldergat gekropen en zagen mijn broer langs de kant van de weg staan juichen. Daar kwamen de Engelsen Oosterbeek binnen. Hij was ons al lang vergeten. Alles was toen al Engels, we waren bevrijd!! We mochten van de Engelsen niet meer in ons huis en zijn toen naar de villa tegenover Hartenstein gegaan, waar Barones Van Molhuijsen, de eigenaresse van Hartenstein woonde. Vader zal dat wel met haar geregeld hebben. Omdat er toen veel met granaten werd geschoten zijn we daar ook in de kelder gaan schuilen. Af en toe, als het wat rustiger was, gingen we naar boven om een luchtje te scheppen.

Op advies van vader schoot een soldaat de bok dood

Een keer zagen we een bok de oprijlaan van Hartenstein oplopen, heel rustig. Op advies van vader schoot een soldaat de bok dood. We konden echter niet de weg op, want die lag constant onder vuur. We hebben de bok met een lasso naar ons toe getrokken en vader heeft de bok geslacht. We hebben er echter geen hap van kunnen eten, want een dag later kwamen de Duitsers al weer terug.

De dode Duitsers werden kruislings opgestapeld

Het waren hele spannende dagen. We waren er van overtuigd dat de Engelsen het zouden winnen. Overdag geen Engelsman in huis, ’s avonds wel en ’s morgens waren ze weer verdwenen. Je leerde de militairen al snel kennen. Het gebeurde weleens dat er iemand ontbrak en dan was hij overgeplaatst, maar hoogstwaarschijnlijk gesneuveld. Ik heb veel doden gezien, maar eerlijk gezegd zei het mij niet zo veel. Dat verbaast me nog altijd. Bij Hartenstein werden de lichamen van gesneuvelde Duitse soldaten opgestapeld, kruislings boven op elkaar. Later werden ze in een gat op het grasveld bij de portierswoning gegooid. Uiteraard werden er ook krijgsgevangenen gemaakt. De tennisbanen achter Hartenstein was krijgsgevangenkamp voor de Duitse militairen.

De tennisbaan achter Hartenstein was krijgsgevangenkamp

De avond van 25 september kwamen de Engelsen niet terug. De volgende ochtend kwamen de Duitsers weer. De Engelsen hadden zich over de Rijn teruggetrokken naar de Betuwe. Van de Duitsers kregen we vijf minuten tijd om te vertrekken; dus geen tijd om iets mee te nemen. We gingen op pad naar Ede waar we een nacht in een school hebben geslapen. De volgende dag zijn we verder gegaan. Vader had bij een boer een paard en wagen geritseld, zodat we niet hoefden te lopen. In Woudenberg gingen we naar mijn opa, de vader van mijn moeder. Daar waren we natuurlijk welkom, maar het huis was te klein voor vijf mensen extra. Na een paar dagen zijn we naar de familie Jansen gegaan, die een uitspanning hadden aan de rand van de Leusderheide. We kregen daar een kamer voor ons vijven. Het waren hartelijke mensen bij wie we het heel goed hebben gehad. Er stonden vliegtuigen van ijzer met keurig lampjes op de uiteinden van de vleugels In het bos bij Woudenberg hadden de Duitsers een schijnvliegveld gebouwd. Er stonden vliegtuigen van ijzer met keurig lampjes op de uiteinden van de vleugels en overal stonden kartonnen dozen met kruit. Die werden ’s nachts tot ontploffing gebracht om de indruk te wekken van luchtafweergeschut. Het vliegveld Soesterberg werd ’s nachts verduisterd, maar dit schijnvliegveld juist verlicht. Het verhaal gaat dat Engelsen er houten bommen op hebben gegooid. Er liep altijd een wacht rond het vliegveld. Mijn broer en ik gingen af en toe een praatje met hem maken. Als de wacht dan weer verder liep, kropen wij onder het hek door en sloopten de lampjes van de vleugels af. Die grote bussen met kruit vonden we ook prachtig.

En toen waren we plotseling bevrijd
Gaandeweg werd het echter steeds moeilijker om aan eten te komen. Omdat dit steeds nijpender werd, zijn mijn zuster en ik een keer midden in de winter, lopend met een bakfiets zonder banden, op weg gegaan naar mijn oudste broer Ab in Laag-Zuthem. Met een bakfiets vol met aardappelen en andere etenswaar zijn we weer terug naar Woudenberg gegaan. Voor een volgende keer naar Laag-Zuthem heeft mijn moeder van een velours gordijn een pak voor mij gemaakt. Ik heb twee dagen gelopen en onderweg vroeg ik bij boerderijen om eten. Ik trof hartelijke mensen die het vanzelfsprekend vonden om passerende jongen wat te eten te geven. Halverwege de tocht heb ik bij de organist van de Groote Kerk in Harderwijk geslapen. Hij had mijn zus en mij op onze eerdere tocht ook al gezien. Hij riep: “Kom maar hier, dan kun je hier eten en overnachten”. De volgende dag ben ik verder gelopen naar Laag-Zuthem. Tot de bevrijding ben ik bij mijn broer gebleven. Mijn broer Karel zat ondergedoken bij kennissen in Maarssen. Omdat hij al 18 was, liep hij grote kans om te worden opgepakt om in Duitsland te gaan werken. Toen hij hoorde dat ik bij onze broer Ab in Laag-Zuthem was, besloot hij daar ook heen te gaan. Hij durfde niet over de brug bij Zwolle te gaan, want daar wemelde het van de Duitsers. Met een bootje is hij ergens de rivier overgestoken en verder gelopen naar Laag-Zuthem. Daar kon hij ondergeduiken bij een boer in ruil voor meewerken op de boerderij. Karel is daar tot het eind van de oorlog gebleven.

En toen waren we plotseling bevrijd

En toen waren we plotseling bevrijd. Ik weet niet eens meer welke dag dat was, maar in ieder geval voor 5 mei. Karel en ik zijn meteen lopend teruggegaan naar Oosterbeek. Af en toe konden we meerijden met een Amerikaans legervoertuig. Toen wij een paar dagen later in Oosterbeek kwamen, waren onze ouders er al. Zij waren als eersten, direct na 5 mei, weer naar huis gegaan. Niemand mocht op landgoed Hartenstein komen, maar wij gelukkig wel. Ons huis was nog redelijk bewoonbaar. Het vervelendste was dat er geen ruit meer in zat; alles was weg of kapot. Al snel kon mijn vader aan platen komen met kleine ronde gaatjes erin, om in de raamkozijnen te plaatsen.

Wilt u mijn ausweis ook zien?
Het was voor mij een groot avontuur om op het landgoed rond te struinen. Ik vond van alles: Een kompas, pistool, stengun, militaire kleding en niet ontplofte handgranaten. Daar wisten wij wel raad mee: In een putje zitten, veiligheidspal eruit en gooien. Het was spannend om de ontploffing te horen.

Ik vond ook een soort olieblik met een rode dop erop, mijn beschermengelen hebben overuren gemaakt

Hertenkamp park Hartenstein

Hertenkamp park Hartenstein

Ik vond ook een soort olieblik met een rode dop erop en later hoorde ik dat het een landmijn was. Overal op het terrein lagen mijnen. Ik wist dat niet en liep onbekommerd over het terrein. Mijn beschermengelen hebben overuren gemaakt. Mijn grootste vondst twee vliegtuigbommen, heb ik op een kruiwagen geladen en naar huis gebracht. Mijn vader schrok vreselijk. De Mijnopruimingsdienst heeft de bommen onschadelijk gemaakt. De hulzen staan in het Airborne Museum. Daar staat ook een motorfietsje van de Engelsen, die ik in de buurt van de Sonnenberg heb gevonden. Een paar maanden later begon de school weer. Langzamerhand kreeg het leven weer zijn loop. Ik heb nooit met mijn ouders en mijn broers over de oorlog gesproken. Wel met mijn zuster, met wie ik veel optrok. Vooral later hebben we het wel vaak over de oorlog en onze herinneringen daaraan gehad. Nu ik er zo over nadenk, herinner ik me dat ik één keer in paniek ben geraakt. Dat was toen we bij de familie Jansen in de uitspanning aan de Leusderheide waren. Een zoon van familie Jansen zat bij de ondergrondse. Op een avond kwamen Duitsers met getrokken geweren de zoon zoeken. Toen kreeg ik het te kwaad. Mijn zuster heeft me meegenomen naar de kamer waar wij ‘woonden’. Daar werd ik weer wat rustiger. De Duitsers hebben het hele huis doorzocht, maar de zoon niet gevonden. Ze kwamen weer terug in de keuken, waar ik inmiddels ook weer was. Daar zat ook mijn broer Karel van 18. Hij vroeg aan de Duitsers: “Wilt u mijn Ausweis ook zien”? “Hou jij je mond even dicht”, was het antwoord. Iedereen moest een Ausweis laten zien, maar mijn broer niet. Mijn broer had helemaal geen Ausweis, maar hij blufte. De meeste indruk heeft die eerste avond, 17 september, op mij gemaakt; de twee Engelse militairen en de Duitse SS-officier. Zo heftig en zo dichtbij heb ik gezien dat mensen gedood werden. Gelukkig heb ik daar later geen last van gehad. In mijn beleving was de oorlog voor mij vooral iets spannends.

Evacuatie naar De Harskamp

Verzetskrant de zwarte omroep

Gerard Gademan woonde in de Nassaulaan, op de hoek van de Steijnweg, samen met zijn ouders, 6 zusjes, 1 broertje (na de oorlog werd nog een zusje geboren) en zijn toen 71-jarige opa Stunnenberg.

Sigarenwinkel Gademan

Sigarenwinkel Gademan

Moeder had daar een sigarenwinkel, vader werkte in Hotel de Bilderberg, waar hij chauffeur/huisknecht was.
Je zult het misschien niet willen geloven, maar de oorlog was voor mij eigenlijk vooral een groot avontuur. Mijn ouders hadden zorgen, ik niet. Ik ging naar school, speelde met mijn vriendjes en beleefde van alles. Ik vind het zelf ook wel een beetje vreemd als ik dat zo zeg.
Na de oorlog spraken we er niet zo veel meer over. Toen was het aanpakken geblazen. We moesten van alles weer opnieuw opbouwen. Niet veel praten en achterom kijken. Sommige dingen waren wel anders in de oorlog, dat zag ik ook wel. Je hoorde Duits praten, je zag veel Duitse uniformen op straat. Veel bleef echter ook hetzelfde. We gingen gewoon naar school. Af en toe ging die dicht, dan waren er geen kolen of de meester kwam niet. Als die niet terugkwam, omdat hij was opgepakt, daar stond je nauwelijks bij stil.
Wij kinderen waren met onze eigen dingen bezig en leefden onbezorgd verder. Een enkele keer kreeg ik een brief mee van meester Alfrink. Die moest ik direct aan mijn vader geven. Later hoorde ik dat daar een verzetskrantje in zat, de Zwarte Omroep, dat meester Alfrink uitgaf. Na de oorlog is daar, in combinatie met Hoog en Laag, een krant uit ontstaan.
Het enige waar ik echt op moest letten was dat ik sommige mensen niets mocht vertellen.
Een vriendje van mij had een Duitse moeder. “Je mag wel bij ze spelen, maar niets vertellen”, drukte mijn moeder mij op het hart. Zij voelde heel goed aan wie wel en wie niet te vertrouwen was. Voor de oorlog al kwam er een ‘Reichsdeutscher’ naast ons wonen. “Dat is een spion”, zei mijn moeder. “Hij gaat elke zondag op de fiets naar de Grebbeberg”. Achteraf bleek dat ze gelijk had. Deze man heeft tijdens Dolle Dinsdag, 5 september 1944, het hazenpad gekozen. Ook de Duisters in de Bilderberg zijn toen allemaal vertrokken. Daar had de Nationalsozialistische Volkswohlfahrt (N.S.V.) zwangere vrouwen uit het gebombardeerde Ruhrgebied ondergebracht. Daarom sprak men in Oosterbeek in die tijd over hotel de Buikenberg of over de BBC, de Bolle Buiken Club.

We hebben de hele dag in de kelder gezeten
Gerard Gademan ging op zondag 17 september 1944 met zijn vader naar de kerk. De dienst wordt vanwege het enorme kabaal van het bombarderen en schieten snel afgemaakt. Iedereen vlucht naar huis. De wegen worden door de jagers vanuit de lucht schoongeveegd.
Wegkruipend achter bomen en hard lopend komen we thuis. Als Vader hoort dat de stichting in Wolfheze is gebombardeerd gaat hij er direct naar toe. Weer thuis gekomen vertelt hij er weinig over. We slapen die nacht op de vloer in de huiskamer; boven is het te gevaarlijk. Het eten (rode kool met konijn en appelmoes) staat nog op tafel. Van de zenuwen eten we allemaal maar weinig.
Moeder houdt het hoofd koel en vult alle pannen en potten met water. De dagen daarna zijn heel verwarrend. Nieuwe landingen van Engelse militairen en allerlei militaire spullen, jeeps, wapens, munitie, maar ook voedsel en vouwfietsjes. Er zijn veel gewonden. We zien Duitsers hun dode kameraden wegvoeren in een kinderwagen.
We praten met Engelsen, die ons hoop geven. Steeds maar weer schieten: Kogels en granaten. ’s Nachts blijven we in de kelder. Elke nacht komen er meer mensen, zoals de familie Otten met acht kinderen.We zitten nu met 23 mensen in een kelder van pakweg 2,5 bij 3 meter. Al vanaf 17 september is er geen licht meer. Naarmate de tijd vordert neemt de hoop op een goede afloop af. Vrijdag hebben we bijna de hele dag in de kelder gezeten.
We moeten water halen bij slagerij van Roekel op de Paul Krugerstraat 45, een paar straten bij ons vandaan. Bij zijn huis staat nog een ouderwetse dorpspomp die nog altijd werkt. Behalve regenwater is dit de enige manier om in die dagen aan water te komen.
Ook zaterdag en zondag brengen we de hele dag en nacht in de kelder door. Zondagmiddag komen Engelsen een verschansing maken in ons huis. Ze gebruiken de etalage van onze winkel als standplaats voor hun mitrailleur. Het blijken geen Engelse maar Poolse militairen te zijn. Zij raden ons dringend aan om het huis te verlaten. De gevechten worden steeds heviger, er wordt gevochten van huis naar huis.
De Duitsers zitten alweer dichtbij, maar volgens de Polen is het Tweede Leger onderweg vanuit de Betuwe.

De Duitsers schoten als ze iets zagen bewegen
Gerard gaat met de hele groep uit de kelder naar de timmerloods van aannemer Berendsen. Als er een granaat door het dak gaat verdelen we ons over de kelders van de buren. Bij Van Lent (Nassaulaan 3) valt een granaat bij het keldergat en we moeten weer weg. Niemand van ons is tot nu toe gewond.
Wij horen dat Bijtje van der Veen (Nassaulaan 11) door een granaatscherf is getroffen en enkele dagen later is overleden, pas 16 jaar oud.
Vader gaat tussen de gevechten door naar ons huis en merkt dat de Polen weg zijn. We gaan weer terug naar onze eigen kelder. De situatie is er niet beter op geworden, want ook het water is op. Als je de kelder uit moet, doe je dat plat op je buik, want de Duitsers schieten dwars door de voordeur als ze in huis iets zien bewegen.
De nacht van zondag op maandag is vreselijk. Maandagmorgen de 25e moet er water komen. Karel, de verloofde van mijn oudste zus, Gert en Henk Berendsen gaan met een grote wasketel naar de pomp bij van Roekel. Ze dragen een witte vlag bij zich. Een gevaarlijke onderneming, want de Duitsers zitten al weer aan de overkant van de straat. Als de ketel vol is en ze naar huis gaan, worden ze door de Duitsers beschoten. De ketel is lek en Henk wordt in zijn hand geschoten, maar ze komen toch nog met wat water in de ketel in de kelder terug. De wond wordt verbonden; Henk bibbert van de pijn.
Die nacht is er een constante beschieting met kanonnen uit de Betuwe. Je hoort de granaten afschieten en enkele seconden later ontploffen. We mogen niet in slaap vallen; moeder komt af en toe met een pollepel met water. We moeten onze ogen nat maken en wakker blijven. Al die dagen zijn we niet uit de kleren geweest en heeft niemand zich kunnen wassen. Alleen Jetje van 1 jaar is zo goed als mogelijk verschoond.
De Engelsen trekken zich die nacht onder dekking van hevig granaatvuur terug over de Rijn. Wij weten dan nog niet wat er aan de hand is. We zijn verdoofd door het lawaai en blij dat iedereen nog leeft. Dinsdagmorgen 26 september komen we weer uit de kelder en horen dat de Engelsen zich hebben teruggetrokken en dat iedereen Oosterbeek onmiddellijk moet verlaten.

We sliepen in bakken met stro
De familie Gademen ging om 8 uur ’s-morgens bepakt en bezakt op pad, samen met een grote stroom mensen, lopend, in noordelijke richting naar Otterlo. In Otterlo was een opvangcentrum, waar wij werden doorgestuurd naar de Harskamp.
Ons eerste adres was bij een boer, de familie Onderstal aan de Tepelenburgweg. Hele hartelijke mensen, die maar liefst drie gezinnen tegelijk onderdak moesten zien te geven: Familie Otten, weduwe Van der Kracht met vijf kinderen en wij als familie Gademan. Dat was wel heel gezellig, maar te veel voor meer dan één nacht.
We hebben geloot wie mocht blijven en wie weg moest. De familie Otten mocht in de boerderij blijven en de familie Van der Kracht ging naar boerderij De Harskamp. Wij vertrokken naar een dubbele garage in het dorp. Die garage was helemaal leeg: Geen toilet, geen verwarming, niks. Er werd een tussenschot in geplaatst; aan de ene kant wonen en aan de andere kant slapen. We sliepen in bakken die op de grond getimmerd waren, met stro erin. Ik sliep samen met opa, daarnaast een paadje; dan mijn zussen op een rij en aan het eind onze ouders. Om de ligplaatsen van vader en moeder hing een gordijn, zodat zij, als enigen, een beetje privacy hadden.
Als er een onderduiker was, dan kon die in de kamer slapen, op de bank. Boerderij De Harskamp was het middelpunt van het dorp. Daar was een soort centrum voor evacués ontstaan.
Ook onze eigen pastoor uit Oosterbeek, pastoor Bruggeman, was in de Harskamp terecht gekomen. Hij verzorgde niet alleen de kerkdiensten, maar deed nog veel meer voor de kleine gemeenschap die we daar hadden. Hij was erg muzikaal en heeft ter gelegenheid van Pasen het hele lijdensverhaal op muziek gezet. Ik weet nog goed dat we dat met z’n allen in Hotel de Harskamp hebben gezongen. Ook maakte hij nieuwe liederen op bestaande muziek, die we in de kerk zongen. Vaak teksten die de Duitsers een beetje sarden, zoals over de vlucht van de Joden uit Egypte. Jammer dat die niet bewaard zijn gebleven. Na de oorlog heeft pastoor Bruggeman ook veel teksten voor de Rijnrandrevue geschreven, waar het kerkkoor in meedeed en de toneelclub Ernst en Luim.

We moesten dode Engelsen begraven
In het centrum van Harskamp was de gaarkeuken, waar we eten konden halen. Na een paar maanden was er geen eten meer, dus moest iedereen er zelf voor zorgen. Dat viel niet altijd mee. Af en toe kreeg ik wat geld van moeder om melk en eieren te kopen. Wij op stap in de barre winterkou.
Mijn zuster Leida is een keer zo bevangen geweest door de kou, dat ze het maar ternauwernood heeft overleefd. We hadden natuurlijk weinig kleren, dus waren extra vatbaar. Ik ging het liefst met mijn zus Annie op pad, want zij kon zo’n zielig gezicht trekken en ze zag er ook leuk uit. Ik bleef op een afstandje wachten, totdat de boer of boerin iets te eten meegaf. Soms kwamen we thuis met wel een hele liter melk. Echt honger hebben we niet gehad. Er kon altijd wel wat geritseld worden. Wat groente uit het moestuintje van de buren of vader bracht iets extra’s mee uit de Bilderberg. Het was goed dat vader tabakswaren had meegenomen, want die konden goed worden geruild tegen etenswaar. Op een of andere manier wisten we dat in het westen wel honger werd geleden. Daarom zijn mijn twee oudste zussen eens lopend met een kinderwagen vol aardappelen naar Hilversum gegaan om bij familie eten te brengen. Ik ben met mijn vader op de fiets naar Hilversum gegaan met een grote zak aardappelen achterop. We hadden het geluk dat vader af en toe een Ausweis van de Duitsers kreeg. Hij zei tegen de Duitsers: “In de Bilderberg zitten jullie kameraden, ik moet daar voor de installaties zorgen”.
Met een Ausweis konden we nog naar ons huis om spullen op te halen. Zelfs onze piano, verstopt onder een grote berg bieten, die we met boer Jansen in Oosterbeek hadden opgehaald. Geld en zilver werden begraven in de tuin. Het verliep niet altijd rimpelloos als we naar Oosterbeek gingen. Een keer werden vader en ik bij de Bilderberg door Duitsers tegen gehouden. “Ausweis”, klonk het bars. “Kein Ausweis, dann helfen; hier warten”. We moesten omgekomen Engelsen begraven. Toen even niemand keek, zei vader zachtjes: “Wegwezen”. Ik heb nog nooit zo hard gefietst. Tijdens de evacuatie werd er niet of nauwelijks gewerkt. Op een of andere manier kregen mensen wel een uitkering van de gemeente. Dat was niet veel, maar je had ook niet veel nodig.

Ich komme herr Gademan ein gruss bringen

Midden april 1945 begonnen de Duitsers zich terug te trekken, ook uit Harskamp.

Kerstverlofkaart Gademan

Kerstverlofkaart Gademan

De troepen verlieten het kamp met alles wat maar rijden kon. Het was een armoedig en ongeregeld zooitje. Bij gebrek aan benzine gebruikten ze paarden om de auto’s te trekken. In het groot huis van de familie Kröller-Müller was de Ortskommandatur gevestigd. Omdat vader nogal eens een Ausweis was komen halen, kende de Ortskommandant vader wel.
Op een gegeven moment kwam er pantserauto bij ons het erf op. De Ortskommandant was erg vrolijk om niet te zeggen stomdronken. “Ich komme Herr Gademan ein gruss bringen und auf wiedersehen wunsen. Als ich zurück komme, wird Herr Gademan der Bürgermeisterr von Harskamp”.
Tot onze stomme verbazing kwam een poosje later, toen we in de verte het schieten al hoorden, diezelfde pantserwagen weer terug om te vragen of de Ortskommandant wellicht zijn handschoenen had laten liggen. Een paar dagen later kwamen er al wat oudere Duitse militairen naar ons toe en vroegen of ze zich bij ons mochten verbergen. Ze wilden niet meer vechten en graag levend weer thuis komen. Vader vond het goed en stuurde ze naar het kippenhok achter op het erf. “De wapens moeten jullie inleveren, anders ga je er toch weer mee vechten”. Als het dan zover is, zal hij de wapens inleveren en hun aan de bevrijders overdragen. Ze gingen er graag op in.
Op 16 april 1945 kwam het schieten zo dichtbij dat we onze toevlucht in de kelder van de buren hebben genomen. De volgende dag kwamen de Canadezen het dorp binnen en ook langs ons ‘huis’. Vader zei tegen hen: “Er zitten een paar ongewapende Duitsers in het kippenhok. Hier hebben jullie hun wapens”. De Canadezen hebben de Duitse militairen als krijgsgevangenen meegenomen.
De Duitsers waren vader erg dankbaar dat ze het er levend van hebben afgebracht.

Hotel Bilderberg als tijdelijk gemeentehuis

Dienstauto hotel de Bilderberg

Dienstauto hotel de Bilderberg

Na de bevrijding op 5 mei werd Hotel de Bilderberg tijdelijk ingericht als gemeentehuis. Vader moest komen helpen, want hij was verantwoordelijk voor de technische installaties en daarnaast werd hij chauffeur van de burgemeester, Mr. Ter Horst, die na de oorlog is benoemd als waarnemend burgemeester. Vader ging overal met de burgemeester naar toe, naar Den Haag, naar de Wederopbouw en haalde en bracht ook veel buitenlandse militairen en andere gasten naar en van Oosterbeek.
In het dorp ging de burgemeester vaak op de fiets. Al snel na de bevrijding zag Mr. Ter Horst op de Stationsweg een grote zwarte limousine rijden met een buitenlands nummerbord. Nieuwsgierig wie dat wel zou kunnen zijn, hield hij de auto staande door zijn fiets dwars op de weg te zetten. In de auto zat een delegatie met o.a. Generaal Urquhart, die naar Oosterbeek kwam om ter plekke verslag op te maken voor zijn koningin over de gebeurtenissen in Arnhem en Oosterbeek. De burgemeester was verrast en vereerd dat Generaal Urquhart naar Oosterbeek kwam. De generaal daarentegen schrok dat iemand hem tegenhield.
Hij nam aan dat dat was omdat de luchtlandingstroepen in september 1944 zoveel ellende in Oosterbeek hadden gebracht, in plaats van bevrijding! De burgemeester kon hem gerust stellen dat de bevolking in Oosterbeek de troepen juist erg dankbaar was voor hun inzet en hun moed. De burgemeester zond vader met de auto naar Amsterdam om een krat Bols te halen. Hij nodigde de generaal uit om een borrel te komen drinken in diens oude hoofdkwartier en zo werd in de kelder van het verwoeste Hotel Hartenstein , bij een goed glas jenever, niet alleen gesproken over de aanleg van de Airborne Begraafplaats, maar werd ook de eerste herdenkingsdienst op het kerkhof gepland als onderdeel van de eerste ‘Pilgrimage’! Het bijzondere is daarbij dat eigenlijk aan de orde van deze dienst, de Airborne Memorial Service, zoals we die kennen, nooit meer iets is veranderd.
Een week later stond de burgemeester voor boekhandel Romijn. Hij werd op de schouder getikt door Pater Nol Dijker die zei: “Zeg Jan, die begraafplaats is nog een kale zandwoestenij. Zou het een idee zijn om schoolkinderen tijdens de dienst op 17 september bloemen op de graven te laten leggen”? Dat is een beroemde zeer gewaardeerde traditie geworden. Er waren toen nog geen bloemenwinkels dus plukten de kinderen hun bloemen in eigen tuin.

Weer thuis
Op 30 mei 1945 waren we, als een van de eersten, weer terug in Oosterbeek. We zijn meteen weer in ons eigen huis getrokken, al kon je dat nauwelijks bewoonbaar noemen. De meeste ruiten waren kapot of eruit en alle deuren waren eruit gehaald. Die waren gebruikt bij het bouwen van de stellingen, die Oosterbeek moesten verdedigen bij een aanval van de geallieerden vanuit de Betuwe. Er werden loopgraven gemaakt, die weer werden afgedekt met deuren, waarop grond werd aangebracht. Wij zijn, net als vele anderen, bij de stellingen onze eigen deuren gaan zoeken en hebben die ook gevonden. We namen ze mee naar huis, waar ze weer zo goed en zo kwaad als het ging op hun plaats werden gehangen.
De eerste tijd was er geen nieuw glas voor de ruiten. We hebben de ramen met planken dichtgespijkerd met hier en daar een opening voor een ruitje van de broeikassen van de J.P. Heyestichting, waar de ruiten grotendeels heel zijn gebleven. Pas ruim een jaar later kregen we echt glas uit België. Voor mij was het een heerlijke tijd.

Munitieopslag langs Utrechtseweg

Munitieopslag langs Utrechtseweg

We gingen op zoek naar spullen die de Duitsers en de Engelsen hadden achtergelaten: Munitie, pistolen, ander schietgerei, helmen etc. Een pistool kon je bijvoorbeeld weer ruilen voor iets anders en zo kon je van alles goed gebruiken en er weer andere zaken voor zien te krijgen. We moesten wel voorzichtig zijn, want er lagen nog veel landmijnen.
Er stonden bordjes MINES, met een doodshoofd erbij. Dan wist je dat je voorzichtig moest zijn, maar het bleef natuurlijk levensgevaarlijk totdat alle mijnen waren opgeruimd.
Op onze ‘strooptochten’ kwamen we eens lichamen van gesneuvelde militairen tegen. In een greppel langs de Kneppelhoutweg zagen we een Duitse koppelriem. Toen we met behulp van een prikstok, we kwamen nooit met onze handen ergens aan, wat beter gingen kijken, bleek er een lichaam te liggen, in een provisorisch eenmansgraf. We gingen dat aangeven bij het politiebureau en moesten dan later aanwijzen waar het lichaam lag. We zorgden er wel voor dat de politie ons kwam ophalen op een moment dat we op school zaten, dat vonden we natuurlijk prachtig.
De eerste maanden hoefden we nog niet naar school. Pas in september kwamen de scholen langzaam weer een beetje op gang. Veel gebouwen waren nog kapot, zodat bijvoorbeeld de ene school ’s ochtends les kreeg en de andere school ’s middags.

Die 5 oorlogsjaren waren een groot avontuur

Gerard Gademan is dankbaar dat het hele gezin de oorlog overleefd heeft. Dat geldt niet voor mijn vrouw, die een broer heeft verloren. Hij was Spitfire piloot bij het 322e squadron van de Engelse RAF, de Royal Air Force. Hij heeft veel vluchten gemaakt en keerde steeds veilig op zijn basis terug.
Op 30 maart 1945 ging het mis, toen hij bij een aanval op Zutphen is getroffen en bij Almen is neergestort. Daar is hij begraven, eerst in de wei en later op de begraafplaats in Almen. Door de Oorlogsgravenstichting is hij nadien begraven op het militair ereveld Grebbeberg. De familie van mijn vrouw hoorde pas na de oorlog dat hij was gesneuveld. Daar is toen nauwelijks over gesproken, men nam de houding aan van ‘gebeurd is gebeurd’. Men ging verder met het leven, zonder de tijd te nemen om verdriet te verwerken. Over de hele oorlog werd weinig gesproken.
Tijdens de oorlog is het geloof een grote steunpilaar voor ons geweest. Er is veel gebeden in de kelder; daar zijn heel wat rozenkransen afgedraaid, ook door mij.
Een keer wilde een Engelse militair zich verschansen in het keldergat van ons huis. Hij had een machinegeweer bij zich, met een rozenkrans eraan, dat hij in stelling bracht. Toen hij hoorde dat er mensen in de kelder zaten, maakte hij zijn excuses en vertrok.
De pastoor in Oosterbeek heeft ook een hele waardevolle rol gespeeld. Als hij tijdens de kerkdienst het bericht kreeg dat er een razzia op komst was, gaf hij stiekem een seintje, zodat de jonge mannen tijdig weg waren. Waarschijnlijk had iemand, misschien wel een ‘goede’ politieman, de koster gewaarschuwd, die de pastoor een seintje gaf.
Die vijf oorlogsjaren waren vooral een groot avontuur, voor jongens zoals ik. Pas veel later, naarmate je ouder wordt, besef je wat er gebeurd is en wat het met heel veel mensen gedaan heeft. Dan realiseer je je ook dat onze ouders het wel moeilijk hebben gehad, veel zorgen en verdriet hebben doorgemaakt; ook nog lang na de oorlog.
Ik ga niet meer naar de Airborne herdenking, maar wel naar de droppings. De Engelsen hebben ons toen hoop gegeven. Daar zijn we hen dankbaar voor.
Oorlog heeft altijd te maken met macht. Dat was toen zo en dat is nu nog zo. Ik denk dat het altijd zo zal blijven, zolang de mensheid blijft bestaan.

We zaten bovenop de aardappelen

In 1940 was ik 11 jaar, de oudste, ik had drie jongere broers, we woonden in Renkum.
Ik hielp mijn moeder niet zo veel, ik was meer een jongen dan een meisje, klom in bomen en was altijd buiten aan het spelen. De oorlog ging ergens langs mij heen.
We waren natuurlijk erg geschrokken van het begin van de oorlog, omdat de Grebbeberg vlakbij is.
We waren die eerste dagen van de oorlog geëvacueerd geweest, maar toen mochten we al snel weer terug en alles was als voorheen, alleen was het oorlog, maar daar merkte ik niet zoveel van.
Mijn vader was postbode en kende iedereen in het dorp, mijn moeder verzorgde het gezin. Ik herinner mij nog de aanloop van de gevechten in september 1944. Eerst de luchtlanding van zo veel parachutisten tegen een donkere lucht. Het was een mooi gezicht.
Parachutes hadden een verschillende kleur, al naar gelang wat er aanhing, medicamenten of munitie bij voorbeeld hadden een andere kleur parachute.

We hebben wat kleren in een kruiwagen gedaan en zijn op pad gegaan

Op zondag 17 september zaten we in de kerk toen het bombardement begon. De heide en Heelsum lagen tussen het bombardement en ons dorp. Iedereen ging snel naar huis en wachtte af in de schuilkelder.
We hebben met ons gezin 14 dagen in de kelder gezeten, die dienst deed als onze schuilkelder, bovenop de aardappelen, die we als voorraad hadden verzameld.
Toen ineens kregen we te horen dat we weg moesten. Het werd te gevaarlijk. We hebben wat kleren in een kruiwagen gedaan en zijn op pad gegaan; richting Bennekom.
Je voelde de spanning erg; er werd onderweg geschoten toen we over de Bennekomseweg liepen. Er werd in het bos gevochten.
In Bennekom hebben we drie dagen gebivakkeerd op de zolder van een meubelzaak, tussen de opslag.
Ik weet niet hoe we aan eten kwamen, ik weet alleen dat het te gevaarlijk werd en dat we verder moesten. We zijn van Bennekom naar Ede gelopen, daar woonde familie van ons.
Daar zijn we negen maanden gebleven.

Ik ging met de melkrijder mee

We waren vanuit Renkum naar Ede geëvacueerd met ons gezin: mijn ouders en 4 kinderen, we woonden daar bij familie. Het was een boer midden in het dorp; we sliepen op de deel. Ineens waren we met veel mensen die allemaal moesten leven en eten. Elke dag gingen we de boer op om eten te halen. Ik ging met de melkrijder mee en kreeg als ‘loon’ twee flessen melk per keer. Ik was een meisje van 13 jaar en trok erg naar dieren. Het paard van de melkrijder kreeg op een dag een granaatscherf in zijn voorbeen. Daarna stond het lang in de wei. Het paard liet zich alleen door mij en de melkrijder verzorgen.
Mijn vader ging de boeren af en vroeg of er wat te eten voor ons afkon. Er waren ook boeren die erg rijk zijn geworden, die vroegen altijd geld of goederen. Zo werden handdoeken, lakens, sieraden verkocht voor wat eten. Mijn moeder had een fiets en ging langs boeren om te vragen of er een prakje eten over was voor haar en haar gezin.

Stel je voor, pap met melk en snijbonenzout!

Ook is mijn moeder een paar keer teruggegaan naar Renkum op haar fiets.
We hadden aardappels in de kelder en ingemaakte groente in weckflessen en gezouten bonen. Het bleek dat de aardappels en de weckgroenten weg waren, alleen stonden er nog de Keulse potten met gezouten bonen. Die heeft ze meegenomen, ze gebruikte het zout van de snijbonen om eten smaak te geven, er was immers geen zout meer. Stel je voor, pap met melk en snijbonenzout!
Verder gingen we na de oogst, aren rapen om in een koffiemolen te malen en pap en brood te kunnen maken. Het is moeilijk om ineens met twee families zo lang samen te leven onder moeilijke omstandigheden. Op een gegeven moment voelde het alsof mijn familie ons ‘gedoogde’, omdat er geen andere oplossing was. Dat voelde je.
Heel blij waren we toen we in juni terug mochten naar ons huis. Het dak was kapot, door een voltreffer en veel spullen waren verdwenen.