Over de dijk naar het kasteel

Ik woonde tijdens de Slag om Arnhem in de Peperstraat in Oosterhout aan de Waal. De oorlog was tot die tijd rustig geweest. Wel heb ik vanaf de Waaldijk op 22 februari 1944 het vergissingsbombardement op Nijmegen gezien. De hele binnenstad stond in brand.
In Oosterhout werd pas op 17 september 1944 gevochten. In ons huis was een granaat ingeslagen. De Duitsers schoten over de Betuwe naar ons. De Engelsen kwamen met tanks.

Ik dacht: “Dat is niet best”. Ik was 17 jaar!

Al snel moesten we vluchten. We zijn toen met een buurman en een kennis van mijn vader en zijn vrouw uit Slijk Ewijk, samen 9 man, over de dijk en door het Loenense bos gelopen naar het kasteel. De mensen die daar woonden kenden wij. Op de weg naar het kasteel, kwamen er in de verte 6 soldaten aan lopen.
“Oh”, zei mijn moeder, “gelukkig, dat zijn Engelsen”. Ja, was het maar waar, het waren SS-ers. Ze hadden goed gedronken en spraken met dubbele tong.
Ik dacht: “Dat is niet best”. Ik was 17 jaar!
Ik zei tegen mijn moeder: “Nee, het zijn SS-ers”. De SS-ers zetten een machinegeweer op de grond neer.
De kameraad van mijn vader had een mand op zijn nek en wou hem neerzetten. Vader zei: “Nee, op de nek houden”. De Duitsers wilde weten hoever het was naar het kerkje in Slijk Ewijk. Als de afstand niet klopte wilden ze terug komen en zouden wij dood geschoten worden. Een SS-er wilde naar de kerk lopen en hij dacht dat het 5 km was, maar ik dacht: “Ja man, dat is niet zo, het is nog geen 3 kilometer”.
Hij is overigens niet gegaan die SS-er. Ze hebben wel een revolver op m’n vaders kop gezet. Daarna mochten we gaan. We keken angstig achterom of ze niet toch kwamen.
Het verhaal valt me nu koud op het dak.
Ik zie nog m’n vader met de revolver op zijn hoofd gericht. Toen was ik echt bang.

Niet doen; zo dadelijk komen ze terug

We zijn verder gegaan, het bos doorgelopen en zijn daarna het kasteel binnen gegaan. Ze hebben toen wij daar aankwamen een varken geslacht. We hebben het nog goed gehad daar.
De SS-ers die wij op de dijk waren tegen gekomen zijn de Waal overgestoken op weg naar Beuningen.
Hoe ze dat gedaan hebben weet ik niet; ze zijn gehaaid die SS-ers. Aan de overkant zijn ze naar een (storm-) noodschuur gegaan. De Engelsen hebben die schuur beschoten en er is geen SS-er levend uit gekomen. Ze hebben dat hele ding platgegooid.
Wij zaten in het kasteel, ’s nachts kwamen de Engelsen over de dijk heen, ze hadden een man van de ondergrondse bij zich want die had een oranje band om. Hij zei: “Ik zal de Duitsers allemaal kapot schieten als ik ze tegenkom”, maar dat is niet gebeurd. Hij is zelf dood geschoten.

Hij wou niet in dienst, in de Wehrmacht, maar hij moest toch

In Oosterhout zaten nog zes Duitsers in de tabaksplantage bij de firma Wouters. Dat heb ik aan de Engelsen verteld. Ze hebben een vuurgevecht gehad en er zijn er maar een paar van over gebleven.
Bij ons zat ook een Duitser, een oudere man al, die kwam al lang elke avond bij ons. Zijn vrouw en kinderen woonden bij Stuttgard in de buurt. Ik heb nog jaren de communiefoto van zijn dochter gehad. Hij wou niet in dienst, in de Wehrmacht, maar hij moest toch. Hij is later ook doodgeschoten. Hij lag in zo’n éénmansgat. Er is zwaar gevochten in Oosterhout
Ik zat in het kasteel. De Engelsen hadden een groot geschut gezet in de appelbongerd bij ons. Zij schoten op de Duitse Messerschmitts (vliegtuigen).
Mijn vader zei nog: “Niet doen, zo dadelijk komen ze terug”, maar ze bleven toch schieten. Ze schoten ook ook op Arnhem, drie dagen lang.
Eén maand hebben we in dat kasteel gezeten. Daarna konden we terug naar ons dorp. Toen was het rustig. De hele voorgevel van ons huis was er uit toen we thuis terugkwamen. Er was een granaat ingeslagen. Ik herinner me nog wel, toen ik pas terug was thuis, dat ik melk moest halen bij een boer.
Ik hoor ineens een gefluit. Vloog er een kogel dwars door een plank die daar lag. Ik ben er gelijk van door gegaan en het melkbusje heb ik neergegooid. “Wat doe je nu”, zei mijn vader.
Ik was bang, ik rende weg want er zat een sluipschutter.

Achter de meiden aan in Oerle

Wij zijn in de winter door de Engelsen geëvacueerd naar Oerle achter Eindhoven.
We zijn bij een boer terecht gekomen. Een rare vent. Ik moest als zijn knecht op het land gaan werken; rode kool plukken en knollen rapen. Mijn moeder zei dat ik dat niet hoefde te doen. Bekijk het maar, het is veel te koud. “Dan krijg je geen eten”, zei die boer. “Hou het dan maar”, zei ik.

Wij kregen wittebrood, chocolade, rozijnen en sigaretten

Zijn vrouw, die moeder, was ook een raar wijf. Zo scheel als een mus, en ze kon nog geen soep koken. Erwtensoep van zeven emmers water. We hadden toch geen honger, want er was genoeg eten van de Engelsen. Die zaten in een klooster in het dorp. Wij kregen wittebrood, chocolade, rozijnen en sigaretten mee.
De boeren had kippen, maar zodra een kip een ei had gelegd, haalde ik het met mijn schoolkameraden onder de kip vandaan. Die ruilden we bij de Engelsen. Die waren er dol op, vooral ook op ganzeneieren.
De boer wou de kippen al slachten want hij dacht dat ze te oud waren om nog eieren te leggen. Ja, ik was een rotzak. Overdag struinde ik door de streek, achter de meiden aan. Ik heb lang verkering gehad met zo’n grietje. Het was een goede tijd.
Toen we na de bevrijding terugkwamen in de Peperstraat moesten we eerst de voorgevel opbouwen.
Er lag een hoop puin op de bedden, maar er was niks gejat.
De Duitsers hebben wel bij hun vertrek uit Oosterhout een boerderij met 30 paarden in brand gezet.
Ik zie het nog gebeuren. Die paarden liepen gewoon terug naar hun stal het vuur in.
Ze zijn allemaal verbrand.

Met de bakfiets naar Apeldoorn

In Apeldoorn werd ik in januari opgeroepen om te werken. Ik moest wel, want mijn loon werd ook deels doorbetaald.
Ik heb gewerkt op het regiokantoor van de PGEM in Apeldoorn, maar daar was niks te doen.
We zaten de hele dag maar wat te praten en te borduren.
Veel nuttigs heb ik niet gedaan, maar het was wel gezellig.
Ze wilden me na de bevrijding daar nog houden ook, maar ik ben toch maar naar Arnhem teruggegaan.
In Apeldoorn was een groot aantal Arnhemse evacués, waaronder ook twee predikanten.
We hadden een eigen zondagse kerkdienst voor de evacués.
De kerken zaten mudvol, maar dat kwam ook omdat het de enige ontmoetingsplaats was waar je met anderen kon praten.
Alle verenigingen en clubs waren verboden.
Ook al had je wat geld, eten was vrijwel niet te koop.
We aten afwisselend koolraap en hutspot; ik heb er nog jaren een hekel aan gehad. Er was één keer per vlees.
Als meisje kon ik nog wel strooptochten op de fiets maken.
Bij boeren in de buurt van Deventer kreeg ik één winterwortel en een flesje melk. Ik moest naar huis lopen, want op mijn fiets met gladde banden in de sneeuw zou je kunnen vallen en mijn fles breken.
Ik heb eens een lange eenzame tocht gemaakt naar Barneveld. Ik kwam geen sterveling tegen.
Halverwege, op de heide kreeg ik de schrik van mijn leven: Er was opeens een vreselijk kabaal in de lucht. Horen en zien verging je. Ik wist niet wat ik moest doen.
Ik zag iedere jeneverbesstruik aan voor een soldaat, zo bang was ik.
Later bleek het één van de eerste V-1’s (experimentele Duitse kruisraket) te zijn, die vanuit Overijssel naar het al bevrijde Antwerpen vloog.
Ik had nog nooit een straalmotor gehoord.
Op de terugweg had ik mijn fietstassen vol etenswaren: Twee kalkoenen, roggemeel en bruine bonen.
Ik werd aangehouden door een paar Duitsers.
Ik dacht: “Oh jee, nu ben ik alles kwijt”.
“Wat hebt je daar”?,  vroegen ze.
“Ja”, zei ik, “Ik heb een zieke vader. Daar heb ik een heel eind voor gereden en ik vind het wel heel erg”. ‘”Nou, rijdt U maar door'”, was het antwoord.
Ik heb mijn tas niet eens open gehad.

Teruggaan naar verboden gebied

Op een dag bleef mijn vader lang weg, toen ben ik zonder dat mijn moeder dat wist de donkere weg van Harskamp naar Otterlo gelopen op zoek naar mijn vader.
Mijn vader trof ik aan in een school, gewond aan zijn hoofd, schampschot gelukkig, dwars door zijn hoed. Mijn vader, 35 jaar oud toen, droeg dagelijks een vilten hoed.
Ik weet nu nog niet hoe ik het durfde, die weg te lopen in het donker langs Duitse soldaten in kazernes.
Ik was pas 14 jaar.
Ik herinner me nog dat ik in Harskamp voor de gaarkeuken aardappels heb moeten schillen.
Op 23 oktober moesten we weg uit het huis waar we woonden; de NSB-ers kwamen terug.
We zijn met een kar, getimmerd door mijn vader, weer op pad gegaan.
Het hout hadden mijn broertje en een vriendje van de Duitsers gejat.
Uiteindelijk zakte de kar onderweg van Harskamp naar Utrecht in elkaar.
In Utrecht, onze volgende halteplaats, woonde een oom en tante.
Omdat vrijwel onze hele familie van beide kanten (veel ooms en tantes) in Vlaardingen woonde, wilden we daar naar toe.
Vader is vooruit gegaan, op de enige fiets die we hadden, om voor ons vervoer te regelen.
Hij kwam met een bakfiets terug en toen konden we met z’n allen verder naar Vlaardingen.
Moeder op de bakfiets, zusje en ik op de fiets en mijn broertje moest helpen de andere kar te duwen.

De hele evacuatietijd zijn we in Vlaardingen gebleven, dus de hongerwinter meegemaakt

De hele evacuatietijd zijn we in Vlaardingen gebleven, dus de hongerwinter meegemaakt. Was niet niks. Met een vriendin moest ik in de kou naar het Westland op de fiets met banden gemaakt van oude autobanden. Daar bij tuinders gaan vragen om spruiten en witlof, terwijl ik helemaal niet hou van spruitjes en witlof. Vader durfde de straat niet op om mee te gaan. Met mijn broertje moesten we ook sintels rapen die uit de stoomtreinen gegooid werden. Ik weet niet waarvoor dat was. We woonden eerst bij een oom en tante met drie kinderen. Oom was banketbakker; achter de winkel was een kamer, daar leefden wij met zijn vijven.
Ik ben daar weer naar mijn oude school gegaan, Mulo. Ik vond het maar matig, want de leerstof was toch niet hetzelfde. Ik deed ook niet erg mijn best, want ik zou toch weer naar Arnhem gaan.

We hebben de hele middag met de handen omhoog gestaan

Wij woonden achter steenfabriek “PAIS” in Renkum, in een woonhuis. Voordat we evacueerden zijn we nog drie weken bij de Rijn gebleven. Eerst bij de Rijnkant, maar ze begonnen zo te schieten, toen zijn we naar de steenfabriek gegaan. We hebben in die kamertjes gewoond, het stof lag zo dik hoog. We dachten dat het maar effetjes was, we zaten veilig in de oven. Mijn vader en moeder, mijn zuster en mijn broers. Mijn oudste broer zat in Duitsland. Wij waren met zijn zessen. Verder waren er de buren met acht kinderen en nog twee schippers en de heer van de fabriek met de secretaresse, die zaten allemaal in de oven.

Toen hebben ze die soldaat doodgeschoten voor onze ogen

Veel mensen haalden een parachute, wij wilden ook graag een parachute hebben, het liefst een oranje.
Op een vrijdagmiddag, ook een zonnige dag, kwamen er in één keer twee parachutisten door de lucht, eentje kwam in de Rijn terecht met een oranje parachute. De andere kwam aan overkant van de Rijn terecht. Wij allemaal kijken, de buren en zo. Toen kwamen er Duitsers aan. De heer van de fabriek, die wou die soldaat nog redden, ging met een boot en een schipper, het water op. Hij moest terug komen. Toen hebben ze die soldaat doodgeschoten voor onze ogen. Wij moesten allemaal met de handen omhoog staan, de hele middag, met de geweren op ons gericht. Kinderen ook, zelfs een meisje van een jaar of zes. Ze dachten dat wij die andere parachutist verstopt hadden. Maar die was aan de veilige kant bij de Engelsen. Om half zes mochten we naar binnen, we waren allemaal heel erg overstuur. Mijn vader en moeder zaten te huilen van de spanning. Het was op dezelfde dag dat die Lancaster gecrasht is. Vorig jaar (2013) is die Lancaster gevonden in Zelhem, toen kwam alles weer boven. Ik zou wel eens willen weten of die piloot in Rhenen is begraven. Ja, het was een complete moord, je kunt hem toch krijgsgevangen maken. Er gebeurde zulke rare dingen, dat je er geen woorden voor hebt. Ik heb mijn eigen broertje zien verdrinken in 1942, mijn zusje verdronk in 1943, Dat blijft op je ziel zitten.
Hadden jullie te eten? Ons huis stond er nog en mijn vader verbouwde groente, we hadden van alles. Op een gegeven moment was er een koe aangeschoten. Die hebben de Duitsers geslacht en wij kregen ook een stuk ervan, echt hoor.

Af en toe ruik ik nog die rare geur, van de jas van die soldaat

We zijn eigenlijk door toedoen van een Duitse soldaat weggegaan. De Engelsen begonnen met fosfor te gooien. Toen kwam er een Duitse soldaat, wij liepen buiten de steenfabriek van Renkum. Hij gooide ons op de grond, mijn broer en ik en hij ging bovenop ons liggen. We zagen dat rare vuur, heel gek. Hij heeft ons naar huis gebracht en tegen mijn vader gezegd, jullie moeten hier weg, het is hier levensgevaarlijk. Af en toe ruik ik nog die rare geur van de jas van die soldaat, dat zweet.

Hier stond de steenfabriek "PAIS" in Renkum

Toen zijn we gevlucht, met een Rode Kruisvlag van het sanatorium, op een platte kar en wat beddengoed en dekens. Met ervoor “Nellie” zo’n Belgisch paard van de steenfabriek.Mijn vader was toevallig thuis met de evacuatie, hij was met verlof en is niet teruggegaan. De burgemeester van Renkum heeft hem dood verklaard. Hij was verongelukt. Mijn vader was machinist, maar hij kon van alles; hij was boer en smid. Hij maakte een sleetje, een poppenwagen van het hout waar de stenen op hadden gelegen. Mijn vader heeft twee muren gemaakt voor de opening van de oven, dat was tegen de kogels.

We evacueerden via Ede naar Wijk bij Duurstede, daar kwam mijn vader vandaan. We werden beschoten door vliegtuigen, ik ben gewond geraakt door een granaatscherfje.
Onderweg zag ik nog een parachutist hangen aan de kerktoren, ik zie hem nog zo hangen, dood, hij bewoog niet. Ja, ik heb heel veel dode mensen gezien, mijn broer en ik liepen langs de Lek, daar vonden we twee soldaten met kettingen aan elkaar gebonden.
We waren een paar dagen in Wijk bij Duurstede toen kwamen de Duitsers Nellie ophalen. ’s Nachts word ik wakker, ik hoorde paardenhoeven. “ Pa, er komt een paard aan”. “Dat kan niet” zei pa. Nellie was los gebroken en kwam weer hinnikend naar ons toe. De andere dag hebben ze hem weer opgehaald.
Mijn broer en ik hebben in Renkum ook Engelse soldaten gezien, ze gingen de Rijn over. We mochten ’s avonds eigenlijk niet naar buiten, we lagen op onze buik in het gras. We zagen soldaten aankomen van de Oranjelaan bij het sanatorium, ze staken de weg over bij de boerderij van, van de Kamp. Ze gingen de Rijn over. We hoorden de riemen niet plonsen er zaten vodden omheen. Wij zijn 4 weken langer in Renkum gebleven, dan de andere mensen.

Ik zou een groen uitgeslagen stukje brood nog opeten

We hebben negen maanden in die steenoven in Wijk bij Duurstede gezeten. Er lag hele dikke laag stof, weinig eten, water halen bij de buren en slapen in één bed. Mijn vader, moeder, mijn zus 18 jr, twee broers en ik. Op stro waarop grijze paardendekens lagen.
Mijn vader hing een bordje op DIFTERITIS, daar waren de Duitsers als de dood voor.
Er werd minder geschoten, dan in Renkum, maar er werden wel Razzia’s gehouden. Mijn vader ging een keer naar de stad, naar zijn zuster. Toen kwam er bericht; er zijn Razzia’s in Wijk.
Mijn broer was 14 jaar, die konden ze niet sturen, mijn zus van 18, om een andere reden niet. Dus ik op pad mijn vader zoeken. Ik zag overal soldaten lopen. Onderweg, kom ik een oude zwerver tegen; haar om de kop, hoed op, bult op de rug, grote stok in de hand. Hij zei: “Hoi”.
Ik liep er met een grote boog omheen, ik was pas 12. Kom ik bij mijn tante, “Is Papa hier”. “Nee, die moet je tegen gekomen zijn”. Ik zei: “ ’k zag alleen soldaten”. Ik nog een poosje in Wijk rondgelopen. Ik zag dat er mensen opgehaald werden, ik keek of mijn vader erbij was. Terug naar huis en wie zit daar binnen? Mijn vader: “Kun je, je vader niet fatsoenlijk gedag zeggen. Ik zeg: “Ik heb je niet gezien”. Hij haalt de stok tevoorschijn en zegt: “ Deerntje, ik kon niks zeggen, ze liepen er allemaal te loeren”. Ik heb het nog vaak moeten horen, later als ik hem tegen kwam in het dorp, zei hij: “Ik ben je vader hoor”.

Ik haalde een keer, een piepertje eruit, dat zag mijn tante

Ik ging niet naar school in Wijk, maar ik zie me nog lopen langs de boeren door de natte sneeuw.
We hebben vreselijk honger geleden. Ik kreeg bij de ene boer wat meelpap, bij een andere, een snee brood, daar moest ik de hele dag mee doen. Tussen de middag moest ik bij een boer een bordje eten halen voor mijn vader en moeder. Ik haalde een keer, een piepertje eruit, dat zag mijn tante. Ze zei tegen mijn vader: “Je mag je dochter wel in de gaten houden, ze eet jullie eten op. Ik heb altijd een hekel aan die tante gehad, ze zat spek te eten op de trap.’s Nachts dacht ik weleens, ik zou een stukje brood, dat groen was uitgeslagen nog opeten.

BEVRIJD, WE ZIJN BEVRIJD, maar nog vijf jaar in het locomotiefhuisje

Ik ging even een vuurtje halen bij de buren, toen hoorde ik dat we bevrijd waren. Ze zeiden, je hoeft niet meer bang te zijn, we zijn bevrijd. Ik terug met een rotgang. WE ZIJN BEVRIJD, WE ZIJN BEVRIJD! Mijn vader zei: “Je houdt me voor de gek zeker”. We zijn bevrijd man en ik gooide het vuur in de kachel. We moesten wachten, totdat we terug konden. We hadden al gehoord, dat ze op oudejaarsdag ons huis in de lucht hadden laten vliegen.
Op 3 juli zijn we terug gegaan. We hebben een week in de steenoven gewoond. Ja, ’t was zo mooi, die Duitsers hadden er ook in gezeten. Zij hadden prachtige dure kleden en schilderijen gehaald in Hotel Wageningen Belmonte, die hadden ze er neergelegd. Ja, later kwamen ze die schilderijen ophalen. Mijn vader zei: “Beter arm, dan die gestolen rotzooi, die hoef ik niet”. Mijn vader heeft in het locomotiefhuisje twee kamertjes gemaakt. Een woonkeuken en in de andere hebben we met zijn allen geslapen. Het toilet in het schuurtje. Daar hebben we vijf jaar gewoond. We moesten naar de HARK, want we hadden niks. Mijn vader noemde dat Hulp Aan Rijke Kennissen. Want die genoeg hadden mochten eerst uitzoeken, de anderen wat er over bleef. Bij ons oude huis heb ik nog een braadpannetje gevonden, ik gebruik het nog steeds, zo’n gietijzeren.
Eindelijk in 1950 kregen we een bungalowhuis, ook op de steenfabriek.
Mijn vader werkte daar nog. Ja, het was een goeie tijd voor de steenfabriek, hoor.
Als er een bui regen kwam, zondags of zo, dan moesten kinderen die stenen overeind zetten, de paden waren smal, daar konden grote mensen niet tussen.
Ik ben in september weer naar school gegaan. We zaten met zijn drieën in de bank. Er was nog maar één school, die een beetje intact was. ’s Morgens gingen de katholieke kinderen, ’s middags de protestanten. Veertig jaar later, op een rommelmarkt in Ede, zag ik een boekje over Renkum staan. Kijk nou, die schoolfoto van mij, eindelijk terug. Ik vroeg de kleinkinderen: “Zoek oma eens op”. “ Is dat één klas”, “ja, 42 kinderen”.
Er was een soort fort, daar waren veel Duitsers en SS’ers, ze schoten naar de Engelsen aan de overkant.

 

Schuurtje Mw.Peters-Gosen kleinIk heb nog een schuurtje, daar zitten de kogelgaten in, het heeft bij de Rijn gestaan. Wij mochten dat meenemen naar Ede, het staat er al 50 jaar.

Boerderij van de Kamp met kleiput

Boerderij van de Kamp met kleiput

 

 

 

 

 

 

Wilt u nog meer prachtige verhalen lezen? Ga dan naar de homepage van Airborne memories of bezoek het Airborne Museum.

17 september 1944 van Acacialaan Oosterbeek-laag naar Elisabeth gasthuis

Uit het dagboek van Mw. J.B. Schriefer-Rediker

Het is zondagmorgen een stralende dag. Spelende met de kinderen op bed horen wij vliegtuigen. Vlug opstaan kleden en ontbijt. Denis van Neck brengt druiven voor Pa. Tweemaal luchtalarm, even maar. Mooie zonnebloemen geplukt. Even voor elf uur gaat Dennis weg, weer alarm, hij komt terug. Er komen veel vliegtuigen, het schieten wordt erger, een ruit begeeft het. Ik duw de kinderen de kelder in. Waar we een zware beschieting en bommerij afwachten. Ik had de drie kinderen in de armen. Bij elke bom bukte je, je dieper. Toen het minder werd ging ik boven kijken en zag bij de fam. Woudenberg (Stenen Kruis) een stofwolk waaruit gekrijs en gegil opsteeg. Weer een aanval, de kelder in. De spoorbrug wordt onderhanden genomen. Het is even rustig, Dennis wordt door Mien gehaald.de smid Hogeweg, 1944 Bij een nieuwe aanval schuil ik bij meester Toon van Maanen. Daarna sloften we samen de straten rond. We vonden grote hulzen van kogels en telden 12 dode koeien. Vele kraters van bommen. Een granaat was door ramen en deur gevlogen. Weer in de kelder hoorden we een stroom vliegmachines, we verwachtten bommen, hoorden echter niets. We gingen boven kijken, en zagen dat er troepen uitgegooid werden, eindelijk de invasie. ’t Was een machtig gezicht. Steeds twee vliegtuigen, één maakte zich los, de grootste vloog weg. Toen we op Benedendorp kwamen, zagen we dat de Duitsers alles opruimden en verbrandden. Full speed ging het weg.
Ik ging met Toon van Maanen naar het St. Elisabeth gasthuis naar mijn man. De brandweer stond met kleine spuit op straat. De groene tram voor de Oranjestraat, overal brand. De kazerne brandde, knalde en knapte. Met wat moeite kwam ik bij mijn man Ger aan, ik mocht maar 5 minuten blijven.
’t Was erg zielig hem zo te zien, Ger had een trui aan en een identiteitskaart om. Gewonden werden in een auto gebracht. Wij gingen terug. Over de Utrechtsestraat trokken de Duitsers heen en weer. Tussen al die drukte reed een boerenstrontkar met 2 jongens. Ze kregen ruzie de één wilde door, de andere niet. Bij het klooster op de Klingelbeek reed alles weg. Bij de ververij gingen de laatste Duitsers naar boven per fiets. Wij gingen verder de tunnel onderdoor (spoorviaduct Oosterbeek-Laag) .
Aan de andere kant liepen de Tommies langs het hek, loerende op de tunnel. Toen ze ons zagen was de spanning geweken en hielden ze halt.

Wij zijn gevlucht op 19 september

Mijn moeder, mijn zusje van elf en ik negen jaar, bij moeder achterop de fiets.
Zondagmorgen 10 uur, we gingen naar het zwembad, mooi weer. Luister dat hoor je in deze muziek. Meneer Boy Schriefer laat een opname horen van het Arnhem Concerto dedicated to the Airbornes of 1944 gecomponeerd in 1957 door Felix Kwast, uitgevoerd door het Symphonie Orkest o.l.v. Anton Kersjes. “De hele situatie van de slag om Arnhem is er in verwerkt” zegt meneer Boy Schriefer, er wordt niets meer meegedaan. Ik ben niet voor doden, geen ene militair is voor doden, maar om zijn land te verdedigen. Deze mensen hebben niet hun land verdedigd, maar ons bevrijd. Ze praten allemaal over een brug te ver, er was geen brug te ver. Als zij niet hier waren gekomen was heel Nijmegen plat. Ze hebben de moffen tegenwerking gegeven, als je hier zit, kun je niet ergens anders zitten.

Wat nu Airborne Museum Hartenstein is, was in 1935 een Rusthuis en Boy Schriefer is daar geboren.

Ik heb mijn eerste Engelse woorden geleerd bij een paal in de tuin op de Benedendorpsweg: “Tomorrow at six o’clock Montgomery arrive at Arnhem”. Wij woonden op de Acacialaan nr. 18 en later op nr. 33 vlak bij de Rijn. Ik heb er nog foto’s van. Onze buurvrouw mevrouw Slakhorst was getrouwd met een Duitser. Mijn vader zei eens: “Jong, je moet je bek houden, want die Moffen hiernaast”. Ik ben aan het spelen, de buurvrouw komt eraan ik zeg: “Buurvrouw bent U ook een moffin? “ “Ja, ik ben moffin” zegt ze. Op een dag zegt ze tegen mijn vader: “U kunt wel binnen komen en Radio Oranje horen”. Hun zoon is als vakman naar Duitsland gegaan, daar hebben ze hem te pakken genomen. Hij moest vechten in Normandie. Hij kwam terug op een fiets zonder zadel, mijn moeder zei: “Wil je erwtensoep”, hij durfde niet binnen te komen, hij schaamde zich. Ik heb twee keer de spoorbrug de lucht in zien gaan. Uren stonden er locomotieven, die lek waren geschoten stoom te blazen, wij lachten. De moffen wisten alles gauw op te ruimen, daar waren ze goed in.
Meneer Slakhorst was de tralies van de kelder aan het doorzagen, wij vroegen wilt U dat bij ons ook doen? Mijn vader lag in het ziekenhuis. Wij hebben wel in de kelder gezeten, daarna bij van Manen de hoofdmeester en nog bij het waterpompstation in een loopgraaf.
Toen zijn we gevlucht op dinsdag 19 september naar Kievitsdel bij Doorwerth.

Boy Schriefer, geboortekaartje

Boy Schriefer 1 week oud met zijn moeder in Huis "Hartenstein" 1936

Boy Schriefer 1 week oud met zijn moeder in Huis “Hartenstein” 1935

 

 

 

 

 

 

Huize Hartenstein 1935

Huize Hartenstein 1935

 

 

 

 

 

 

School 1943 Boy links van  Mej. van Vlist

School 1943 Boy links van Mej. van Vlist

Het was dinsdag 19 september 1944, je moest maken dat je weg kwam daar in Oosterbeek laag, vlak bij de spoorbrug. Er is een Engelsman gesneuveld, hij ging op de spoordijk kijken. Eerst konden ze gewoon onder het spoor doorlopen naar Arnhem. Op dinsdag zag ik ze al terug komen, ik zie nog die Engelsman zijn helm afzetten, hij pakt zijn petje (rode baret) en zet die op.
We gingen vluchten via het Geelkerkenkamp, de Dam over, de van Eeghenweg omhoog, langs Hartenstein en langs de Utrechtseweg. Er lagen Duitsers aan de kant van de weg en Engelsen aan de linkerkant. Je mocht niet kijken, verder. We zijn naar Kievitsdel gegaan, we hadden niks bij ons, gevlucht voor een paar dagen. Ik heb bij Mon Soi gezeten tot eind november, een wit huis aan de Kabeljauwallee, het staat er nog. Er was daar eten genoeg, er waren boeren, de familie was vegetarier. Maar er waren ook Duitsers daar aan het voetballen, ze konden ook goed koken. Ze hadden een keukenwagen, zo’n grote bak op wielen met vuur en we kregen erwtensoep.

Hij sliep in de garage, ’s morgens, harde knal, hij had zich door de enkel geschoten

Wij moesten aardappels schillen op Mooiland. Mijn moeder en de familie van Manen moesten kleren wassen van gesneuvelde soldaten, in de beek. Ze werden eerst gekookt.
Als je bij Mooiland naar beneden liep, daar lag een Stalinorgel en dat werd elk uur afgevuurd richting de Betuwe. Er zaten zes pijpen op, daar gingen granaten in.
Op een nacht wordt er op de deur geklopt, Engelsen, binnen vragen ze: “Zijn er Duitsers in de buurt”?
Ja, aan de andere kant van het huis, ze dronken wat en waren verdwenen. De volgende dag stond de loods met hout in brand, er zaten zogenaamd Engelsen in, ’t was baldadigheid. Die Wehrmacht die bij ons in de buurt zaten moesten niets van SS’ers hebben. Er kwam eens een SS’er van de pont, hij zag er niet uit, wou eten hebben, ga maar naar je eigen groep, je krijgt niks.
Boy, met klompenBij de Veentjesbrug werd een compagnie Duitsers op de korrel genomen, er bleven er 10 over. Eentje komt bij ons, zo’n dikke ontstoken duim (fijt). Mijn moeder dacht die pak ik, ze heeft de duim uitgewrongen.
Hij sliep in de garage, ’s morgens, harde knal, hij had zich door de enkel geschoten, een jonge jongen, wou niet vechten. Was hij wel 18, ik zou willen weten hoe het is afgelopen met hem.

Midden in de nacht gingen die met een kaarsje vlooien vangen tussen het stro

Wat wel erg is, ik durf niet door het bos hier, vooral die van Eeghenweg, daar stonden allemaal van die dikke bomen en daar stonden ze achter. Daar kijk je zo op de boerderij en het van Deldenpad. Het is daar eng. U bent gevlucht langs die weg?  Ja, zonder hond, ik was dol op die hond.

Heveadorp

Heveadorp

Die hond is naar de familie Hagenzieken gegaan in Heveadorp. Die familie heeft de hond meegenomen en op de Kabeljauwallee is die hond zoekgeraakt. Die hond rook misschien iets, wij speelden daar wel. Waarom moesten jullie weg op de Kabeljauwallee? Verraad, die Duitsers zeiden: Verraad, spionage. Het was daar goed we konden net zoveel lof en aardappels eten als we lustten.
We gingen naar Ede; in de kerk met een hoop Limburgers, midden in de nacht gingen die met een kaarsje vlooien vangen tussen het stro, dat de boel niet afgebrand is.
Vandaar naar Renswoude gegaan in de school, verder naar Scherpenzeel, daar hebben we veertien dagen of zo, bij een bakker gezeten. En elke dag gingen er vijf tanks naar Arnhem en elke avond weer vijf terug. Op een keer kwamen er maar drie terug, hij klapt in de handen.

Weer vluchten:  Enne wat moet je hier met de kinderen?

Toen naar Woudenberg, daar zijn we in een melkauto gestopt. In zo’n tankauto, ze lieten ons zakken door dat gat en klaar, zaten we beneden. Daar zaten een heleboel mensen in. We zijn in Zeist terecht gekomen. We waren op een pleintje vlakbij een kasteel, daar hadden ze allemaal tunnels gemaakt. Ik ging daar in kruipen en spelen, tot ik werd weggejaagd. Mijn moeder heeft mijn vader teruggevonden in Soest, ’t was december. Hij had het goed naar de zin, het was allemaal in orde. We hebben een week of drie in Soest gezeten bij de familie Oranje. Daarna weer achterop de fiets naar Wilp. Een paar bommen op het huis gekregen. De volgende dag van Wilp naar Deventer, daar vielen de koffers van mijn zus van haar fiets. Een stelletje Hollandse SS’ers zeiden: “ ik zal je wel helpen, je moet vlug de brug over”.
’s Avonds komt mijn moeder aan bij haar ouders in Delden. Het eerste wat haar vader zei: “Wat moet je met de kinderen hier”. Wisten ze niet wat er gebeurd was? Nou haar vader had een beetje het karakter wat ik ook heb, een beetje boel boos en radicaal. ”Enne wat moet je hier”.

Acacialaan 33

Acacialaan 33

Zal ik wat vertellen: mijn kat, mijn hond, mijn spaarpot, mijn elektrische trein, mijn vlieger, mijn fiets alles weg. Mevrouw Evers komt bij mijn moeder en zegt: “Zus, je hele ameublement staat in de kerk. Ze is het op gaan halen.
Uw vader was ziek? Ja, in het voorjaar 1944 is hij naar het ziekenhuis gegaan, met een abces, later zeiden ze het is TB (tuberculose). Toen zijn de Engelsen gekomen, mijn vader mocht lopen en hij heeft gezien dat Engelse doktoren onder de trap aan het opereren waren. Is uw vader zo lang in het Elisabeth gasthuis geweest? Ja hij is vertrokken op een nette manier, zij hebben het gevecht stilgelegd en de patiënten zijn met auto’s en bussen naar een ander ziekenhuis gebracht. Mijn vader is in juli 1946 in Davos Zwitserland overleden.

Bloemen leggen 25 sept. 1945

Bloemen leggen 25 sept. 1945

In 1945 ging ik voor het eerst bloemen leggen. Meneer Thijssen kwam bij ons thuis, toen kregen mijn zus en ik een papiertje, kijk eens, je moet naar die mensen omkijken. Dus ik was tien, je plukt bloemen op de puinhopen en gooit er een paar bloemen neer. Je gaat zingend naar het kerkhof met de school. En jaren geleden zeg ik tegen mijn vrouw: “Er ligt iemand op het kerkhof daar zou ik voor zorgen”. “Oh” zegt ze “Wie is dat”? Oh, Francis Winters, hij moet uit Noord Ierland zijn gekomen. We zijn naar het kerkhof gegaan, Winters opgezocht in het boek en ik heb bloemen gelegd.

Het was een soldaat die eigenlijk met zijn eigen kruis liep

Graf van een onbekende soldaat in een tuin.

Graf van een onbekende soldaat in een tuin.

Ik stond bij Peters voor de deur toen al die Engelsen eraan kwamen, dat steekwagentje met al die kruizen erop. En dan hadden ze een stift daarmee werd de naam erop geschreven. Ik zie die soldaat lopen hoor, kisten met handvaten eraan en al die kruizen. Het was een soldaat die eigenlijk met zijn eigen kruis liep. Witte plaatijzeren kruizen, je kon er op schrijven of een kettinkje of helm ophangen. Wanneer was dat? Op 17 september om zes uur.
Er zijn heel veel tuinen geweest, hier in de buurt waar die kruizen gestaan hebben.

Mijn eerste Engelse woorden heb ik daar geleerd.
Er liep ook een man met een radio op zijn nek, hij zette die radio op een paal bij Peters en zegt: “Tomorrow at six o’clock Montgomery arrives at Arnhem”. Het was op de Benedendorpsweg tegenover de Acacialaan aan de Rijnkant.

b_schriefer_pasfoto_2014.jpg

Boy Schriefer 2014

 

Honderden diepvrieskippen

Arnolda de Jong-Majoewsky begint haar verhaal met het luchtalarm en de wens naar een hoognodige bevrijding van de Duitse bezetter. Bij de doorsteek van de geallieerden naar het oosten speelde de verovering van Arnhems Rijnbrug een belangrijke rol. Een strijd die helaas voortijdig moest worden beëindigd.

De telefoon werkte nog zodat hij het thuisfront op de hoogte kon stellen

Vader Majoewsky was die morgen op de fiets naar Oosterbeek gereden voor een geheime meeting met o.a. de latere burgemeester Matser van Arnhem. “Ach”, stelde vader, “ik ben boven de vijfenveertig; mij pakken ze niet meer zo gauw bij een razzia”. Hij stapte op de fiets en weg was hij.
Om de een of andere reden kwam hij in Wolfheze terecht waar hij getuige was van de zware bombardementen en waar hij als voormalig dierenarts en Rode Kruis medewerker noodzakelijke hulp kon verlenen.
De telefoon werkte nog zodat hij het thuisfront van zijn bezigheden op de hoogte kon stellen.
Hij had nog kans gezien een oranjebittertje met een Engelse officier te drinken. Vader Majoewski was een doener en initiatiefnemer en zag overal wel een gaatje voor hulp aan mensen die het zwaar hadden.
Arnolda, op dat moment veertien jaar, woonde aan de Hobbemastraat in Arnhem en schuilde tijdens het luchtalarm met haar moeder en broer in de kelder van de buren, omdat die wat groter en gezelliger was dan de eigen kelder. Wat later hoorden ze geroep van buiten: “Kom eens kijken, je weet niet wat je ziet”.
Buitengekomen zagen ze de grote aantallen vliegtuigen die gliders trokken. Vanaf het balkon waren de luchtbewegingen van de vliegtuigen goed zichtbaar. In de verte waren parachutes te zien en Arnolda herinnert zich nog dat er een loodrecht naar beneden kwam. Het zal ongeveer een uur of twaalf ’s-middags zijn geweest, denkt Arnolda.

Die geur ben ik nooit meer vergeten

Een dag of wat later stond vlak in de buurt een ‘Stalinorgel’ met oorverdovend lawaai te schieten. Het zal een Duitse equivalent zijn geweest. Stalinorgels waren toen voorbehouden aan het Russische leger.
Gedurende die periode werd aan een familie, die uit de binnenstad was gevlucht, onderdak verleend.
De geur van het puin en de angst hing om hen heen. “Die geur ben ik nooit meer vergeten”.
Haar vader had als contactcommissaris van de voedselvoorziening voor Gelderland overal in de stad voedselvoorraden laten aanleggen. Alle voorraden kwamen in hun tuin terecht. “De hele buurt heeft ervan meegenomen”. Een kippenslachter moest al zijn diepvrieskippen kwijt en die werden ook uitgedeeld aan de vele vluchtelingen.

De typhusboerderij werd door de Duitsers gemeden

Arnolda de Jong zag kans een aantal van voor de Duitsers geslachte koeien achterover te drukken en te distribueren naar het St. Elisabeth Ziekenhuis en gaarkeukens. Echte gevechtshandelingen vonden in haar omgeving niet plaats, maar wel in de binnenstad. Wat later kwam het bevel tot evacueren.
Vader regelde dat we met klein en bomvol vrachtautootje mee mochten. Ook de buurvrouw met een baby ging mee en een gewonde Engelse militair die tussen hun in lag. Haar vader fietste met haar broer achter de vrachtwagen aan. Snel ging het niet, want de vrachtwagen had een gasgenerator met zo’n groot ding op het dak.
De para is in Beekbergen bij de ondergedoken Dr. van Maanen, een Oosterbeekse arts, afgeleverd. Tussen alle vluchtende evacués met de meest vreemde voertuigen werd doorgesukkeld met het vrachtautootje en kwamen ze uiteindelijk terecht bij een familie van der Werken, waar zij twee kamers konden krijgen. Als contactcommissaris van de voedselvoorziening had vader Majoewsky natuurlijk de nodige relaties om het nodige voor zijn gezin te verwerven. Veel boeren waren daarbij en bij één van hen kon elke week twaalf flessen melk worden gehaald, voor distributie onder de bevolking.
Arnolda weet nog dat in de tuin van een nabij gelegen boerderij op een bepaald moment een bord stond met ‘Typhus’ erop. De Duitsers waren als de dood voor besmettelijke ziektes en meden de boerderij, waar wel zo’n vijftien onderduikers zaten.

De mooiste herinneringen waren de naoorlogse Arnhemse bevrijdingsfeesten

Aan V1 ’s en beschietingen op grote wegen heeft Arnolda nare herinneringen.
Ook vertelt Arnolda dat de broers Kuyk van de burgemeesterswijk door de Duitsers werden gefusilleerd.
Het huis met het wat oudere echtpaar werd te klein, zodat een tijdelijk pensionnetje, van een NSB-er zo bleek later, voor een maand of twee uitkomst bood. Haar vader het wel een goede dekmantel voor zijn ondergrondse activiteiten.
Later werd aan de Deventerstraatweg een lege woning voor de rest van de evacuatieperiode bewoond.
Arnolda weet nog dat in maart 1945 de lucht plotseling vol was met vliegtuigen, zelfs met gliders. De bevrijding kwam volkomen onverwacht.
Vader Majoewsky werd in de tuin van het huis plotseling op zijn schouders getikt door een Canadese militair die hem om inlichtingen vroeg. Er kwamen meer Canadezen en de blijdschap was enorm.
Bij terugkomst in Arnhem bleek het huis nog in redelijke staat en bij de buren was alles gestolen.
De mooiste herinneringen waren de naoorlogse Arnhemse bevrijdingsfeesten.

Nicht schiessen

Margje Palmers is bijna 95 jaar en dat zij nog alles weet over Arnhem en vooral de oorlogsjaren mag je best bijzonder noemen. Hoewel in Oeffelt (Brabant) geboren, kwam Margje met haar ouders en haar jongere zusje naar Arnhem  toen zij vijf jaar oud was. Niet geboren maar wel getogen Arnhemse dus. Haar vader werkte bij de Spoorwegen en moest in Arnhem aan de slag.
Na eerst in het westelijke deel van de stad gewoond te hebben, kwam de familie Palmers uiteindelijk terecht in een groot huis aan de Utrechtsestraat waar nu de Hulkenstein-flat staat en dat uitzicht bood op de Wilhelminastraat. Ook haar oma was huisgenoot. Zij had een lichte beroerte gehad en had wat zorg nodig.

zij is daar de dans ontsprongen door de vrije dag

Margje kwam voor de oorlog in de verpleging terecht toen zij een jaar of achttien was en de naaikamer van het psychiatrisch ziekenhuis in Wolfheze haar voorlopige werkplek werd. Je kunt nu wel zeggen dat zij daar toen de dans ontsprongen is door de vrije dag, die zij op het moment van de bombardementen en de landingen van 17 september, thuis door te brengen.

Het is wonderlijk dat de telefoons ondanks alle strijdgewoel nog normaal werkte

Toen Margje terug kwam van haar bezoek aan de kerk stelde moeder voor de kelder bij de buren maar op te zoeken, want er werd zo hevig geschoten dat ook een muur van het huis het had begeven. Vlak ervoor kwam een gewonde Duitse officier nog om hulp vragen.
“Nicht schiessen”, zei moeder nog.
Moeder wilde de man niet in de kelder hebben en verwees hem naar een slaapkamer waar hij een paar dagen heeft doorgebracht. Dinsdags kwamen Engelse soldaten en die hebben hem meegenomen.
Margje ’s moeder heeft nog een tijdje de wijkzuster geholpen met het bedienen van de telefoon in het wijkgebouwtje. Het is wonderlijk dat de telefoons ondanks alle strijdgewoel nog normaal werkte.
Omdat fietsen op houten banden naar Wolfheze vrijwel ondoenlijk was, belde de huismeesteres Margje op om te zeggen, dat zij beter thuis kon blijven omdat er behoorlijk geschoten werd in de omgeving.
Er zaten veel onderduikers in het ziekenhuis weet zij nog en ook dat de huismeesteres de zaak goed voor elkaar had. Omdat het ziekenhuis zijn eigen groentevoorziening had, was er geen gebrek een voedsel.
De, tegenover het ouderlijk huis liggende, wijk Lombok is deel geweest van veel strijd. Zowel Duitsers als Engelsen bezetten om beurten de huizen en van een werkelijke bevrijding kon je nog niet spreken.

De Duitse razzia kreeg nul op het rekest

Margje Palmers weet nog dat zij probeerde de Oranjebrug over te komen om in de wijk Heijenoord wat melk te halen bij de boer, maar onverrichter zaken het huis weer moest opzoeken. Het was te gevaarlijk.
Zij vertelt dat een Engelse chirurg en een Duitse collega elkaar ontmoetten in café Schoonoord in Oosterbeek en dat ze besloten dat ze beter samen het St. Elisabeth ziekenhuis konden werken.

Neem maar een kruiwagen mee”, zei ze

Ongeveer een week later moest het huis worden verlaten en werd gekozen voor Apeldoorn. Het is onduidelijk waarom door vader Palmers Apeldoorn werd gekozen. Het gezin van vier personen begaf zich op pad met zoveel mogelijk bagage en voegden zich bij de duizenden die dezelfde richting hadden gekozen. Vlakbij Paleis het Loo werd onderdak gevonden voor de komende zes weken. De gastvrouw aldaar zei tegen moeder dat er genoeg fruit gehaald kon worden van de Kroon Domeinen rondom het Paleis.
“Neem maar een kruiwagen mee”, zei ze. Op enig moment zijn we op fietsen van onze gastvrouw naar Arnhem gefietst om te zien of we nog in ons huis konden komen. Op de hoek van de Heijenoordseweg werden wij tegengehouden door Duitsers, die ons waarschuwden voor beschietingen vanuit de Betuwe.
We zijn op eigen risico doorgereden en vonden ons huis leeggeroofd en beschadigd terug. Het stelen is niet alleen door Duitsers gebeurd, want volgens Margje konden de Nederlanders er ook wat van.
Later gingen ze vanuit Apeldoorn richting Heerde en uiteindelijk Hattem waar de familie in een school terecht kwam. In het stro werden de eerste luizen werden opgedaan. Margje weet nog dat zij daar een appel kregen. “Gek hè, dat je dat nog weet”. Veel van dat soort kleine details blijven vaak in je geheugen hangen.
De tocht werd voortgezet naar Zwolle waar zij werden opgevangen in de Ambachtschool.
Na de nacht daar te hebben doorgebracht, werd de volgende dag de voettocht vervolgd richting Meppel.
Van daar uit heeft moeder Palmers telefonisch contact gezocht met een nicht van haar die in Oldemarkt woonde. Die hebben ons in Meppel opgehaald met paard en wagen. Geen geringe afstand. In hun boerderij zaten nog eens twintig mensen, evacués uit Scheveningen. Ook waren er onderduikers in huis die achter de paardenstal sliepen. Het was zo knap opgesteld dat het niet te ontdekken was.
Een onverwachte Duitse razzia op Kerstavond kreeg nul op het rekest. Ze bleken onvindbaar.

De Scheveningers aten bloembollen

Margje Palmers weet nog dat die evacués uit Scheveningen vertelden, dat zij bloembollen hadden moeten eten. Er was niets anders meer.
De luizen, die wij hadden opgedaan tijdens de laatste ‘schoolse’ overnachtingen in het stro, werden met behulp van de drogisterij, die tegenover de boerderij was gevestigd, weggespoeld.
“Over het geheel genomen hadden we het daar goed en zijn er tot het eind van de oorlog gebleven”, zei Margje Palmers.

En zo nam het leven weer zijn gang zij het moeizaam, maar gedreven

Via het Rode Kruis kreeg Margje bericht dat ze naar het psychiatrisch ziekenhuis in Ermelo moest komen. Met een vrachtwagen vol met koeienhuiden, die bestemd waren voor een schoenenfabriek in Waalwijk, kon zij meerijden naar Ermelo. Daar trof zij haar oude huismeesteres uit Wolfheze. “Kind”, zei deze, “we kunnen hier niets doen, we moeten terug naar Wolfheze”. Dat kon nog niet en het was tegen de wens van de directeur. Een tijdje later kwam een vrachtauto van een wasserij uit Loenen naar het ziekenhuis in Ermelo. Margje kende die mensen nog van toen zij nog in de Drie Gasthuizen in Arnhem werkte en kon met de vrachtauto meerijden terug naar Arnhem. Haar ouders waren al met een ander vervoer terug naar huis gekomen en troffen bij thuiskomst een geweldige ravage aan. Moeder moest in de tuin op een tafeltje eten koken, want het fornuis was weg.
Na een oproep van het ziekenhuis in Wolfheze, is Margje er lopend naar toe gegaan. Margje’s moeder bracht haar weg om mee te helpen de boel weer op te bouwen.
En zo nam het leven weer zijn gang zij het moeizaam, maar gedreven.

Tijdens het vuurgevecht bakkersmeel halen

Het gezin van bakker Stam is twee keer geëvacueerd geweest. Sam Stam (1931) vertelt: In 1940  zaten we met zes gezinnen in de grote schuur van Jurriens, elk gezin had zijn afdeling met stro. Er werd gekookt in zo’n grote pot, waar ze varkensvoer in kookten. Toen moesten we eten, we hadden geen vorken of messen. Er werden takjes van de doornenheg afgesneden, die werden aangepunt en daarmee werd gegeten. Toen we de tweede keer moesten evacueren in 1944 was het eerste wat ik deed; de bestekbak in de bakfiets laden.
Bij thuiskomst na de eerste evacuatie. Een puinhoop in de bakkerij, de deegmachine, was helemaal overgestroomd, het ovenbrood zat nog in de bussen.

’s Avonds hebben we feest gehad in Renkum met sjerpen om en vlaggen

17 september 1944 was de luchtlanding en op 1 oktober moesten we weg. Eerst was er dat bombardement in Wolfheze en Ede bij het station, een hele hoop werd platgegooid. We hebben de parachutisten zien landen. Diezelfde namiddag kwamen die Engelsen vanuit Heelsum naar Renkum, richting steenoven. Een prachtig gezicht voor ons jongens, met machinegeweren en jeeps. ’s Avonds hebben we feest gehad in Renkum met sjerpen om en vlaggen, we dachten, we zijn helemaal bevrijd.
Naar bed gegaan en de volgende morgen zaten we rondom in de Duitsers. Waar wij woonden, dicht bij de steenfabriek, daar schoten ze op elkaar. Op de schoolweg twee SS’ers op een motorfiets, die werden van de motor afgeschoten, die ene lag dood op de weg. Die andere heb bij mijn vader lopen schooien om gewone kleren, hij wou weg hè. We zaten dus veertien dagen tussen geweervuur. We bakten toen gewoon brood. Er werd meel gehaald bij de molen van Roseboom. Ik ging met mijn vader over de Groeneweg naar de molen.

Sam met bakkersfiets

Sam met bakkersfiets

We hadden in de bakfiets 7 zakken bloem en bij het katholieke kerkgebouw, daar zaten Engelsen in de bosjes en waar wij woonden zaten de Duitsers, er werd over en weer geschoten. Toen hebben we de bakfiets laten staan en zijn we bij van de Aa in de kelder gegaan, daar hebben we anderhalf uur gezeten. Toen ben ik achter die huizen heen, tussen die Duitsers door naar huis gegaan om tegen mijn moeder te zeggen dat we in de kelder van van de Aa zaten. Later gingen we kijken bij de bakfiets, toen werd er toch nog één van die moffen geraakt. Wat hebben ze toen gedaan, het meel uit de bakfiets gegooid en er een gewonde mee weggebracht.

  De mensen  uit de buurt kwamen met een kachel, een tafel en stoelen

We moesten weg uit Renkum, daar ging de hele stoet met van alles en nog wat. Ik reed met de bakkersfiets, we moesten richting Hartenseweg en via een weggetje naar de Bennekomseweg tot Geels in Bennekom. Daar kregen we wat te eten en verder moesten we, naar Ederveen.
Daar zijn we bij ene Koudijs op de Poelweg terecht gekomen, daar zaten al mensen uit Huissen, in de koestal. Wij gezin met negen kinderen mochten in het bakhuisje, we moesten slapen boven de koeien. Na een week of vier moesten we weg, want de mensen zaten teveel opgepropt. De bakkersfiets met een touw achter de boerenwagen via Zeist, Utrecht naar Maarssen. In een school in Maarssen werden we ingedeeld, we kregen een huis op de Burgemeester Eggingstraat 38. Een huis van een Duitser of een NSB’er, die em gesmeerd was. In dat huis was niks, helemaal leeg. We zaten er een uurtje of zo, toen kwam er een boerenwagen met balen stro, die werden naar de slaapkamers gesleept. Op een gegeven moment kwamen de mensen uit de buurt met een kachel, een tafel en stoelen. ’s Avonds hadden we bloemen voor de ramen met gordijnen ervoor. Iedereen sleepte met van alles. Daar hebben we ingezeten tot januari, de Hongerwinter meegemaakt. We kregen eten van de gaarkeuken; rode en witte bieten met water, je viel vreselijk af.

Waar is de marmot van Piet?

We gingen de boer op, Piet en ik samen met twee jongens van de overburen, ook een groot gezin. We gingen schooien: een suikerbiet of een half litertje melk of weet ik wat. Soms ging Marie en een dochter van de familie Bos ook mee. Dan hadden we een bietje spullen (etenswaar) en ’s avonds werd dat op straat verdeeld. Er werd niet gezegd, ik had die suikerbiet nee, desnoods werd hij doormidden gedeeld.
Mijn broer Piet had een marmot, die was opeens weg, alles afgezocht, nergens die marmot. Die jongen had het er erg slecht mee.
Na de bevrijding verteld mijn moeder aan haar zus Metje wat we allemaal meegemaakt hebben. We hebben het zo slecht gehad met eten, ’t was heel verschrikkelijk. Eten van de gaarkeuken. Een bietje schooien langs de boeren op. Als ik je nu vertel zei ze: “Het lijkt nergens op, ik heb de marmot geslacht en ik heb er soep van gekookt.

We moesten in zo’n veewagon, er werd gewoon afgeteld 60 man

Januari 1945
De familie Stam; vader, moeder en negen kinderen zijn na een verblijf in Ederveen en in Maarssen, gedwongen door de honger naar het noorden vertrokken.
De oudste zoon Sam (13 jr) vertelt: Broer Wim werd steeds slechter, het was al een tenger ventje. Op een dag kregen we vergunning om met een Duitse Rode Kruis trein naar Groningen te gaan, ik dacht naar familie. We werden eerst gekeurd. De dokter die bij ons kwam zei: “Jullie mogen niet weg met die jongen, die komt te overlijden”. Wim praatte zelfs niet meer. Mijn vader en moeder besloten toch te gaan. We hebben hem dik ingepakt, op de klep van de bakkersfiets gelegd en zo zijn we naar Houten gegaan. Vandaar vertrok de trein. We moesten in zo’n veewagon, er werd gewoon afgeteld 60 man. De oude mensen in de rondte en het kroost zat ertussenin. Er stond een ton, daar kon je je behoefte doen. We vertrokken ’s avonds, de volgende morgen om een uur of vijf stopte de trein, we dachten, we zijn in Groningen. We stonden in Zwolle en moesten eruit. Naast het station was de Ambachtsschool. In die lokalen kregen we “goed” te eten; bruine bonen en kapucijners met spekvet; mensen die helemaal ondervoed waren. Binnen de kortste keren stond iedereen voor de rij toiletten en pisbakken van de school.
’s Middags moest iedereen weer de trein in, richting het noorden. Na de oorlog gingen we veel naar Friesland, dan zag ik op het perron in Leeuwarden altijd de kraan, die ik had beet gehad, met mijn broek naar beneden. Zelfs tussen de rails deden de mensen hun behoefte.
We gingen naar de Graanbeurs en vandaar naar de Harmonie; een hotel, daar kregen we te eten. We mochten Friesland niet in, we moesten eerst gekeurd worden. We moesten naar een school, daar kreeg je een krat om je boven en onder kleren in te doen. In het volgende lokaal stonden wasteilen, oh nee, eerst nog je haren eraf, want bij zus Marie hadden ze een kleerluis gevonden. We werden ontsmet en gewassen. Volgende lokaal zat je met een handdoek om, te wachten op je kleren, die waren naar de stomerij. Kort erop zijn we met een boot naar Dokkum getransporteerd. In Dokkum stond een rijtuig voor ons gezin, we kwamen terecht in Hantum.

Wat waren er veel en wat waren ze kaal, die van bakker Stam

We kwamen na twee dagen reizen dus met vader, moeder en negen kinderen in Hantum Friesland aan. In het verenigingsgebouw bij de kerk, daar praatte iedereen Fries. Er werd bedisseld wat er ging gebeuren, toen bleek dat ons gezin helemaal uit elkaar werd getrokken. Mijn moeder met Rudi, toen een half jaar oud bij de bakker. Mijn vader bij de molenaar. Mijn zus bij de smid, een andere zus bij een andere smid. We kwamen in drie dorpen terecht, nu ja, acht boerderijen of zo. Marie en Mien zaten in Hantumhuizen. Ik was bij een Herenboer in Hantumerútbuorren.

We werden helemaal in het nieuw gestoken en ik kreeg zakgeld !

Boerderij  Terpstra Sam Stam020 (800x533)

Ik heb de mooiste tijd van mijn leven gehad. Ik hoefde niet naar school van de boer. Er was nog een jongen geëvacueerd; Frans uit Utrecht, even oud als ik. Je mocht paard rijden, ik ging met boerenwagens mee. Die boer had een stuk of vier knechten. We hadden van alles te eten, we werden helemaal in het nieuw gestoken en ik kreeg zakgeld ! Het enige wat we moesten doen was aardappels schillen, nu dat was zo klaar, aardappels genoeg we sneden vierkante blokken.

Vluchtoord inschrijving Terpstra Sam Stam022 Ik heb nog mijn naam in een steen gesneden met een aardappelmesje. We moesten wel Fries praten, ik weet nog goed de eerste keer toen ze riepen: “Doe must ieten”. Frans en ik; wat roepen ze, geen idee, dus geen eten. Of we mosten een bree halen een haelenjien, ik dacht een halve, ’t is maar net hoe je het begrijpt.
Kunt U nog Fries? Wel verstaan, praten niet, maar mijn zusje Koos, toentertijd 5 jaar, kon geen Hollands meer.

Sam Stam schoolfoto026

 

 

 

KRO’s adres onbekend 2013

Voor een jaar terug was er een oproep bij KRO’s Adres onbekend en TV Gelderland: Pieter Wietze Terpstra zoekt de familie Stam die in Hantum geëvacueerd zijn geweest.
Het kwam mooi uit we waren net van plan een film te maken van de plaatsen waar we geweest waren tijdens de evacuatie. Deze man was een kleinzoon van de boer waar ik geweest was. Hij had na het overlijden van zijn vader ( de molenaar) papieren gevonden van de reünie in 1985 van de familie Stam. Stam 80 jarige verjaardag001Wij vierden de 80ste verjaardag van mijn moeder met een uitstapje naar o.a. Het cafeetje in Hantum. We hadden de mensen waar we geëvacueerd waren ook uitgenodigd.
Wij waren met 65 man, hartstikke leuk. We haalden de voorpagina van de Dokkumerkrant.
En de banden werden vorig jaar weer aangehaald, we hebben veel contact.

Stam 80 jaar tekening002

 De vleugel stond onder de morellenstruiken

Met een vrachtwagen gingen we terug naar Renkum, op de verjaardag van Prins Bernhard 29 juni 1945. Mijn vader moest eerst een vergunning halen, het was nog gevaarlijk, veel munitie, veel oorlogsschade. Hij fietste de 200 km naar Renkum met een kennis, die in Ternaard was geëvacueerd.
Op die vrachtwagen gingen we met ons hele gezin, met alles wat we meekregen van de mensen waar we in huis geweest waren. Ze hebben mij met een boerenkar naar Hantum gebracht, ik had zelfs een hele partij naaidozen meegekregen.
Het eerste wat ik zag bij thuiskomst was mijn vleugel, onder de morellenstruiken, met grote scherfgaten erin. Ik had op mijn verjaardag 23 augustus een tweedehands vleugel gekregen, mijn vader kwam uit een muzikale familie. Ik moest ook op pianoles, bij Wout van de Born, ik vond er niks aan, nu daar was ik mooi van af nu.
Het dak had een voltreffer gehad in het achterste gedeelte en de ramen allemaal kapot.
De Duitsers hadden in ons huis gezeten. In één kamer zat de Ortskommandant. De luiken in de bakkerij waren dichtgespijkerd, daar hadden ook nog Renkummers gevangen gezeten. Het hele huis stond vol divans, daar overnachtten ze en verzorgden ze gewonden.
We hadden achter het huis een aanbouw, daar zat een varkenshok, daar werd volop geslacht. In de garage stonden biervaten met bloed. In de keuken was een luik naar de bakkerijkelder, daarin was van alles gedumpt; groenteafval, botten, maar ook goederen van onszelf, de kelder zat helemaal vol en stinken! Dus wij moesten alles opruimen. Alles werd op het trottoir gekruid, alles werd er neer gekieperd, dat werd afgevoerd met paard en wagens naar het stort achter Van Gelder aan de Bokkedijk.
We gingen later ook nog wel terug op vakantie op de fiets. En een keer met mijn vader met de trein. Voor alle mensen waar we geweest waren een rieten mandje met meikersen uit Ochten, want die hadden ze in Friesland niet.

Woonhuis Bakkerij Stam Renkum

Woonhuis Bakkerij Stam Renkum

Ik ben na de bevrijding niet meer naar school gegaan, ik was liever in de bakkerij. De bovenmeester kwam wel steeds vragen wanneer ga je weer naar school, ik zei dan de eerste van de volgende maand, maar ik ging nooit.
Mijn vader stierf in 1951 en ik werd bakker. ’s Avonds volgde ik cursussen in Wageningen banketbakker en zo. Toen ik 26 was zei ik tegen mijn moeder, nu is de volgende aan de beurt.

Sam Stam aug 2014

Sam Stam aug 2014

 

Vader nam de taak van de knol over

Joop Wigerink is op Broerestraat 4 geboren en daar woonde hij, midden in het centrum van de stad, toen het gedonder begon. Ik mag op dat moment dan pas zeven jaar zijn geweest, er staan toch nog dingen op mijn netvlies die je niet meer kwijt raakt. Joop woonde met zijn vader en moeder en zijn zus van negen en anderhalf jaar boven de verfwinkel van zijn vader.
Joop, oud leraar nu, praat makkelijk en schakelt even gemakkelijk over van het ene onderwerp naar het andere.

het dekentje van de jongste zus was in de wieg in brand gevlogen

Na al het gedreun van de vallende bommen op de Willemskazerne en andere delen van de stad en de daarop volgende hevige schrik, was het eerste beeld dat Joop zich herinnert: De Engelse Para’s die vanuit de Weverstraat en de Oeverstraat oprukten richting Rijnbrug. De familie Wigerink ging uit voorzorg in de kelder van het huis. Er werd in de directe omgeving hevig gevochten en daar wil je niet graag tussen zitten. Joop ’s moeder haalde lakens tevoorschijn die zij in repen scheurde om de gewonden te kunnen verbinden. Er lagen veel gewonden bij boekenhandel Verburgt, herinnert Joop zich.
Vader Wigerink vond het onder de trap het veiligst.
Toen korte tijd later de grote St Eusebiuskerk in brand ging en ook het huis van de Wigerinks vlam vatte, was het hoog tijd om het pand te verlaten. Veel verfproducten zijn brandgevaarlijk en vader Wigerink wilde het risico van ontploffingen vermijden. Door de vonkenregen was zelfs het dekentje van de jongste zus in de wieg in brand gevlogen. Als de donder werden zaken op en in een bakfiets van de naburige bakker geladen en ging het richting de Wiltstraat waar een oom van Joop woonde.
Na het echte evacuatiebevel van 25 september besloot de familie om verder te trekken. Ze wisten niet waar ze naar toe moesten en wat er meegenomen moest worden. De bakfiets van de bakker was inmiddels weer door één van de bakkersknechten terug gejat. Zo gaat dat in tijden van nood en het maakt mensen ook inventief. De nabij wonende boer Bongers had nog een tweewielige kar, die oorspronkelijk door een paard getrokken moest worden, maar Joop ’s vader nam de taak van die knol over.

We hebben eiges nie wat

Er was veel vliegverkeer in de lucht en uit sommige vliegtuigen werden benzineblikken gegooid. Een jerrycan kwam terecht op een paard, die daarmee zijn nek brak en overleed.
In die zelfde tijd waren er veel razzia’s in de buurt. Zijn vader moest regelmatig de benen nemen of onderduiken en zeker nadat het drama van de Woeste Hoeve bekend werd.

De boerin nodigde de hongerige kinderen uit om beurtelings te komen eten

Het werd tenslotte een overnachting in de kippenschuur van boer Looyenstyn in Beekbergen die als gereformeerde niets van evacués moest hebben en zei: “We hebbe eiges nie wa”. Met andere woorden, we hebben zelf niets.

Het kwam zover dat de zevenjarige Joop door zijn moeder op dievenpad

De boerenkar werd daags na het verblijf in de kippenschuur bij Looyenstyn achtergelaten en met een volgeladen fiets en de kinderwagen werd de tocht naar Elspeet ondernomen, waar zij terecht kwamen bij de familie van Beek. Joop en zijn zus kwamen, op zoek naar voedsel, terecht bij boerderij van der Horst naast een bakkerij. De boerin nodigde de hongerige kinderen uit om beurtelings te komen eten. De suikerbieten en waterknolletjes waren toen al geen onbekend voedsel meer voor Joop dus was het aanbod om van te watertanden. Tot aan de bevrijding hebben ze daar gewoond.
In de brandweerkazerne, waarin nu Duitsers woonden, viel ook wel wat te halen. Toch was het armoe troef in de familie Wigerink. Ze hadden werkelijk niets meer om te eten en om aan te trekken. Het kwam zelfs zover dat de zevenjarige Joop door zijn moeder op dievenpad werd gestuurd.
Met een touwtje om de lengte van de broek van vader te bepalen moest hij op pad om van een of andere waslijn, een broek voor zijn vader te jatten. Ook de restjes van de gaarkeuken werden door Joop gestolen en suikerbieten van het land jatten werd een dagelijkse bezigheid. Om ’s avonds licht te krijgen werd de fiets van vader op zijn kop gezet en moesten we heel hard trappen om het fietslampje te laten branden.
Joop heeft geen goed woord over voor de dorpelingen die zogenaamde moffenmeiden kaal scheerden en door het dorp voerden. Mensonwaardig. Van de Canadezen lopen nog heel wat nazaten rond.
Echt ’thuis’ komen na de bevrijding was er niet meer bij: Het huis was volledig afgebrand. Van Gemeentewege kreeg vader Wigerink het winkelpand in de Spijkerstaat nr. 52 toegewezen waar hij een drogisterij begon. En Joop kon weer naar school.
Het was het begin van een nieuw bestaan in een beschadigde stad.