Deerns mit lange broeken aan, kriegen niks
Geallieerde vliegtuigen boven Arnhem
Aan het woord is Riet van Heumen. Zij woonde in 1944, als 14-jarige, rond de periode van de Slag om Arnhem en de daarop volgende evacuatie, met haar vader en moeder en een jonger broertje en zusje in de Oeverstraat te Arnhem.
Haar vader had in de Oeverstraat een groente- en fruitzaak
Ik kan mij zondag de 17e september 1944 heel goed herinneren.
Wij zaten in de kleine Eusebiuskerk aan het Nieuwe Plein te Arnhem.
Tijdens de mis ging het luchtalarm af en het alarm werd maar niet vrijgegeven.
Toen wij de kerk uitliepen zag en hoorde ik, dat de hele lucht bedekt was met vliegtuigen. Dat was voor ons als kind natuurlijk heel spannend.
Parachutisten hebben wij niet uit de vliegtuigen zien springen. Dat kwam waarschijnlijk doordat wij midden in de stad woonden.
Toen wij thuiskwamen was de tafel al gedekt.
Ik weet nog, dat wij die zondag andijvie met een bal gehakt aten. Er kwamen die zondag ook nog een oom en een tante mee-eten.
Het gesprek aan tafel ging natuurlijk over de vliegtuigen en wat dit voor ons te betekenen had.
Omdat wij ontploffingen hoorden besloten mijn ouders naar de schuilkelder te gaan aan de overkant van de Oeverstraat. Deze kelder was tevens in gebruik als wijnkelder.
Vlak bij de schuilkelder stond een pomp die nooit werd gebruikt, maar nog wel water gaf. Van die pomp hebben wij de dagen dat wij in de schuilkelder zaten ons drinkwater betrokken.
Mijn vader had in de winkel geen wijn meer, maar vulde flesjes met leidingwater waarin hij een kleurstof deed en zette die voor de ramen in de winkel als versiering. Niet voor de verkoop maar meer als opvulling van de schappen.
Uiteindelijk kwam de hele buurt naar deze schuilkelder toe.
Hoe lang wij hierin gezeten hebben, weet ik niet meer, waarschijnlijk 2-4 dagen. We waren erg bang.
Toen we uit de schuilkelder kwamen stond overal aangeplakt dat we weg moesten uit Arnhem.
Met een handkar zijn wij lopend naar de Sonsbeekweg nr. 4 gegaan. Dit was een huis van de SS/NSB o.i.d.; Alle Duitse militairen waren weg maar er hingen wel een aantal Duitse uniformen en er stond een buste van Adolf Hitler.
Hier hebben wij een paar dagen gezeten maar moesten daar ook weg, omdat er veel Duitsers met tanks langs kwamen.
Hierna kwamen we in Velp in de Oranjestraat terecht, maar hier viel vlakbij een V1 met een enorme knal en zijn we weer verder gegaan.
Waarheen? Niemand had enig idee. Alleen maar lopen, lopen, lopen in de richting van de Veluwe met de handkar, een transportfiets met daarop een accordeon.
We gingen richting Lunteren. Onderweg hebben wij één nacht geslapen in een schuur bij een boerderij.
Iedereen had luizen; we werden gewassen met ‘luchtzeep’.
Uiteindelijk kwamen wij in Lunteren aan waar we 9 maanden zijn gebleven.
Evacuatie naar elders.
Het huis in Lunteren waarin wij verbleven, stond midden in het bos, vlakbij het terrein waar Mussert in het verleden zijn hagenspraken hield.
Het was een soort padvindershuis met een zaaltje. Er was geen verwarming, wel water.
Met mijn vader ben ik op zoek gegaan.
We hebben deuren opengebroken van het gebouw van de NSB en vonden een grote kachel, die we hebben meegenomen.
Mijn vader heeft toen een gat in een buitenmuur gemaakt, daar een kachelpijp doorheen gestoken en wij hadden een kachel.
Er was genoeg hout om te stoken, we zaten midden in het bos.
Ook namen we uit opengebroken gebouwen een tafel en stoelen mee.
Verder hadden we een tafelkleed meegenomen uit het huis aan de Sonsbeekweg in Arnhem.
Dat kleed gebruikten we als deken.
Mijn moeder was erg bang dat we doodgeschoten zouden worden als de Duitsers zouden merken, dat we deze spullen ‘gestolen’ hadden.
Aan de voorkant van het huis zaten andere evacuees; wij zaten aan de achterkant.
De ruimten waren afgescheiden d.m.v. gordijnen.
Mijn vader maakte van dunne berkenboompjes op de grond een slaapplaats zodat wij niet op de grond lagen.
Er waren veel muizen, wat ik doodeng vond.
Omdat er veel muizen in huis liepen, kregen we een katje. Ik ging hem met mijn zusje ophalen.
Onderweg kwamen er vliegtuigen over, we zijn toen in elkaar gedoken, maar het katje maakte van die gelegenheid gebruik om de benen te nemen.
Hadden we nog niks tegen de muizen. Het toilet in het gebouw was onbruikbaar.
Er werd toen een kuil in het bos gemaakt om als toilet te worden gebruikt.
Er was geen geld om eten te kopen. Mijn vader pikte de rode kool bij de boer van het land en als wij zagen dat er aardappelen ingekuild werden, moesten wij dat zeggen tegen onze ouders.
Dan gingen ze die aardappelen ’s avonds ophalen, samen met een jongen van mijn leeftijd.
Mijn vader riep naar hem dat hij op moest schieten, want de boer kwam eraan.
De jongen werd gepakt door de boer. Mijn vader had de aardappelen verstopt in het bos.
De volgende dag kwam de politie dat er aardappelen waren gestolen, mijn vader wist natuurlijk van niets, maar later terug in Arnhem kreeg mijn vader alsnog een bekeuring voor het stelen van de aardappelen.
Honger en ontbering
In het bos stond naast ons huis een uit hout opgetrokken huisje. Hier woonde een kapitein van het Nederlandse leger.
Hij had een mooi vliegenkastje met allerlei etenswaar, kippen en konijnen en wij hadden niets te eten. Mijn vader lokte een kip en draaide hem de nek om.
Een dienstmeisje van de kapitein kwam later vragen of wij de kip hadden gezien. Natuurlijk niet, die lag al lang in de pan.
Ook was ik een hele dag de boer op geweest en had een pakje brood gekregen, welke ik onderweg verloren ben; vreselijk een hele dag onderweg voor niets.
Iedere ochtend gingen we de boer op voor een sneetje brood.
Moeder had van een deken een lange broek voor mij gemaakt.
Bij de boer aangekomen, kregen ik te horen: “Deerns die lange broeken dragen, kriegen niks”, en werd ik met de brooddeling overgeslagen.
Ik droeg geen schoenen maar klompen. Deze klompen hadden een groot gat onderin en bij iedere hooimijt plukte ik hooi om in mijn klompen te stoppen.
Bij een boerderij zag ik klompen staan die heel waren en die heb ik toen omgewisseld; stiekem natuurlijk.
Vaak kregen we bij boeren gratis iets te eten. Bij een boerderij kreeg ik 1 sneetje brood met spek die ik bewaarde voor thuis.
Vader pikte eitjes onder de kip vandaan.
Een boerin vroeg of ik een ‘muuske’ wilde; ik had geen idee wat dat was, maar vader zei: “Doe maar”. De boerin vroeg: “Met hoeveel zijn jullie”?
Met z’n tweeën kregen we een bord met een gat erin waar hutspot op lag met 2 vorken.
Onder een afdak heb ik dat met mijn vader opgegeten, terwijl de vliegtuigen boven ons naar beneden doken.
Mijn moeder kon niet mee de boer op. Zij had een nierziekte (had nog maar 1 nier) en was erg zwak.
Zij had alleen een zomermantelpakje aan maar zij is gelukkig niet ziek geweest.
Ook hadden wij nog onze hond (een boxer) bij ons.
Dit beestje was zo mager, maar kreeg toch altijd nog van ons een flintertje brood.
Het slimme beestje had in de gaten waar de keukens van de Engelsen waren. Daar ging hij heen en kreeg flink te eten.
Wij hebben in totaal 9 maanden in Lunteren gezeten.
Terug in Arnhem
Begin juni 1945 gingen we vanuit Lunteren weer terug naar Arnhem met paard en wagen.
Ik kan mij herinneren dat ik met een schaap aan een touw liep. Mijn broertje zat in de wandelwagen boven op het vlees wat mijn ouders hadden meegenomen.
Bij thuiskomst in Arnhem was er niets meer: Geen ramen; er stond alleen nog een theekastje in het huis. Voor de rest was alle huisraad gestolen.
Bij fouragehandel Ter Berg hebben we hooi gehaald. Dit werd boven neergelegd om op te slapen. Een groot kraanzeil fungeerde als deken, 4 stoelen en verder niets. De HARK (Hulpactie Rode Kruis) kwam door de straten en vroeg hoeveel personen er in huis waren. Kregen we precies bestek, borden e.d. voor 5 personen.
Mijn ouders kregen 10 gulden. Bij de HARK hingen kleren en daar konden we wat uitzoeken.
De Duitsers hadden een opslag van goederen in Insula Deï met de bedoeling om dat naar Duitsland te vervoeren.
Hier zijn zij echter niet meer aan toegekomen.
Mijn vader had gezien dat zijn weegschaal en gewichten uit de winkel en onze klok daar ook lagen.
Hij had serienummers van alles en heeft toen al onze spullen teruggekregen.
Ondanks de angstige oorlogservaringen en de honger die we hebben gehad, heb ik er persoonlijk geen trauma aan overgehouden.
Wij moesten na de oorlog hard werken aan de wederopbouw van Nederland en hadden eigenlijk geen tijd om daar over na te denken of daarbij stil te staan.