Deerns mit lange broeken aan, kriegen niks

Geallieerde vliegtuigen boven Arnhem
Aan het woord is Riet van Heumen. Zij woonde in 1944, als 14-jarige, rond de periode van de Slag om Arnhem en de daarop volgende evacuatie, met haar vader en moeder en een jonger broertje en zusje in de Oeverstraat te Arnhem.
Haar vader had in de Oeverstraat een groente- en fruitzaak
Ik kan mij zondag de 17e september 1944 heel goed herinneren.
Wij zaten in de kleine Eusebiuskerk aan het Nieuwe Plein te Arnhem.
Tijdens de mis ging het luchtalarm af en het alarm werd maar niet vrijgegeven.
Toen wij de kerk uitliepen zag en hoorde ik, dat de hele lucht bedekt was met vliegtuigen. Dat was voor ons als kind natuurlijk heel spannend.
Parachutisten hebben wij niet uit de vliegtuigen zien springen. Dat kwam waarschijnlijk doordat wij midden in de stad woonden.
Toen wij thuiskwamen was de tafel al gedekt.
Ik weet nog, dat wij die zondag andijvie met een bal gehakt aten. Er kwamen die zondag ook nog een oom en een tante mee-eten.
Het gesprek aan tafel ging natuurlijk over de vliegtuigen en wat dit voor ons te betekenen had.
Omdat wij ontploffingen hoorden besloten mijn ouders naar de schuilkelder te gaan aan de overkant van de Oeverstraat. Deze kelder was tevens in gebruik als wijnkelder.
Vlak bij de schuilkelder stond een pomp die nooit werd gebruikt, maar nog wel water gaf. Van die pomp hebben wij de dagen dat wij in de schuilkelder zaten ons drinkwater betrokken.
Mijn vader had in de winkel geen wijn meer, maar vulde flesjes met leidingwater waarin hij een kleurstof deed  en zette die voor de ramen in de winkel als versiering. Niet voor de verkoop maar meer als opvulling van de schappen.
Uiteindelijk kwam de hele buurt naar deze schuilkelder toe.
Hoe lang wij hierin gezeten hebben, weet ik niet meer, waarschijnlijk 2-4 dagen. We waren erg bang.
Toen we uit de schuilkelder kwamen stond overal aangeplakt dat we weg moesten uit Arnhem.
Met een handkar zijn wij lopend naar de Sonsbeekweg nr. 4 gegaan. Dit was een huis van de SS/NSB o.i.d.; Alle Duitse militairen waren weg maar er hingen wel een aantal Duitse uniformen en er stond een buste van Adolf Hitler.
Hier hebben wij een paar dagen gezeten maar moesten daar ook weg, omdat er veel Duitsers met tanks langs kwamen.
Hierna kwamen we in Velp in de Oranjestraat terecht, maar hier viel vlakbij een V1 met een enorme knal en zijn we weer verder gegaan.
Waarheen? Niemand had enig idee. Alleen maar lopen, lopen, lopen in de richting van de Veluwe met de handkar, een transportfiets met daarop een accordeon.
We gingen richting Lunteren. Onderweg hebben wij één nacht geslapen in een schuur bij een boerderij.
Iedereen had luizen; we werden gewassen met ‘luchtzeep’.
Uiteindelijk kwamen wij in Lunteren aan waar we 9 maanden zijn gebleven.

Evacuatie naar elders.
Het huis in Lunteren waarin wij verbleven, stond midden in het bos, vlakbij het terrein waar Mussert in het verleden zijn hagenspraken hield.
Het was een soort padvindershuis met een zaaltje. Er was geen verwarming, wel water.
Met mijn vader ben ik op zoek gegaan.
We hebben deuren opengebroken van het gebouw van de NSB en vonden een grote kachel, die we hebben meegenomen.
Mijn vader heeft toen een gat in een buitenmuur gemaakt, daar een kachelpijp doorheen gestoken en wij hadden een kachel.
Er was genoeg hout om te stoken, we zaten midden in het bos.
Ook namen we uit opengebroken gebouwen een tafel en stoelen mee.
Verder hadden we een tafelkleed meegenomen uit het huis aan de Sonsbeekweg in Arnhem.
Dat kleed gebruikten we als deken.
Mijn moeder was erg bang dat we doodgeschoten zouden worden als de Duitsers zouden merken, dat we deze spullen ‘gestolen’ hadden.
Aan de voorkant van het huis zaten andere evacuees; wij zaten aan de achterkant.
De ruimten waren afgescheiden d.m.v. gordijnen.
Mijn vader maakte van dunne berkenboompjes op de grond een slaapplaats zodat wij niet op de grond lagen.
Er waren veel muizen, wat ik doodeng vond.
Omdat er veel muizen in huis liepen, kregen we een katje. Ik ging hem met mijn zusje ophalen.
Onderweg kwamen er vliegtuigen over, we zijn toen in elkaar gedoken, maar het katje maakte van die gelegenheid gebruik om de benen te nemen.
Hadden we nog niks tegen de muizen. Het toilet in het gebouw was onbruikbaar.
Er werd toen een kuil in het bos gemaakt om als toilet te worden gebruikt.
Er was geen geld om eten te kopen. Mijn vader pikte de rode kool bij de boer van het land en als wij zagen dat er aardappelen ingekuild werden, moesten wij dat zeggen tegen onze ouders.
Dan gingen ze die aardappelen ’s avonds ophalen, samen met een jongen van mijn leeftijd.
Mijn vader riep naar hem dat hij op moest schieten, want de boer kwam eraan.
De jongen werd gepakt door de boer. Mijn vader had de aardappelen verstopt in het bos.
De volgende dag kwam de politie dat er aardappelen waren gestolen, mijn vader wist natuurlijk van niets, maar later terug in Arnhem kreeg mijn vader alsnog een bekeuring voor het stelen van de aardappelen.

Honger en ontbering
In het bos stond naast ons huis een uit hout opgetrokken huisje. Hier woonde een kapitein van het Nederlandse leger.
Hij had een mooi vliegenkastje met allerlei etenswaar, kippen en konijnen en wij hadden niets te eten. Mijn vader lokte een kip en draaide hem de nek om.
Een dienstmeisje van de kapitein kwam later vragen of wij de kip hadden gezien. Natuurlijk niet, die lag al lang in de pan.
Ook was ik een hele dag de boer op geweest en had een pakje brood gekregen, welke ik onderweg verloren ben; vreselijk een hele dag onderweg voor niets.
Iedere ochtend gingen we de boer op voor een sneetje brood.
Moeder had van een deken een lange broek voor mij gemaakt.
Bij de boer aangekomen, kregen ik te horen: “Deerns die lange broeken dragen, kriegen niks”, en werd ik met de brooddeling overgeslagen.
Ik droeg geen schoenen maar klompen. Deze klompen hadden een groot gat onderin en bij iedere hooimijt plukte ik hooi om in mijn klompen te stoppen.
Bij een boerderij zag ik klompen staan die heel waren en die heb ik toen omgewisseld; stiekem natuurlijk.
Vaak kregen we bij boeren gratis iets te eten. Bij een boerderij kreeg ik 1 sneetje brood met spek die ik bewaarde voor thuis.
Vader pikte eitjes onder de kip vandaan.
Een boerin vroeg of ik een ‘muuske’ wilde; ik had geen idee wat dat was, maar vader zei: “Doe maar”. De boerin vroeg: “Met hoeveel zijn jullie”?
Met z’n tweeën kregen we een bord met een gat erin waar hutspot op lag met 2 vorken.
Onder een afdak heb ik dat met mijn vader opgegeten, terwijl de vliegtuigen boven ons naar beneden doken.
Mijn moeder kon niet mee de boer op. Zij had een nierziekte (had nog maar 1 nier) en was erg zwak.
Zij had alleen een zomermantelpakje aan maar zij is gelukkig niet ziek geweest.
Ook hadden wij nog onze hond (een boxer) bij ons.
Dit beestje was zo mager, maar kreeg toch altijd nog van ons een flintertje brood.
Het slimme beestje had in de gaten waar de keukens van de Engelsen waren. Daar ging hij heen en kreeg flink te eten.
Wij hebben in totaal 9 maanden in Lunteren gezeten.

Terug in Arnhem
Begin juni 1945 gingen we vanuit Lunteren weer terug naar Arnhem met paard en wagen.
Ik kan mij herinneren dat ik met een schaap aan een touw liep. Mijn broertje zat in de wandelwagen boven op het vlees wat mijn ouders hadden meegenomen.
Bij thuiskomst in Arnhem was er niets meer: Geen ramen; er stond alleen nog een theekastje in het huis. Voor de rest was alle huisraad gestolen.
Bij fouragehandel Ter Berg hebben we hooi gehaald. Dit werd boven neergelegd om op te slapen. Een groot kraanzeil fungeerde als deken, 4 stoelen en verder niets. De HARK (Hulpactie Rode Kruis) kwam door de straten en vroeg hoeveel personen er in huis waren. Kregen we precies bestek, borden e.d. voor 5 personen.
Mijn ouders kregen 10 gulden. Bij de HARK hingen kleren en daar konden we wat uitzoeken.
De Duitsers hadden een opslag van goederen in Insula Deï met de bedoeling om dat naar Duitsland te vervoeren.
Hier zijn zij echter niet meer aan toegekomen.
Mijn vader had gezien dat zijn weegschaal en gewichten uit de winkel  en onze klok daar ook lagen.
Hij had serienummers van alles en heeft toen al onze spullen teruggekregen.
Ondanks de angstige oorlogservaringen en de honger die we hebben gehad, heb ik er persoonlijk geen trauma aan overgehouden.
Wij moesten na de oorlog hard werken aan de wederopbouw van Nederland en hadden eigenlijk geen tijd om daar over na te denken of daarbij stil te staan.

Kindsoldaten

Vijf jaar is Gerrit Slijkerman wanneer de oorlog uitbreekt. Café De Karsseboom in de Arnhemse Hommelstraat 50, in 1939 gehuurd door zijn vader, draait tot midden september 1944 rustig door. Oorlogsschermutselingen gaan er nog aan voorbij.
Dan begint de slag om Arnhem en ook de Slijkermans moeten hun boeltje pakken. We moesten heel snel weg wezen. Met mijn moeder, jongere broer en een klein nichtje uit Limmen, ze was bij ons, haar moeder had tbc.
Via een kennis krijgen ze een paard en wagen. Het was een kleine stortkar, daar ging van alles op, zoals beddengoed.
Ze bivakkeren enige tijd bij de familie Uding in De Steegh, die de klapbomen bedienden bij het spoorweghuisje. Daar wordt het nichtje ziek. Ze heeft melk nodig. Vader kent in Velp iemand met een koe, hij mag daar om de andere dag melk halen. Gerrit gaat een keer met hem mee.

Ik heb de helm nog, kijk. Er is niemand die hem past, zo klein

Op de heenweg passeert een vrachtwagen met Duitse soldaten. “Wat zijn dat nog jonge jongens”, zegt het jongetje Gerrit. “Ja, nog echt kinderen”, antwoordt vader.
Op dat moment verliest een van de soldaten zijn helm, stuiterend op de weg. Vader raapt hem op, verstopt hem achter een boom en ze gaan verder naar Velp. De soldaten keren nog terug, maar de helm vinden ze niet. Op de terugweg nemen vader en zoon, voorzien van een liter melk, hem weer mee.
“Ik heb de helm nog. Kijk. Er is niemand die hem past, zo klein. Sinds kort weet ik hoe ik er achter kan komen of die jongen de oorlog heeft overleefd. Er zit een legernummer in de helm. Ik ga onderzoeken wat er met hem is gebeurd”. Gerrit’s speurwerk zal uiteindelijk naar een ‘Hitlerjugenddivision’ voeren. Het gaat om jongens van veertien, vijftien jaar, die aan het eind van de oorlog in dienst moesten.
Hij zal zo’n vier jaar ouder zijn geweest dan ik, ik was tien.

Tijdens de gedwongen evacuatie bij de familie in De Steegh, in het spoorweghuisje wordt het te gevaarlijk. Een Duitse trein met afweergeschut beschiet er Engelse vliegtuigen, die de colonne bestoken. Als militair doelwit blijkt het spoorweghuisje te gevaarlijk.
Na een kort verblijf  vertrekt de negenjarige Gerrit eind 1944 met zijn ouders, jongere broer en een nichtje naar familie in het West-Friese Limmen, bij Alkmaar. Vader heeft een wagen van de voedselvoorziening geregeld, met een grote generator voor gas, ter vervanging van benzine.

Gerrit is er de stadsjongen, zonder klompen

Oom en tante zijn verrast. Daar stonden wij ineens voor de deur. Ze wisten van niets. Telefoneren was er nog niet bij. Oom Piet, broer van mijn moeder, kende ik al wel en ook tante Leentje.
In 1942 en 1943 gingen we er op vakantie. Tante Leentje had tbc, daarom stond er een bord in de tuin dat daar een besmettelijke ziekte heerste en bleven de Duitsers er weg. Door haar ziekte kon ze ook niet meer voor mijn nichtje zorgen.
De Slijkermans zijn de enigen van buiten Limmen. Gerrit is er de stadsjongen, zonder klompen. Hij ziet er anders uit. “Ze vonden dat ik deftig praatte. Heel vervelend. Ze praatten West-Fries met elkaar, dan val je een beetje buiten de boot”.

Bluffende vader, overbluft Duitsers

Het leven in Limmen is bepaald niet angstaanjagend. We zaten bij een boer en daar is altijd wat te eten. Het was er gezellig en rustig. Er is daar ook niet gevochten. De ‘avonturen’ zijn eerder vermakelijk. Gerrit herinnert zich vooral de leuke dingen. Hij bewondert de flair van zijn vader.
De laatste oorlogsdagen vluchten de Duitsers uit Nederland.
Gerrit herinnert zich een zondags bezoek aan de Rooms-Katholieke kerk in die tijd.
Er staan Duitse soldaten. Mijn vader was de enige met een fiets. Iedereen moest zijn fiets inleveren. Daar fietsten die Duitsers als de donder mee naar Duitsland. Komt mijn vader aanfietsen. Die boeren denken: “Die Slijkerman raakt ook zijn fiets kwijt”. Mijn vader stapt van de fiets af, groet die Duitsers met “Heil Hitler” en vraagt: “Der richtige Weg nach Alkmaar? Ach so.” De Duitsers wijzen hem de weg. “Danke schön”, zegt vader en gaat breed lachend verder op zijn fiets.
En mijn moeder? Ach, je weet altijd wanneer je ouders ruzie hebben met elkaar.
Mijn moeder heeft toen een dag of tien niet met mijn vader gesproken. En waarom? Omdat die niet naar de kerk was geweest. Hij bracht zijn fiets in veiligheid. Het was niet omdat hij Heil Hitler zei. Nee, hij was niet naar de kerk geweest en dat vond ze erg als goed katholiek.’

De oorlog is voor Gerrit, als jongetje, vooral avontuurlijk.

Ome Erich
Voor het eerste avontuur zorgt ‘ome’ Erich Küstner, buurman in Velp. Een rijksduitser. Zelf kinderloos laat hij Gerrit naar zich vernoemen. Als eigenaar van een elektrotechnisch bureau heeft hij bij vliegbasis Deelen alle radar en elektriciteitsvoorzieningen aangelegd. “Ik mocht met hem mee, in 1942. Om op de vliegbasis te komen had ik een Ausweis nodig. Kijk, Gerrit Erich Slijkerman, met pasfoto. Ik mocht mee naar zijn bureau. Heb ook in een Juncker gezeten. Voor een jongen van zes in oorlogstijd iets ongelooflijks”!

Gefundenes Fressen

Na de bevrijding gaan ze terug naar de, zwaar beschadigde, Karsseboom. De scholen zijn nog gesloten. Gerrit speurt als vrijbuiter in de stad. “Je vindt de ongelooflijkste dingen. Een buitenkans! Ik had zo’n veertien wapens. Een Schmeisser, een mitrailleur. Die moest je inleveren, want ze waren gevaarlijk. Maar ik vond ze prachtig. We speelden er mee. Haalden de punten van de patronen af. Het kruit kon je aansteken. Dan had die patroon het slaghoedje nog. Dat kon je dan in je geweer doen en je kon schieten. Dan gaf het een knal, maar er kwam geen patroon uit. In die tijd fietsten er hulpagenten door de stad om orde te handhaven. En daar schoten we dan op. Verschrikkelijk eigenlijk. We hadden de punten eruit gehaald, maar zo’n agent had geen idee. In een groot deel van de stad kon je in elk huis naar binnen. Ergens zag ik zomaar ineens een Duitse Messerschmitt staan. Ongelooflijk hè”?

Collectievorming

Van zijn fascinatie in de oorlog voor wapens heeft Gerrit later zijn beroep gemaakt.
“Ik heb in Maastricht op de antiekbeurs gestaan. Ik moest indertijd spullen inleveren. Bij een antiquair in de Bakkerstraat zag ik een antiek pistool, voor 25 gulden. Om het terug te verdienen ging ik op zaterdagen werken bij een slager op de Hommelstraat. Tien gulden voor een hele dag. Een hoop geld. Zo is het begonnen”.

Terug bij de brug

Bij de brug in Arnhem was een schoolgebouw, waar ik binnen ging. Vol met verband. Niet wit maar groen, heel vreemd. Later hoorde ik dat dit het schoolgebouw was waar John Frost tot het laatst de brug verdedigde. In 1946 zie ik bij de brug, met mijn broer, een Duitse militaire kolonne.
Het was voor een film, gedraaid door de Engelsen. Ze hadden er Duitse soldaten voor nodig. Maar die waren er niet, in hun plaats speelden Hollandse jonge jongens. Bizar, zo kort na de oorlog.

 

Ik ben in dat laatste oorlogsjaar vier keer alleen gelaten

Pleeggezin
In de lente van 1940 werd ik als pleegkind van 12, vanuit een kindertehuis in Amsterdam, geplaatst bij de familie H. op de hoek van de Hogeweg en de Acacialaan in Oosterbeek. Zij hadden een iets oudere zoon en een dochter van mijn leeftijd.
Ik voelde me niet helemaal thuis bij de familie H. Je kon merken dat er verschil werd gemaakt tussen hun eigen kinderen en mij. Als de ‘bonte dinsdagavondtrein’ op de radio was, werden zij stiekem uit bed gehaald, maar ik niet. Ik was in die tijd veel bij de buren, de familie P. Zij hadden twee zonen en ook een dochter in mijn leeftijd.

De Duitse vriend mocht niet naar binnen bij de familie H., maar het was een goede jongen

Ik raakte ook bevriend met een Duitse jongen. Zijn drie broers vochten aan het Oostfront. Hij had een Duitse moeder en een Nederlandse stiefvader. Veel mensen vonden zo’n vriendschap maar niks en keken mij erop aan. De Duitse vriend mocht niet naar binnen bij de familie H., maar het was een goede jongen. Toen hij opgeroepen werd voor de arbeidsdienst in Duitsland, stuurde hij mij zijn eerste loon!
Ik doorliep de ambachtsschool aan de Boulevard Heuvelink in Arnhem en werd banketbakker op de Toulon van der Koogweg in Oosterbeek.

Gevlucht met de buren
Op 17 september 1944 zag ik de gelande Engelse soldaten over de Benedendorpweg richting Arnhem lopen, met Duitse krijgsgevangenen in het midden. Geweldig! Een week later waren de Engelsen in Arnhem teruggeslagen en kwamen ze weer in Oosterbeek. Ik was die dag bij de buren.

Ik rende gauw naar mijn huis terug, maar tot mijn schrik was de pleegfamilie weg

Vijf Engelse soldaten kwamen binnen en dronken een kop thee. Eén soldaat had een prachtig dolkje, ingelegd met, het leken wel diamanten. Ik kon mijn ogen er niet vanaf houden, zo mooi! Dat dolkje heb ik na de oorlog teruggevonden. Totaal kapot. De Engelse soldaten groeven kuilen in de tuin en bereidden zich voor op de naderende strijd. Volgens hen konden wij wel in de kelder schuilen, maar een Engelse officier zei dat wij snel weg moesten.
Ik rende gauw naar mijn huis terug, maar tot mijn schrik was de pleegfamilie weg. Ze waren al gevlucht.
Daar stond ik dan, net 17, alleen. Ik ging maar weer snel terug naar de familie P.; die klaar stonden om weg te gaan. Ze vonden het schandalig dat mijn pleegouders mij niet hadden geroepen voor ze weggingen en zeiden: “Ga maar met ons mee; vanaf nu ben jij ook ons kind”.

Op de vlucht tijdens de oorlog

Avonturen in Heveadorp
We gingen op weg naar Heveadorp en kwamen in een school terecht met meer evacués. Er werd al hevig gevochten met de Engelsen aan de ene kant van de school en de Duitsers aan de andere. Wij renden van voor naar achter om de Engelsen te waarschuwen.

Heveadorp

Heveadorp

Na een paar dagen moesten we weg en kwamen we met 12 mensen in de kleine kelder van een gezin. Daar leefden we dag en nacht.
De gevechten werden heviger. Soms kwamen Duitsers de kelder in op zoek naar Engelsen. Dan weer andersom.
Ik vond het spannend.
Eens zat ik op de knieën voor het raam toen vlak voor mijn ogen een Engelse soldaat werd neergeschoten.
Hij lag midden op straat en de Duitsers renden naar hem toe en gaven hem een sigaretje.
Er kwamen nog vaak Engelse parachutes met voorraden naar beneden.
De zijden parachutes hadden prachtige kleuren en de vrouwen wilden ze graag hebben om jurken van te maken.
Niemand durfde ze te halen, maar ik ging erop af.
Als de Engelsen in het gebied de baas waren moest ik de manden met voorraad aan de weg zetten, maar als de Duitsers er zaten, mocht ik wel de parachutes houden; de manden moest ik in de sloot gooien.

Domineesbroek

Na een maand beslisten de Duitsers dat Heveadorp moest evacueren. Met Duitsers voorop liepen we naar Bennekom en kwamen in een kerk terecht. Het was koud en ik liep nog steeds in korte broek.
De dominee zag mij en ging voor mij een lange broek halen, maar het was zo’n grijs gestreepte pandjesbroek. Ik dacht: Ik ben een jonge kerel en ga toch niet met zo’n pandjesbroek lopen.
De broek zat echter goed en ik heb hem de rest van de oorlog gedragen.

Ze namen hun twee zoons mee, en lieten mij midden op de weg achter

Opnieuw verlaten
Na twee dagen moesten we weer weg en zijn via een boer in Lunteren in Groenekan bij Utrecht terecht gekomen. We werden ingedeeld bij twee boeren. Vader, moeder en dochter P. bij de ene boer, de twee zoons en ik bij een andere boer.
Toen we bij de eerste boer aankwamen, begon mevrouw P. hevig te huilen. Ze zei: “Ik kan niet zonder mijn zoons”. De boer zei: ”Nou dan neem jij je zoons toch mee”. Ze namen hun twee zoons mee, en lieten mij midden op de weg achter. Ik was toch niet hun zoon.

 Opgeleid tot boer

Verlaten door ‘mijn familie’ belde ik aan bij een boer en zei tegen de boerin: ”Ik ben bij u ingekwartierd”.
De boerin zei: “Kom maar binnen”. Het was een rijke boerenfamilie en ik heb het daar goed gehad.
Ik mocht aan tafel zitten bij de familie, die bestond uit: Het boerenechtpaar, twee zoons en opa.
Ik begrijp niet dat ze me nooit gevraagd hebben wie ik was.
Mijn slaapplaats was in de stal boven de 23 koeien. Ik heb op de boerderij veel geleerd: Koeien melken, melk karnen, kaas maken, paarden verzorgen en koeien helpen bij het kalveren.
Op een dag kwamen twee mannen met wat apparatuur. Ik moest mijn legitimatiebewijs afgeven en kreeg even later een nieuw, waarop ik één jaar jonger was. Dan hoefde ik niet voor de Duitsers te werken.
De boerderij lag direct aan de spoorlijn Utrecht-Amersfoort. ’s Nachts stopte de trein en gooide kolen op het erf. Ik wist niet waarom. De boer en zijn zoon waren bij de ondergrondse.

Ik moest mijn vingers in zijn neusgaten duwen, om te voorkomen dat hij zou hinniken

Als ik er naar vroeg zei de boerin dat ze naar een tante waren. Als ze weg waren, gingen de boerin en ik de koeien melken.
De boer wist precies wanneer de Duitsers paarden kwamen invorderen. Hij had achter wat hooibalen een kleine ruimte, waar net één paard in kon staan. Als de Duitsers kwamen, moest ik voor het paard gaan staan en mijn vingers in zijn neusgaten duwen, om te voorkomen dat hij zou hinniken. Ik was bang dat ze dwars door de hooiberg zouden schieten. Het is goed gegaan.
Ik heb eens, toen ik alleen thuis was, een kalfje ter wereld gebracht.
Op een dag had de boerin via het Rode Kruis het adres van de familie H. gekregen. Het bleek dat zij tijdens de vlucht vanuit de Hogeweg naar de Hemelsche Berg in Oosterbeek waren gegaan.
Terwijl zij daar schuilden in een prieel, sloeg een granaat in en was mijn pleegvader op slag dood.
Moeder was gewond geraakt en afgevoerd naar het Elisabeth Gasthuis in Arnhem. De familie zat nu in Zeist. Voor een bezoekje mocht ik de fiets van de boerin meenemen en kreeg wat spek, kaas en tarwe mee. Toen ik in Zeist aankwam zaten moeder, dochter en zoon H., op een klein kamertje.
Het bleek voor de familie echter te veel mij opnieuw op te nemen en ik ging maar weer terug naar de boer.

“Das ist doch kein Krieg mehr”, riep een Duitse officier en gooide uit kwaadheid zijn pistool in de vijver

Tegen het einde van de oorlog moesten alle jonge mannen vanaf 16 jaar zich melden bij de Duitsers in Utrecht. De boerin durfde mij niet onder te laten duiken, dus ik moest weg en ging alleen op pad naar Utrecht. Halverwege stond op een groot aanplakbord dat de aanmelding was uitgesteld.
Veel jonge mannen stonden er bij en gingen allemaal weer naar huis. Ik ben ook weer naar de boerderij gegaan. Laat nou die ondergrondse dat gedaan hebben; dat biljet aangeplakt. Geweldig!
Vlak voor de bevrijding werden er nog 30 Duitsers bij de boer ingekwartierd.
De Engelsen naderden en er werd vrijwel niet meer gevochten. De Duitsers huisden op de deel.
Ik bracht de Duitsers af en toe wat verse eieren en ik heb van een Duitser een paar korte Duitse laarsjes gekregen. Toen de Engelsen, laagvliegend, voedsel voor de burgerbevolking dropten boven het Malieveld in Utrecht, keken de Duitsers in de lucht en schoten tevergeefs met geweren naar boven.
“Das ist doch kein Krieg mehr”, riep een Duitse officier en gooide uit kwaadheid zijn pistool in de vijver.
Ik heb later nog dagen gedregd in de modder, maar heb het niet kunnen vinden.

De wijk in Oosterbeek was compleet verwoest

Na de bevrijding kwam de familie P. langs. Vader P. was postbode en mocht eerder dan andere evacués terug naar Oosterbeek, waar veel kapot was.Ik ben met hen teruggegaan.
Misschien had ik in Groenekan kunnen blijven, maar in mijn hart was ik toch geen echte boer.

Acacialaan Oosterbeek

Acacialaan Oosterbeek

De wijk in Oosterbeek was compleet verwoest.Op de Accacialaan stonden nog slechts twee kapotte huizen. De rest was weg.
Ik heb nog een foto uit die tijd.
De familie P. trok in een grote villa van een tante aan de Schelmseweg en nam mij opnieuw op. We hebben er nog twee jaar gewoond.
Later zijn we weer naar de Hogeweg verhuisd, toen het huis was opgebouwd. Ik ben weer gaan werken als banketbakker en ben tot mijn 23e bij de familie P. gebleven.
Maar omdat het niet boterde tussen mij en mijn plaagfamilie ging ik uit huis.

 

Mijn huisbaas zag eruit als Hitler en wij noemden hem ook zo

Na de oorlog
Toch is het na het afscheid in Groenekan nooit meer goed gekomen tussen mij en de familie P.
Na twee incidenten met een gewonnen radio en een van de Engelse soldaten gekregen Norton motorfiets, die ze me hebben afgepikt en aan hun zoons gegeven, ben ik op een kamer op de Boulevard Heuvelink gaan wonen en is het contact verbroken.
Mijn huisbaas zag eruit als Hitler en wij noemden hem ook zo.  Hij had zijn tweelingbroer kunnen zijn. Hij kon razen en tieren en dan was iedereen bang. “Hitler” had zijn eigen kamer helemaal behangen, ook over de deur heen. Op de vliering daarboven was in de oorlog een gat geslagen bij een granaatinslag. Het gat was met zakken afgedekt. Op een keer bracht een kolenboer kolen, die op zolder moesten worden afgeleverd. Hij liep over de zakken en viel met kolen en al naar beneden in het bed van Hitler. Die begon te schreeuwen, maar de kolenboer kon de uitgang niet vinden en rende doodsbang heen en weer. Dat was zo’n 6 jaar na de oorlog, maar de mensen hadden nog steeds angst voor Hitler.

Pleegkind: Goed verzorgd, weinig liefde

Terugkijkend heb ik het tijdens de oorlog niet slecht gehad.
Alle families waar ik was hebben mij goed verzorgd, maar ja, in die jaren was er nog een groot stigma aan pleegkinderen gekoppeld.
Nu is dat gelukkig niet meer zo; toen wel. Als pleegkind was je gewoon minder.
Ik ben in dat laatste oorlogsjaar, als 17-jarige, vier keer alleen gelaten of afgewezen.
Ik snap het wel, maar het doet ook pijn en nog steeds.
Later toen ik verkering kreeg, verzweeg ik mijn afkomst. Ik heb verschillende meisjes voorgelogen.
Als het dan toch ongeveer uitkwam, maakte ik het uit.  De laatste keer na twee jaar verkering.
Toen ik mijn latere vrouw ontmoette, heb ik meteen mijn verleden ‘opgebiecht’. Zij accepteerde me wel zoals ik was en wij zijn 57 jaar gelukkig getrouwd geweest.
We waren onafscheidelijk.
Twee zoons hebben we gekregen.
We hebben thuis nooit over de oorlog gesproken.

Zonder zin in het niets gegooid

In 1938 verhuist de vijfjarige Arthur van Veen met vader, moeder en zus naar Arnhem, Van Diepenbrocklaan 27, een jeugdherberg. Vader en moeder worden er jeugdherbergouders. Kort na 10 mei 1940 volgt inkwartiering van de Wehrmacht. ‘Bij God’s gratie mochten we blijven.’ Wanneer de ingekwartierde Duitsers verdwijnen volgen de Hitlerjugend en Bund Deutsche Mädel. ‘Die kwamen hier “erholen”.’ Met de Duitse militairen kan Arthur wel overweg. Die brachten Märklintreintjes mee. Ene “Onkel” Horst vertelt Arthur zijn kinderverhalen.
Fotografisch geheugen
‘Ik was altijd ontzettend stil. En ik heb veel gevoel voor details. Tafeltennis, een paar balletjes, die sloegen we kapot en soldaten repareerden die dan weer. Zulk soort dingen herinner ik me. Mijn kleinzoon vraagt me: “hoe was nou die oorlog? “ Kun je niet in één woord zeggen. Veel was gewoon.’
Er komt een NSB-bestuur, dat een bordje met ‘Joden verboden’ plaatst. Vader hangt er een theedoek overheen, waarna een NSB’er dat bordje aan de buitengevel vasttimmert. Een onhoudbare toestand. In februari 1942 verhuist het gezin naar Oosterbeek, de Benedendorpsweg.

De Duitse militairen brachten Märklintreintjes mee

Film
Met de ‘Toltram’ (Tramlijn Oosterbeek-Laag) gaat Arthur naar school in Arnhem. De Benedendorpsweg biedt uitzicht op de spoorbrug. Soms stopt de tram bij luchtalarm. Later wordt er veel gemitrailleerd, op treinen over de spoorbrug. ‘Op weg naar school zag ik het neerschieten, boven de Betuwe.‘ Arthur ervaart het als film, tamelijk emotieloos. ‘Die emoties kwamen pas later.‘
Niemandsland in keldergewelf
Op 6 juni 1944, D-Day, moeten ze snel het huis verlaten. Ze vinden onderdak bij schrijfster Mien Labberton, iets verder aan de Benedendorpsweg. Op 1 september vertrekken de Duitsers en mogen ze hun huis weer in, maar al snel volgen er hevige gevechten. Met in totaal vijftien mensen vinden ze een vluchtplaats in de kelder van de ‘Geldersche Blom’, een villa iets verderop.
Trommelvuur op trommelvlies
‘Tijdens de gevechtspauzes waren er angstaanjagende stiltes. Dan hoorde je ze aankomen. Salvo’s van vier of zes. De inslagen kwamen dichterbij. Echt angstaanjagend. “Trommelvuur”, zei mijn vader. Er sloeg een granaat in. Toen heb ik een week niks gehoord. Ik heb nog een ontzet trommelvlies. Mijn moeder was ontzettend bang. Die meneer van de Geldersche Blom was verpleger geweest in een psychiatrische inrichting. Die stelde ons gerust. ‘

Op weg naar veiliger oorden belandt het gezin in het Friese Workum, bij de pastorie van Arthur’s oom, Nederlands Hervormd predikant. Arthur heeft het daar niet slecht, maar leeft er op een eiland, in zichzelf gekeerd. Veilig, maar met twijfels aan de zin van het leven.

Foute Nederlanders, goede Duitsers en dealende Canadezen

De evacuatieroute najaar 1944 van de twaalfjarige Arthur van Veen is onrustig. De eerste echte vluchtplaats is Loenen, bij familie van kolenboer Van Veelen, net als Arthur woonachtig aan de Benedendorpsweg.
‘Lachwekkende’ bevrijding

Graf  van onbekende soldaat

Graf van onbekende soldaat

Ze passeren een voortuin met graf, een bajonet in de grond met een helm erop. Het beeld wordt gebrand op het fotografische netvlies van de jonge Arthur. Gedetineerden trekken naar Oosterbeek. ‘Op de Utrechtseweg lag er eentje dood, weggedoken achter een boom. Het eerste lijk dat ik bewust zag. Aan de overkant van de weg lagen over elkaar Engelse lijken, als dominostenen. Opgezwollen en paars, al in ontbinding. Dat beeld blijft terugkomen. Daar liepen we langs. Op een bankje zitten twee Tommies, die V-tekens maken. Daarvoor een Duitser met geweer in de aanslag. Vader vroeg de Duitsers in het Duits of we er veilig door konden. Het antwoord was in het Nederlands. Het waren Nederlandse SS-ers. Bij de Groene Bedstee stond het vol met militaire auto’s. Die SS-ers daar spraken Nederlands en droegen Duitse uniformen. Onder een deken lag een gewonde te kermen. Ze toonden geen interesse voor wat er om hen heen gebeurde. Eén van hen zei sarcastisch tegen mijn vader, die om vervoer vroeg: “Dit is nou jullie bevrijding”. Dat stak.’

De Canadezen daar wilden er wel 2000 sigaretten voor geven

Schaamtevolle rijksduitser
Vanuit auto’s schieten Duitse militairen in de lucht. Ze duiken achter een boom. ‘Je was getraumatiseerd, angstig bij ieder schot.’ Op de Apeldoornseweg, hoek Schelmseweg is een cafeetje, met ook Duitsers, met een veldkeuken ervoor. Vader vraagt in het Duits of ze wat te eten hadden en krijgt in het Nederlands antwoord. ‘Dat was een rijksduitser. Die geneerde zich voor zijn Duitse uniform. Maar hij moest. Hij gaf eten, aardappels in de schil.’
Alternatieve wapenhandel
In de flink gehavende  jeugdherberg aan de Arnhemse Van Diepenbrocklaan 27, waar vader en moeder van 1938 tot februari 1942 jeugdherbergouders waren, vinden ze een pistool. ‘Een Mauser. Vader vond dat we die moesten inleveren. Een hulppolitieman zei hem: “Ben je bedonderd, die moet je naar de Canadezen brengen”.  Ze gaan ermee naar park Sonsbeek. De Canadezen daar wilden er wel 2000 sigaretten voor geven. ‘Die Canadees komt met tinnetjes aan met al die sigaretten en vraagt of de Mauser geladen was. “Weet ik veel”, antwoordt vader. Ze krijgen de kogels er niet uit. ‘Enfin, hij was van het pistool af en had een boel sigaretten. Goud.’

Dingen van waarde

Als jongen van twaalf moet Arthur van Veen met ouders en zus eind september 1944 vertrekken uit Oosterbeek. Zijn vader (oorspronkelijk auteur) en moeder zijn tussen 1938 en ’42  jeugdherbergouders aan de Arnhemse Van Diepenbrocklaan. Tot een anti-Joods NSB-bestuur hen er het werken onmogelijk maakt en verhuizing naar de Oosterbeekse Benedendorpsweg volgt. Ze schuilen korte tijd in een kelder van de nabijgelegen villa de Geldersche Blom, tot de Duitsers hen wegsturen. Nog even naar huis om de fiets en kleren te pakken. Het blijkt afgebrand.
Wat mee te nemen? ‘Krankzinnig dat een mens in zo’n situatie de verkeerde dingen meeneemt. Verzekeringspolissen. Contracten van mijn vader, van verkochte boeken. Puur nostalgie. Ik heb ze nog. Maar geen foto’s. Voor mij zijn dat wél dingen van waarde.’ Arthur heeft geen spullen van zichzelf meegenomen. ‘Geen idee hoe lang het ging duren.’
Niet gelovig domineesneefje in Workum
Op 27 oktober 1944 belanden ze in Workum, bij de pastorie van Arthur’s oom, predikant. Tante Hermien vangt hen op. ‘Mijn vader zei haar dat hij katholiek ging worden, wat deze zeer calvinistische domineesvrouw schokte. Als domineesneefje gaat Arthur naar de School met den Bijbel. Hij spreekt geen Fries en verstaat de mensen slecht. Wekelijks moet hij psalmen uit zijn hoofd leren. ‘Ik heb ze nooit geleerd. Dat was mijn verzet, sabotage.’

Ik leefde op een veilig eilandje

Waarde van het leven
Over de schooltijd in Workum:  ‘Ik keek liever naar buiten. Ik denk dat ik het hele bestaan toen ging relativeren. De zin van het leven niet meer zag, althans niet voor mezelf.  Als kind van twaalf doe je dat natuurlijk niet bewust. Ik denk wel dat ik een mening had, maar sprak die nooit uit. Leefde op een veilig eilandje.‘
Bij de bevrijding klinkt buiten het Friese volkslied. ‘Nee, ik heb het niet als een bevrijding ervaren. Eerder als verandering. De oorlog is voorbij. Verder zei het me niets.’
Mensbeeld
Zijn oorlogservaringen hebben Arthur’s kijk op de mens ingrijpend beïnvloed. ‘Je wordt zo in het niets gegooid. Tegenwoordig staan er allerlei diensten ter beschikking. Er werd niet over gepraat. Ik heb nog lang gedacht: “Wat doe ik nog eigenlijk? Wat voor zin heeft het leven?” We maken elkaar toch maar af. Ik had een zeer negatief beeld van het verdere leven. Geen geloof meer in de mensheid. Heb ik nog niet veel. Mensen brengen zichzelf om. Die intolerantie. Iedereen wil gelijk hebben. Er bestaat geen gelijk.‘

Het Arnhemse gezin Onnekink ondervond al in 1940 de nare gevolgen van oorlog aan den lijve

Jopie 4 jaarIn mei 1940 was ik bijna 4 jaar oud, ons gezin woonde met vader, moeder en drie kinderen in het “Gouverneurshuisje” in park Zijpendaal in Arnhem.
Mijn vader, rechercheur bij de Arnhemse politie, sloot zich al snel aan bij “Oranjewacht”.
In december 1940 werden de meeste leden door de SD gearresteerd.
17 december 1940: Mijn vader en Piet Hoefsloot waren in het bos wapens aan het begraven, plotseling zagen ze een overvalwagen naar ons huis rijden. Mijn vader ontkwam, vluchtte en kwam na veel omzwervingen in Engeland terecht. Piet Hoefsloot is later gepakt en gefusilleerd.

Als represaille op mijn vaders vlucht, werden wij gearresteerd

Een paar mannen van de Grüne Polizei vroegen mijn moeder: ”Ist Herr Onnekink zu Hause?” vader
Nee, ze wist ook niet waar hij was. Ze bleven een paar dagen in ons huis, ze sliepen om beurten in de fauteuils.
Drie maanden na zijn vlucht werd mijn jongste zusje geboren, nu moest mijn moeder in haar eentje voor vier kleintjes zorgen.
Als represaille op mijn vaders vlucht, werden ons gezin en mijn grootouders (van vaders kant) in augustus 1943 door de SD gearresteerd en als gijzelaars naar kamp Vught getransporteerd.  De SD ging er van uit, dat als mijn vader te weten kwam dat zijn gezin gevangen was gezet, hij zich vrijwillig zou aangeven. Helaas voor de SD, maar hij was al in Engeland.

We hebben ruim vier maanden in kamp Vught gezeten. Ik heb daar verschrikkelijke dingen gezien.

Vlak voor de Kerst werden we door Rauter persoonlijk in vrijheid gesteld. Omdat ons huisje werd bewoond door officieren van de Wehrmacht werden wij liefderijk opgenomen door de ouders van mijn moeder in Oosterbeek. Zo woonden we aan de Parallelweg in Oosterbeek, langs de spoorlijn. Ik ging weer naar school en als kind merkte ik toen weinig van de oorlog tot 17 september 1944.
Netjes “aangedopt” voor de kerk zaten we aan het ontbijt; Opa, oma, oom Dof, oom Bep, mam en wij vieren. We liepen de Lebretweg af, de Utrechtseweg over, bovenaan de Weverstraat was de kerk. We liepen terug in het zonnetje.

17, 18, 19 september 1944

de dochter van de buren stapte lijkwit en helemaal ontdaan de achterdeur binnen

Huis van opa en oma in Oosterbeek

Huis van opa en oma in Oosterbeek

We zaten met de hele familie in de achtertuin, genietend van het mooie weer, koffie te drinken.
Plotseling kwam een vliegtuig laag over ons huis. Het motorgeraas ben ik nooit vergeten. We holden naar de straatkant en zagen richting Wolfheze honderden gekleurde stippen, parachutes en daarboven grote zwermen vliegtuigen. Al die kleuren; rood, zwart, geel en groen. Opa zei: dat we gauw naar binnen moesten. Ik zat naast opa op de bank. Mijn zusje Emmie begon te huilen. Mijn grootvader liep naar haar toe, toen vloog er een kogel dwars door ons huis. Van de overkant van de spoorlijn schoten Duitsers gericht op onze huizen.
Toos Meeuwisen, de dochter van de buren stapte lijkwit en helemaal ontdaan de achterdeur binnen.
Haar broer Keesje, mijn vriendje was doodgeschoten. De buren hadden in de erker naar de luchtlandingen staan kijken, ze werden ook  beschoten en Kees stierf in de armen van zijn moeder.
Oom Bep holde met een wit laken naar de buren. Kees gewikkeld in dat laken is door de buurman en oom Bep in de achtertuin begraven. Die nacht sliepen we op matrassen in de kelder, ik begreep maar al te goed, dit was oorlog.
De volgende morgen zijn we gevlucht richting Oosterbeek-Laag. Onder aan de Lebretweg lag een soldaat met een Brengun. Het volgende is me altijd bij gebleven; Oom Dof gaf de soldaat een hand en heette hem welkom, in het Engels.
We bleven de nacht van maandag op dinsdag bij oom Henk, zijn vrouw en vier kinderen. Bij gebrek aan een kelder lagen we in de woonkamer op de grond. Van slapen kwam niet veel door het geknetter van vuurwapens en granaten. Mijn ooms zeiden: “O, die schieten die Moffen hier helemaal in elkaar, morgen komt de hoofdmacht en zijn we vrij”. De volgende dag weer verder, een huis met een kelder zou veiliger zijn. We liepen langs; brandende huizen, gedode burgers, op de hoek Weverstraat en de Dam zag ik drie gesneuvelde Britse soldaten met een gaatje midden op hun helm, waar wat bloed uitsijpelde. Ik kwam tot de conclusie dat ze gebukt hadden geslopen en dat de sluipschutter heel snel eerst de achterste, toen de middelste en tenslotte de voorste heeft doodgeschoten. Heel bijzonder dat ik mij die gedachten nog kan herinneren. We liepen linksaf een pleintje op, we gingen een groot huis binnen en brachten de nacht door in de kelder.

ik stond ineens oog in oog met wel tien para’s, hun tommyguns op mij gericht

gezinsfoto

De volgende morgen, Oom Bep ging boven kijken, want we hoorden soldaten de trappen op en af hollen. Het lawaai kwam van de vallende, brandende dakbalken; het huis stond in brand!

In de deuropening stond ik ineens oog in oog met wel tien para’s, hun tommyguns op mij gericht, een wonder, ze schoten niet! Vlak bij hen stonden twee kleine auto’s met draaiende motoren. Het typische geluid van de “jeep”, is voor mij altijd het  symbool van onze bevrijding gebleven. Een jaar na de oorlog kreeg ik van mijn vader een speelgoedjeepje cadeau. Ik heb het nog.
Wij liepen het plein af en links de Weverstraat in. Vlak om de hoek stond een nog ongeschonden huis met rieten dak. ‘Daar moeten we niet in’, zei oom Bep, ‘te brandgevaarlijk’. We gingen naar binnen in één van de laatste huizen. Er was een grote kelder met planken vol weckpotten, een enorme voedselvoorraad. Matrassen werden naar de kelder gesleept. Het oorlogsgeweld dreunde met hels kabaal om ons heen.
Opa maande ons zo weinig mogelijk te eten van de voorraden, want als die bewoners terugkwamen, moesten zij ook eten. Vreemd eigenlijk dat zulke details je zo goed bijblijven. Zes dagen en nachten zijn wij de kelder niet uitgeweest. De smaak van de koude erwten, paardenbonen en kapucijners uit de weck is me altijd bijgebleven. Als we nu groenten uit blik eten, neem ik er een hap van, koud.

Zes dagen en nachten zijn we niet uit die kelder geweest

Zo nu en dan kregen wij bezoek. Dan kwam er een Britse militair de kelder in, om even uit te rusten. Mijn ooms kregen sigaretten en wij een stukje chocolade. Tjonge, wat smaakte dat lekker, rustig en beheerst zaten ze met ons te praten. Alsof ze gewoon even op visite waren en niet met gruwelijke gevechten bezig waren. Langzaamaan leerde ik de geluiden herkennen. Geweren waren Duits en machinegeweren Engels. Op de achtergrond hoorden we het typische geluid van rupsbanden van de Duitse tanks. En niet te vergeten het geknetter en geloei van vlammen van brandende huizen. In de nacht als de plaatselijke gevechten wat luwden, kon je heel duidelijk het kanongebulder bij Nijmegen horen. Wat mij nog helder bijgebleven is,  is dat Tante Dré telkens zei dat we moesten bewegen. ‘Want als je te lang in een houding  zit’, beweerde zij, ‘heb je kans dat je voet of been gaat slapen. En als we dan onverhoopt moeten vluchten kun je niet goed lopen’.

Jedermann werd heraus-geforderd ‘raus zu kommen !!

In de nacht van 25 op 26 september werden de gevechten minder hevig. Vroeg in de morgen was het bijna stil. Daarom vonden opa en oom Bep de moed om de kelder uit te komen en de tuin in te gaan. Ik mocht mee naar buiten. Heel vaag hoorden wij zingen, het kwam uit de richting van het kerkje.

Abide with me; fast falls the eventide;
the darkness deepens; Lord, with me abide.
When other helpers fail and comforts flee
Help of the helpless, o abide with me.

Na een tijdje te hebben geluisterd zijn wij de kelder maar weer ingegaan, in afwachting van wat er zou gaan gebeuren.

Het kerkje schuin achter het huis was zwaar gehavend

Huis Weverstraat 171met Tigertank

Huis Weverstraat 171met Tigertank

Enkele uren later werden we opgeschrikt door rauwe commando’s . Op straat liepen Duitse soldaten vreselijk te schreeuwen en dreven alle mensen uit hun huizen. ‘Jedermann werd heraus-geforderd ‘raus zu kommen !! ‘Wat een verschil tussen die rustige en beheerste Britten. Diep teleurgesteld kwamen we het huis uit. Stom verbaasd keek ik om mij heen. Wat een ravage. Het huis met het strooien dak, was inderdaad tot de grond toe afgebrand.

Oudekerk,Benedendorp020Het kerkje schuin achter het huis was zwaar gehavend. Vele huizen stonden nog in brand of waren totaal verwoest. We moesten over afgerukte boomtakken, puin, rondslingerende wapens en granaten heenstappen en om granaattrechters heenlopen. Overal stonden brandende en uitgebrande auto’s en tanks. Overal lagen de zwaar verminkte lichamen van dode militairen, Britten zowel als Duitse. In een steeds groter wordende stroom burgers liepen we de Weverstraat op, de Van Eeghenweg,via het Jagerspad en de Paasberg naar de Pietersbergseweg. We staken bij de resten van hotel Schoonoord de Utrechtseweg over.
Midden op de Stationsweg zag ik een dode man liggen. Hij lag op zijn rug keurig aangekleed in een driedelig donker pak, met een gouden horlogeketting op zijn buik. Zijn beide armen en benen lagen enkele decimeters van hem verwijderd. Een bizar gezicht, dat ik nooit ben vergeten.

Vlak na de brug over de spoorlijn zag ik links, in het weiland, dode koeien liggen, op hun rug met de poten omhoog en opgezwollen buiken. Aan de rechterkant van de weg lagen, vlak onder de heg, enkele gesneuvelde Britse militairen. Onze tocht tot over de brug bij het station kan ik me nog haarscherp herinneren, maar vreemd genoeg is de rest van de tocht bijna geheel uit mijn geheugen verdwenen. Ik weet nog wel, dat we ergens in een dorpsschool in Otterlo werden ondergebracht voor de nacht.

Evacuatie

Ons gezin werd ondergebracht bij een heel vriendelijk boerengezin in het dorpje De Valk. Omdat men geen slaapruimte had voor zoveel mensen, ons gezin bestaande uit vijf personen en mijn beide grootouders, kregen we een plekje in de paardenstal. De overheidsinstanties vonden dat, in verband met de naderende winter, geen goed plan. Wij zijn daarop doorgetrokken naar het westen, naar Delft waar we bij familie terecht konden. Door de hongersnood gedwongen trokken we in december 1944 door naar Scheemda, een dorpje ten oosten van de stad Groningen. Daar hebben we de rest van de oorlog gewoond bij een tante van mijn moeder.

Bevrijding en terugkeer

In April 1945 werden wij door de Canadezen bevrijd. Veel strijd is er niet geleverd. Dagen tevoren zagen we steeds jachtvliegtuigen, die schoten op alles wat bewoog. Voor ons, kinderen was dat geweldig. Als de vliegtuigen weg waren gingen we in linie over de velden om hulzen te verzamelen. Het hele dorp stond op zijn kop. Ik weet nog dat ik uren aan de kant van de weg heb staan kijken naar al het materieel dat voorbijkwam.
Op een dag stopte er een luxe wagen voor de deur met op de zijkant een grote, witte ster gevat in een cirkel. Daar stapte een militair uit. Het bleek mijn vader te zijn. Via zijn connecties in de illegaliteit had hij ons weten op te sporen. Zo werd het gezin weer herenigd. Enkele dagen daarna reisden we met een dichte bestelbus terug naar Arnhem. Twee weken hebben we gelogeerd bij vrienden van mijn ouders in Schaarsbergen. In die tijd hebben mijn ouders ons huis opgeknapt,want het was letterlijk uitgewoond door de Canadezen.

Hele gezin weer thuis

Hele gezin weer thuis

Na bijna twee jaar zwerven waren we weer thuis.!!
Welke invloed heeft de oorlog voor de rest van uw leven gehad?
Ik was rond de vijfenvijftig, toen ik werd ontslagen bij Philips, want het onderdeel waar ik werkte ging failliet. Ik raakte in de stress voor een jaar of drie.
De psychiater zei tegen mij: “Dat zijn de onverwerkte trauma’s van de oorlog, die komen nu weer boven. Als je weer een “life stress event” doormaakt, kunnen er, alsof je aan een touwtje trekt, allerlei oude onverwerkte trauma’s boven komen.

Dit is eigenlijk een boodschap: al die kinderen die nu in een oorlog verwikkeld zijn, lopen het risico om over 40 jaar met trauma’s rond te lopen.

 

Joop 78 Joop 8 jaar crop

We zochten bescherming achter het aambeeld

We waren in het Airborne museum, een medewerker sprak ons aan, vertelde over evacués en zo. Ik zei: “Ik ben geen evacué, maar we hebben wel evacués in huis gehad”. De familie van der Burg; vader, moeder, Ans en Allard en nog 2 kinderen zijn 23 september bij ons gekomen. Met hun zoon Allard, heb ik veel meegemaakt in Velp begin oktober 1944.

Vandaag 13 februari 2015 ontmoet ik hem nu en zijn zus Ans, 70 jaar later

Mijn vader moest eigenlijk voor de Arbeitseinsatz graven in de Betuwe, maar wij hadden een smederij en een winkel. Daar moest hij zijn geld verdienen. Wij moesten achter planken, (de winkelruit was weg door bominslag) op wacht staan, kijken of er Duitsers aankwamen. Dan moesten we mijn vader waarschuwen, zodat hij snel in bed kon kruipen, hij had een verklaring van zijn huisarts, dat hij aderontsteking had. Op een dag kwamen de Duitsers mijn vader halen.

Mw. Alie van der Burg

Mw. Alie van der Burg

Moeder van der Burg (“tante Alie”) pikte ze op, voor ze ons huis binnenkwamen. Zij ging een heel verhaal ophangen, om ze op te houden, zodat mijn vader in bed kon komen. Hij moest zijn handen wassen en zo. En ze kreeg het voor elkaar, hij lag in bed. Hij zei: Ja, ik ben ziek, ik kan niet mee naar de Betuwe. Daar geloofden ze geen bal van, ze zouden unsere Artz wel sturen.
Ja, dat verhaal loopt samen met een voorval met Allard. Op 2 october 1944 is er bij ons voor de deur op 10 meter, een bom ingeslagen, een raketbom. Zo’n raketbom ging gepaard met mitrailleur kogels. De bom sloeg een groot gat in de weg. Op dat moment trok mijn vader ons naar binnen in de werkplaats. We zochten bescherming achter het aambeeld. Na afloop lagen er om ons huis allemaal grote kogels. Allard en ik erop af, want kogels vinden, dat is hartstikke mooi. Jongens 8-9 jaar.
Er is ook eens een vliegtuig in een huis gedoken in onze straat. Er lagen toen ook kogels op de straat. Wij haalden het kruit eruit en dan gingen we op de stoep letters uitleggen van onze naam. Dat stak je dan aan, het ging branden en dan stonden die letters in de stoep.
Vandaar dat ik de naam van Allard nog goed wist. Ik vond het mooier als ook onze evacuees met dit gesprek mee konden doen. Ik ben gaan zoeken, en heb hem gevonden via Google.
Vandaag 13 februari 2015 ontmoet ik hem nu en zijn zus Ans, 70 jaar later. Dat is wel heel bijzonder.

De slag om de bevrijding van Velp

Was er honger in Velp? Nou honger, minder eten. Ik heb hier een foto uit de oorlog, de foto is gemaakt bij familie in Groningen, daar hadden ze het wel goed. Mijn oom en tante waren zoveel jaar getrouwd in de oorlog. Met een vrachtwagen zijn we naar Groningen gegaan en vanaf Winschoten met de trein, we werden onderweg beschoten, of het Engelsen of Duitsers waren, dat weet ik niet.

Cor ven Rietschoten 1944 links boven

Cor ven Rietschoten 1944 links boven

Die familie woonde in Nieuwe Pekela, daar hebben we weer kunnen eten en het was echt feest. Hoelang bent u daar geweest? Een paar dagen maar. We hebben wel gebrek aan voedsel gehad die laatste winter. Mijn vader deed weleens werk voor een boer en dan kreeg hij b.v. een teil met graan en dan bakte mijn moeder zelf brood, in een kolenoven.

Mw. van Rietschoten

Mw. van Rietschoten

In april 1945 was mijn moeder net voor die beschietingen begonnen, iets aan het koken. Toen ons huis afgebrand was gingen wij in die ruïne kijken, die pan soep was één brok steen, als je de pan omdraaide.
Wij zaten in de kelder, daar hadden we bedden met matrassen neergezet. Het was een gewelfde kelder, met bogen erin. De buren hadden dat niet, die sliepen bij ons. Ja, toen kwam één van de buren later binnen, via het kelderluik, daar had mijn vader een dikke plaat uit de smederij voor staan. Jullie moeten eruit, want het huis staat in brand, hun huis stond ook al in brand. Had u dat niet gemerkt? Nee, het was een vreselijke herrie, bommen en granaten, die vlogen je om de oren. En zijn been was er al half afgeschoten, het bloedde vreselijk. Lakens om zijn been gebonden. Na twee dagen is hij weggevoerd met een rode kruisbakfiets,met een huif erover heen. Wij ons huis uit. Ik zie nog die fosforbommetjes, die brandbommetjes liggen, in het brede pad naast ons huis. Ik was toen niet bang, ik geloofde als kind erg in God en Jezus.

Jullie moeten eruit, want het huis staat in brand

Een buurjongen, die bij ons sliep, heeft er een hele zware tik aan overgehouden. Na de oorlog schudde hij altijd met zijn hoofd.
De Duitsers hadden ook bomen in onze straat tegenover elkaar omgezaagd en daar legden ze boobytraps in, als verdediging tegen de Engelsen, daar moesten we doorheen. Vanaf de overkant zagen we ons huis afbranden, ook de smederij. We hadden niets meer over. Mijn zus van 7 jaar gilde om haar pop. Twee dagen later waren we bevrijd.

Dhr. Cor van Rietschoten 2015

Dhr. Cor van Rietschoten 2015

Wat doe je nou pap?

De 17de september begon het dus, de bombardementen, de beschietingen, de kerkdienst werd onderbroken, we zijn naar huis gegaan. We moesten een heel eind lopen naar de van Riebeeckstraat, in het Arnhemse Broek. We moesten door de Emmastraat, daar waren huizen met grote portieken, daar schuilden we in als er beschietingen waren.EusebiuskerkmetBroerenstr naSept1944 Eén van die dagen is ook de toren van Arnhem zo erg beschoten, dat de wijzers van de torenklok op hol sloegen en snel  ronddraaiden. Mijn vader en ik stonden voor het raam te kijken, mijn vader begon zo ontzettend te huilen, dat had ik nog nooit gezien, ik heb met hem meegejankt. Ik zei: “Wat doe je nou pap?” Nou ja, zei hij: die toren”. Die toren was natuurlijk het gezicht van Arnhem. De volgende dagen waren ook best eng, want wij woonden dicht bij een spooremplacement, dat ook werd gebombardeerd. De Duitsers hadden daar veel spullen opgeslagen, die van de Nederlanders geroofd waren. Alles werd per trein naar Duitsland gebracht. Er stonden ook grote wagons vol met kolen. Een vriendinnetje en ik wilden kolen gaan stelen, want we hadden niks meer thuis. Toen we daar mee bezig waren riep één van die Duitsers ons, we dachten nu krijgen we op ons kop, maar hij zei: “Offen, offen”. Hij vulde onze tassen vol met kolen. Mijn moeder zei: “Hoe kom je daaraan” “Die hebben we gekregen”.  Dat was nog waar ook. Het gebeurde voor we moesten evacueren.

Hij vulde onze tassen vol met kolen

We moesten weg uit Arnhem. Mijn moeder zei: “Dubbele kleren aan, hoe warm het ook is”. We zijn bij de familie van Rietschoten in Velp terecht gekomen, kennissen van mijn ouders. Dat was fantastisch. Na een paar dagen moesten we ook daar weg en zijn we gaan lopen naar Apeldoorn. We hebben overnacht in een fabriek met heel veel andere evacués. Enige dagen later zijn we met paard en wagen naar Eemnes gebracht, een klein plaatsje bij Baarn.
We waren bij een boer, mijn moeder, mijn drie broers en ik, mijn vader niet, want die was ondergedoken. ’s Zondags moesten we mee naar de kerk, van de boerin moest ik een muts op, ik kan er nog van gruwen. Na een paar dagen zei mijn moeder : “wat loop je toch te krabben”, nou ik zat onder de hoofdluis. Gelukkig heeft mijn moeder de luizen weg weten te krijgen. We hadden het daar goed, totdat ze Duitse inkwartiering kregen. Toen moesten mijn oudste broer en ik naar een andere boer.

De prachtige notenbomen werden omgehakt

Bij de boer, waar mijn broer en ik weg moesten, werden prachtige notenbomen omgehakt en daar werd een kanon neergezet. De bemanning bestond uit jongens van een jaar of 14, met een wat oudere commandant. Eén van die jongens ging op de vlucht, hij werd in een aangrenzend weiland in de rug geschoten. Mijn moeder zag dit en zei: “Ik ga erachter aan, want die jongen leeft nog”. Ze stonden met het geweer voor haar. Toen mijn moeder dit later vertelde moest ik huilen, kun je je voorstellen!

Ik ga erachter aan, want die jongen leeft nog

Dat wij beiden weg moesten bij mijn moeder vonden we heel verdrietig.
Had u voldoende eten in Eemnes? Ja, bij de eerste boer konden we aan tafel mee-eten. Later moesten mijn oudste broer en ik naar andere mensen, die waren heel afstandelijk, zij hadden een dochter en die had omgang met een Duitser. Daar mocht je absoluut niet over praten. Vandaar dat ze ons afzijdig hielden ook met het eten.
Waar ging u dan eten?  We kregen altijd eten, nadat zij gegeten hadden, de restjes die over waren, dat was heel raar. Maar we konden daar heel fijn spelen.
Hoe was de bevrijding? We mochten bij de Canadezen komen, je kreeg van alles en mijn moeder maar zeggen niet te veel eten, niet teveel eten. Ze waren bijzonder aardig en heel ontvankelijk. Ze probeerden van alles te doen, om je een beetje uit die ellende te halen.

Ik heb er zo omgehuild voor het eerst in het Airborne museum

We bleven daar tot we bevrijd waren, dat was natuurlijk geweldig. Ik denk dat het op 3 of 4 mei was. We waren 7 mei weer thuis in Arnhem. Het huis was erg beschadigd, veel was weg of stuk, afschuwelijk gewoon. Toen kwam de HARK en daarvan kregen we weer heel veel terug.
Verschrikkelijk, ik heb er zo om gehuild toen we hier voor het eerst in het Airborne museum waren.
De kinderen zeiden: Jullie hebben ons er zoveel over verteld, maar nu weten we wat jullie meegemaakt hebben. Onze jongste kleindochter, toen 12 jaar zei: “Jullie zijn mijn helden” (Ze lacht door haar tranen heen) Ja, goh. Ik heb het nog hoor, als ik vliegtuigen hoor. We hebben eens een bevrijdingsfeest meegemaakt in Castricum, er kwamen toen vliegtuigen over waardoor ik weer heel bang werd, dat er weer wat zou gebeuren.

Dit  is mijn verhaal.

Wij aten gewoon mee uit de pot

Interview samen met Cor van Rietschoten, de zoon van kennissen waar ons gezin geëvacueerd was en mijn zus Ans.
Ik ben een paar keer in het Airborne museum geweest ook wel met mijn kinderen, ik vind het realistisch, ik ben minder geëmotioneerd dan mijn zus Ans, maar ik was veel jonger dan Ans. Nu we elkaar ontmoet hebben, dan denk ik verrek, dat is waar ook, de herinneringen komen nu boven.

Als in een film zie ik de wijzers van de klok nog als een gek ronddraaien

Eusebiuskerk Arnhem

Eusebiuskerk Arnhem

Wat voor mij vast staat is dat wij met mijn vader voor het raam stonden toen de Eusebiuskerk geraakt werd. Als in een film zie ik de wijzers van de klok nog als een gek ronddraaien. Er viel ook nog een heel stuk van de toren naar beneden.
Al snel volgde daarop dat we moesten evacueren. Duitse militairen kwamen in een motor met zijspan, ze stopten en schreeuwden: “ deraus, deraus”.
Was u toen niet bang dan? Ik weet het niet. Ik was een jaar of acht, ik kan me niet herinneren dat ik bang was, niet dat ik flink ben. Ik denk dat je het niet realiseert, als je bijna 13 bent zoals mijn zus, komt het harder aan.

Vanaf het moment dat Cor zei: Die bominslag, dat kan ik mij nog precies herinneren. Vlakbij huis was een bominslag. We zijn daarna kogels gaan rapen vlak voor ons huis in Velp. Dat was waarschijnlijk 2 oktober 1944.
We zouden zijn gelopen naar Apeldoorn en daarna op transport naar Eemnes. Met een auto of paardenwagen. Helaas kan ik me daar niets meer van herinneren.

Om de schurft te behandelen werd je iedere dag met vette zalf ingesmeerd

Mijn zus en ik hebben bij de boer in Eemnes extreem verschillende ervaringen opgedaan. Wat ik nog heel goed weet is dat we heerlijk te eten kregen bij die boer. Wij aten gewoon mee uit de pot, maar als er iemand  aan de deur kwam die heel mager was en honger had en bijvoorbeeld om één aardappel vroeg, dan werd je van de deur geschopt. Wij, als evacués werden in de watten gelegd. Ik heb daar dagelijks tussen de koeien gelopen en helaas heb ik daar schurft bij opgelopen. Om de schurft te behandelen werd je iedere dag met vette zalf ingesmeerd en het hele hoofd ging in verband. Eigenlijk moesten we naar school, maar dat werd niks. Ik ging pas naar school toen we weer terug in Arnhem kwamen. Normaal ga je met 6 jaar naar school, ik ging pas met 8 jaar. Dit is dan ook altijd een achterstand geweest.

Gelukkig weer terug naar Arnhem op de achterbak van een Tempo driewieler!

Ons gezin vader, moeder, drie zoons en een dochter woonden vlakbij het spooremplacement in de Jan van Riebeeck straat, die was parallel aan de huidige Johan de Wit laan en schuin daarachter had je de gasfabriek.

Familie van der Burg

Familie van der Burg

Nog voor de evacuatie, toen we nog thuis woonden, begon de ellende en viel er een bom op de gasfabriek. Dat is een gigantische brand geweest met heel veel lawaai en bominslagen. Dit zijn echt van die herinneringen die nu allemaal naar boven komen. Het leeft niet zo bij mij. Twee dingen weet ik eigenlijk nog wel. Zoals mij zus Ans zei bij het terug rijden, dat kan ik me nog heel goed herinneren. Je ziet ze nog een doodenkele keer, toen had je Tempo’s, dat was een driewieler auto. Die werden met houtgas gestookt. Wij zaten met ons gezin in zo’n bakje, een heleboel van die dingen achter elkaar en zo zijn we van Eemnes naar ons huis in Arnhem terug gereden. Hiervoor noemde u nog de HARK (Hulp Aktie Rode Kruis) dat dit zo bijzonder was. Toen wij Arnhem binnen kwamen en door al die straten reden zagen we hoeveel er kapot geschoten was. Geen dak was nog heel en er zaten grote gaten in. Bijna alle huizen waren leeggehaald en niemand had nog meubels. Wat nog in huis stond was kapot. Later kwam er een grote vrachtwagen vol met meubels. Die was van de gemeente, met samenwerking van de HARK.
Dus ze reden met die auto in de straat?  Ja, huis aan huis, ze stopten en dan kon je uitzoeken wat je nodig had. Als die wagen leeg was, haalden ze weer nieuwe spullen en begonnen weer waar ze gestopt waren.
Dat was gewoon een vrachtwagen? Ja, gewoon een dichte vrachtwagen.
En de bevrijding heeft u daar een herinnering aan? Nee, wat ik wel weet, dat u zei: Er waren ook goede dingen met vliegtuigen. Daardoor kwam de herinnering aan witte brood dat uit Zweden kwam en uit de vliegtuigen werd gegooid, maar dat waren voedselpakketten met o.a. meel. Het meel ging naar de bakker die er witte brood van bakte. Er werd geen brood uit de vliegtuigen gegooid, zoals ik dacht.

 

Een Joods meisje had zich verstopt op de vliering

Niet getraumatiseerd door oorlogshandelingen vertelt muzikale Ria Soerink over haar jeugdherinneringen. Zij woonde tijdens de slag om Arnhem als elf jarige in de Rietgrachtstraat niet ver van de Rijnbrug. Het was een warm gezin: Vader, moeder en een 4 jaar ouder broertje van Ria woonden op het bovenhuis aan de Rietgrachtstraat 85. Toen Ria 2 jaar was, verhuisde het gezin van de Zaslaan (Geitenkamp) naar de Rietgrachtstraat.
Het  ‘niet ver van de brug’ was natuurlijk bepalend voor de rest van het leven van het gezin Soerink. Ria weet nog dat ze door het bovenlicht van de voordeur naar de stofwolken keken, die de granaatinslagen  veroorzaakten in de Grote Eusebiustoren.
Spannend was het wel, maar bang is ze niet geweest. Je kende het gevaar nog niet.
Het was zelfs zo, dat Ria ’s moeder haar tijdens de gevechten verzocht naar de Camiz te lopen om melk te halen. Haar vader had een vriend bij de Camiz die wat melk kon ritselen. De Camiz (melkfabriek) lag dicht bij de brug en het was logisch dat Ria snel weer thuis was na het zien van een dode soldaat op straat. Het klinkt niet eens zo gek als Ria stelt dat het voor kinderen een avontuurlijke tijd was. Zorgen kenden Ria en haar broer Waldo niet, maar de ouders hadden die natuurlijk wel.

 Kort na de arrestaties kwam uit het huis van de buren tiksignalen

De naaste bovenburen in de Rietgrachtstraat deden waarschijnlijk verzetswerk. Ondergedoken joden verbleven er hooguit een dag omdat de huizen niet geschikt waren om ze een schuilplaats te geven. Ria herinnert zich dat de zoon van deze buren bij de recherche zat en leiding gaf aan een verzetsgroep. De Duitsers hadden wel iets in de gaten en hielden regelmatig huiszoekingen. In leren jassen gekleed kwamen ze binnen en de hele familie werd gevangen genomen en naar Vught vervoerd. Onderweg is de zoon gevlucht waarbij hij een Duitser heeft vermoord. Het is hem zelfs gelukt in Engeland terecht te komen. Kort na de arrestaties kwam uit het huis van de buren tiksignalen. Toen Ria’s vader behoedzaam ging kijken bleek er een Joods meisje te zijn, die zich tijdens de huiszoekingen had verstopt op de vliering. Hij kreeg het voor elkaar haar onder te brengen in een huis aan de Apeldoornseweg. Hoe dat precies in z’n werk is gegaan weet Ria natuurlijk niet. Overigens hebben de buurtjes de oorlog wel overleefd.

Puppy’s in een naaidoos

Ria Soerink stond even stil bij het naar schoolgaan in oorlogstijd en de vriendjes en vriendinnetjes die zij had, bij de kalverliefdes die behoorlijk konden huishouden in haar jonge leven. Ria vertelde dat zij met haar eerste  ‘liefde’ een keer op een schommel heeft gezeten. Nou nou, dat was wat en zij weet het nu nog!

Moeder had een vluchtkoffertje klaar staan

De zeer muzikale Ria (later werd zij violiste in Het Gelders Orkest) hield ook van pianospelen en zingen.
Op school was dat een probleem, want volgens haar leraar was zingen door de Duitsers verboden. Vermoedelijk was hij zelf niet  ‘bij stem‘, niet muzikaal of had er gewoon geen zin in.
Plotseling kwam er een eind aan de zorgeloze kinderjaren van Ria, want het huis moest worden verlaten.
Het was zondag en moeder had het eten net op staan toen er ruw met de kolf van een geweer op de voordeur werd gebonsd. Duitsers! Ze moesten meteen weg!
“Ik liep nog op mijn pantoffeltjes”, weet Ria nog. Moeder had een vluchtkoffertje klaar staan en met het hoognodige op de fiets liepen wij naar Arnhem Noord, terwijl de hond werd vergeten.
Via de Vogelwijk, de Hertogstraat, de Catharijnestraat, Onder de Linden naar de Lijsterstraat waar een tante woonde. Daar kwamen ook nog een oom en tante uit de Bakkerstraat. Er waren er nog meer (in totaal 12), maar Ria weet niet meer wie dat waren.

Opoe van 75, die moeilijk ter been was, werd vervoerd op de al volgeladen transportfiets

De mannen gingen een schuilkelder in de tuin graven. Er gebeurde van alles en Ria vond het avontuurlijk en genoot van al die activiteiten. Een week ongeveer is de familie Soerink in de Lijsterstraat gebleven voordat ze weer verder moesten. Opoe van 75, die moeilijk ter been was, werd vervoerd op de al volgeladen transportfiets. Het voortduwen van een volgeladen fiets met voorop opoe was een heel zware klus. Ook een volgepakte kinderwagen werd meegenomen. Nadat de hond, die was vergeten, was opgehaald werd koers gezet naar Ugchelen. Gelukkig had vader niet alleen de hond, maar ook een klein accordeonnetje meegenomen. Ook in tijden van nood kan een muzikaal gezin niet buiten muziek. Moeder had van plaids rugzakken gemaakt om zoveel mogelijk spulletjes mee te kunnen dragen.
De hond had inmiddels vijf jonkies ter wereld gebracht en die moesten ook mee, dus Ria offerde haar naaidoos op en nadat wat zachte spulletjes onderin waren gelegd, was het transportmiddel voor de puppy’s opgelost.

 Er vond elke avond een kleine volksverhuizing plaats

Bepakt en gezakt ging de familie Soerink lopend met de volgeladen fietsen tussen meerdere vluchtelingen naar Beekbergen, waar een boer met een boerenkar kinderen en oude mensen meenam.
Voor opoe en vader was dit een uitkomst.Fragment uit Ria's poeziealbum
Na een tijdje kwamen ze terecht bij een tante aan de Brouwersmolen tussen Ugchelen en Apeldoorn.
Dat tante min of meer overvallen werd door een groep van twaalf mensen voor de deur kun je je voorstellen, maar zij kwam zelf uit een groot gezin en wist van aanpakken. Op een morgen holde Ria naar de schuur om naar de jonge hondjes te kijken, maar de puppy’s waren weg. Ria’s moeder kwam onmiddellijk naar haar toe en vertelde haar dat de opgroeiende dieren een aanslag zouden betekenen voor de voedselvoorraad. Ria begreep het probleem en had vrede met het einde van de vijf troeteldiertjes.

Toevallig ontdekte vader Soerink dat de buren van tante goede bekenden van hem waren die in Arnhem op het Velperplein een poffertjeskraam hadden geëxploiteerd. Ria mocht daar elke dag komen piano spelen en zo haar kennis op peil houden.
Vader had in de loop der jaren veel zilvergeld gespaard die hij in sigarenkistjes had meegenomen. Achteraf bleek het een goede aanvulling te zijn om de hele familie in deze evacuatietijd niet van honger te laten omkomen. Hoewel overdag het hele gezelschap van twaalf personen op hetzelfde adres bij elkaar was, werd verspreid over een aantal buren geslapen. Je kunt je dus voorstellen dat er elke avond een kleine volksverhuizing plaatsvond. Het naar school gaan werd opgelost in een plaatselijke wasserij, omdat de school in Ugchelen geen verwarming meer had. Elke dag liep Ria met haar broertje en neefje de lange weg naar het dorp, waar tussen de herrie van de wasmachines geleerd moest worden.
Onderweg werden kleine avontuurtjes beleefd, waardoor ze nogal eens te laat op school kwamen.
Een neef had ontdekt dat in de langs de weg gegraven schuttersputjes egeltjes waren gevallen.
Hij ging dan op zijn buik liggen om ze er uit te halen en droeg ze verderop het bos in, om ze weer los te laten. Ria vertelt dat een van de honden de gewoonte had om achter motorrijdende Duitsers aan te rennen. Dat leverde deze hond helaas letterlijk een doodschop op en de andere hond kreeg ook een schop en liep een gebroken poot op die door een dierenarts nog kon worden gespalkt.

 

Einde van de oorlog

Ria (rechts) met Canadese bevrijder

Ria (rechts) met Canadese bevrijder

Toen het te gevaarlijk werd, is de school gesloten. Ria moest elke dag om klokslag twaalf uur bij een boer in de omgeving een pannetje eten voor opoe halen. Op de deel van de boerderij zat de boer dan met evacués aan de maaltijd en kon Ria daarvan wat mee krijgen. De geur van gebakken spek is Ria nooit meer vergeten! Hoewel het eten in het pannetje alleen voor opoe was bedoeld, werd er af en toe een hongerig vingertje in gestoken, maar opoe deelde ook uit.
Met vader achter op de fiets op voedseltocht gaan, was voor Ria een feest. Zij hoort nog het geluid van de velgen van de fiets  over het beton. Het lukte vader met een vlotte babbel bijna altijd wat te krijgen. Ria zegt dat ze veel van haar vader heeft geleerd, hoe hij toch vaak zijn zin kreeg. Een keer kregen ze een bordje met onder andere gestoofde appeltjes; heerlijk! Bij een andere boerderij werden ze een keer uitgenodigd om ‘achterom’ te komen. Daar bleken een heel stel bekende Arnhemmers rond de tafel te zitten.

De tocht naar de Rietgrachtstraat was dramatisch, want er was niets herkenbaars meer

Ria herinnert zich de vlucht van de Duitsers wat ‘s nachts angstig was, want je wist niet wat ze van plan waren. Een keer werd op de deur geklopt en een Duitse soldaat vroeg om een touw. Toen Ria ’s vader een stukje voor hem uit de schuur haalde, bleek hij een koe bij zich te hebben die hij mee wilde nemen. Het zijn toch die bizarre dingen die in je geest blijven hangen.
Toen eenmaal bekend was dat de Canadezen in Apeldoorn waren aangekomen werd iedereen een beetje gek. De boer die hen maanden daarvoor had opgepikt in Beekbergen wilde ze wel naar Arnhem brengen.
Bovenop de volgeladen wagen zaten moeder, opoe en de kinderen. In de Lijsterstraat werden oom en tante afgezeten en in de Bakkerstaat de andere oom en tante.
De tocht naar de Rietgrachtstraat was dramatisch, want er was niets herkenbaars meer. Door het opzij geschoven puin kon de boer door het centrum van de stad maar net een doorgang vinden naar het ouderlijk huis. De voordeur was weg en boven aan de trap stond de piano klaar voor transport. Alles van moeder ’s boekenkast lag verspreid door het huis. Buiten en binnen was het een puinzooi, maar er was weinig of niets gestolen. Er was wel schade aan het huis, maar was te repareren.

Een drama voor de oorlog begon

Foto ouderlijk huis Vondellaan 17

Ouderlijk huis in 2015

Eén ogenblik in 1943 bleek voldoende om het leven van Gerrie Kleyn Molekamp-de Lincel een drastische wending te geven.
Dat ogenblik betekende onvoorzien en onverwacht een domme val van de toen nog door Arnhem rijdende Arnhemse tram lijn 1, die voorzien was een aanhanger zoals dat toen vaak gebruikelijk was.
De onbeduidend lijkende val van de tram bij de tramhalte vlakbij haar huis aan de Vondellaan nr. 17, waar Gerrie woonde, is een gebeurtenis die nooit uit het geheugen is gewist.

Gerrie had het licht uit haar rechteroog vrijwel verloren

Want de gevolgen waren niet mis te verstaan.
Het was december 1943 toen het voorval plaatsvond en nu nog staat het Gerrie voor de geest alsof het gisteren is gebeurd. De val had een hersenschudding tot gevolg, bleek later.
Volgens een buurvrouw, die in de verpleging zat, was er weinig aan de hand. Haar advies was: “Rust maar een nachtje uit”! Veel later bleek Gerrie een verwaarloosde hersenschudding te hebben.
Begin 1944 (februari) fietste de nog zestienjarige Gerrie naar school toen zij plotseling onwel werd.
Er stroomde bloed in haar rechter oog en onmiddellijk ging zij terug naar huis. De gewaarschuwde oogarts constateerde een netvliesscheuring, wat het achteraf niet bleek te zijn. Meteen is ze toen met haar moeder in de trein gestapt om naar het Ooglijders Gasthuis in Utrecht te gaan, waar op de operatiezaal de voorbereiding op de operatie plotseling werd onderbroken wegens ontbrekende gegevens. Professor Wever heeft wat later toch wat geronnen bloed weg kunnen halen, maar niet alles.
Waarom dat niet is gebeurd, weet Gerrie niet meer. Drie en een halve maand heeft zij in dat ziekenhuis gelegen. Thuis revaliderend, zij mocht geen krachtsinspanningen verrichten om te voorkomen dat er druk in de oogbol zou ontstaan, lag zij op die mooie zonnige dag in de tuin een beetje te luieren.
Gerrie had het licht uit haar rechteroog vrijwel verloren, een stoepband kon zij nog net onderscheiden en men bleek toen nog niet in staat daar verandering in aan te brengen.
Ook was het zo, dat krachtsinspanningen de druk op het oog verhoogden waardoor pijn ontstond.
Tot op de dag van vandaag!
Rusten was dus erg belangrijk. Zij was een zeer goede leerling op het Gymnasium en de plannen lagen klaar om later medicijnen te gaan studeren. Dokter worden was haar grootste wens, maar slecht zien is echter geen goede basis voor een goede uitoefening van het beroep van arts, was toen de gangbare gedachte.

Met gezondheidsproblemen evacueren

De zeventienjarige Gerrie Kleyn Molekamp-de Lincel  ervaart, op enige afstand van het centrum van Arnhem, het rumoer en luchtbewegingen die vooraf gingen aan de Para-landingen nabij Oosterbeek.
Vader kwam haar roepen om door het dakraam naar de neerdalende parachutisten te kijken. Die afstand is overigens wel heel erg groot vanaf haar ouderlijk huis. Haar vader vond dat de bevrijding nu dichtbij was. Gerrie beschrijft haar vader als een man met ‘flux de bouche’. Een eigenschap die hem in tijden van nood veel voordeel opleverde.
Van de gevechten in het centrum van Arnhem merkte men in de Arnhemse wijk ‘de Paasberg’, niet veel, wat echter niet betekende dat veel  luchtrumoer aan de aandacht ontging.
Zij herinnert zich nog vreemde militairen in de tuin van overbuurman Rademaker.
Bommen die in de omgeving van de Ernst Casimirlaan vielen, toch maar zo’n driehonderd meter van hun vandaan, moeten goed hoorbaar zijn geweest. De zorg om lijf en leden voor de ouders van Gerrie en  haar drie jaar oudere zus namen daarom natuurlijk toe.
Helaas werd door die omstandigheden de zorg om de oogproblemen van Gerrie verlegd naar de zorg omtrent de veiligheid en de aankondiging om het huis te moeten verlaten binnen een gestelde termijn.
In de nabijheid was door de Nederlandse ondergrondse een aanslag gepleegd op een spoortunnel. De Duitsers wilden voor zondag 17 september de daders uitgeleverd hebben, want anders zouden ze als vergelding gijzelaars doodschieten. Dit hele gebeuren zal vader de Lincel niet zijn ontgaan en dat de luchtlanding op deze mooie zondag nu de redding bleek te zijn. Dit moet voor vele mannen in de omgeving een opluchting zijn geweest. Dat waren de zorgen die de ouders in deze oorlogsdagen vervulden en die vaak aan de kinderen voorbij gingen.

Ze stonden op de dijk naar ons uit te kijken; we werden verwacht”,  zegt Gerrie, nu nog steeds ontroerd!

De evacuatie echter was er één om te onthouden.
De gezondheidsproblemen van Gerrie bleven voor een korte tijd ondergesneeuwd toen ze met z’n vieren, lopend de tocht naar Klarenbeek ondernamen. Eigenlijk was een dergelijk lange afstand lopen helemaal niet goed voor haar, maar wat moest je? Eerst werd Laag Soeren bereikt, waarna zij verder konden meeliften met een paard en wagen naar Klarenbeek, waar nog een nicht van Gerrie ’s moeder woonde.
Dit was ook het uiteindelijke doel.
“Ze stonden op de dijk naar ons uit te kijken; we werden verwacht”,  zegt Gerrie, nu nog steeds ontroerd!
Helaas heeft de meegenomen kanariepiet de tocht maar twee dagen overleefd, weet zij zich nog te herinneren.

Een burger oorlogsslachtoffer

Op het evacuatieadres in Klarenbeek werd het gezondheidsprobleem van Gerrie Kleyn Molekamp-de Lincel veel erger, maar er was geen medische zorg voorhanden. Door de oorlogsomstandigheden was er zelfs voor de welbespraakte vader van Gerry weinig te ‘regelen’ voor zijn zieke dochter. Ondanks die omstandigheden heeft zij toch nog een tijdje getracht om de door haar meegenomen studieboeken Grieks en Latijn te studeren.

Een probleem dat de rest van haar leven en haar carrière heeft gedomineerd

Ze was nog steeds van plan om de artsenstudie te beginnen. Het lezen ging toen nog een heel klein beetje en verbetering zat er niet in. Er was gewoonweg niets of niemand die haar verder kon helpen. Zij blijkt domme pech te hebben gehad, dat juist in die tijd haar oogprobleem niet medisch behandeld kon worden. Er was geen ziekenhuis in de buurt en geen oogarts te bekennen. Het was voor vader de Lincel te gevaarlijk om veel buitenshuis te zijn, waardoor veel op moeders schouders terecht kwam. De evacuatietijd heeft daarom ook een onuitwisbare stempel op de medische voorzieningen en zorg gedrukt.
Een probleem dat de rest van haar leven en haar carrière heeft gedomineerd.

 Echte honger kan zij zich niet herinneren

Vader de Lincel heeft zijn gezin door de evacuatietijd heen kunnen helpen. Met een broodje hier, een eitje daar en soms wat meel of ander voedsel lukte het hem, met zijn uitstraling en soms vlotte babbel om het gezin in leven te houden. Echte honger kan zij zich niet herinneren.
Die vlotte babbel leverde haar vader een keer een streng verhoor door de SS op toen hij een paar jongens van de Hitlerjugend op een dag voor zijn deur weg joeg, vertelt Gerrie. Gelukkig liep dat met een sisser af. Met de familie werd nog een geslaagde poging ondernomen om per fiets Arnhem te bereiken en wat spullen uit het huis te halen. Onderweg beschoten worden door patrouillerende Engelse vliegtuigen hoorde daar ook bij. De oorlog overleven en je gezin veilig terug brengen naar het ouderlijk huis in Arnhem moet vader en moeder de Lincel grote voldoening hebben gebracht.
Maar helaas zijn ten gevolge van de oorlogsomstandigheden de oogproblemen nooit meer opgelost en was volledige blindheid van haar rechter oog het definitieve gevolg.
Daarom beschouwt Gerrie zich terecht, wat je zo noemt: “Een burger oorlogsslachtoffer”.
Dat in de Vondellaan veel schade gerepareerd moest worden, was niet vreemd en de HARK zorgde voor een welkome aanvulling van gestolen zaken.
Het klink de echte Arnhemmers van toen niet onbekend in de oren.