Toen Theo Teunissen op de morgen van 17 september 1944 naar de vroegmis ging, was het nog rustig, maar na de hoogmis van 10 uur werden de eerste Spitfires gesignaleerd en klonk het afweergeschut van de Duitsers. Er heerste een gespannen maar ook opgetogen sfeer: De bevrijding stond voor de deur. Omstreeks 14 uur kwamen de bommenwerpers en zag Theo vanuit het slaapkamerraam hoe de parachutisten naar beneden kwamen en hoe bij sommigen de parachute niet open ging.
Benedendorpseweg Oosterbeek
Om een uur of vijf arriveerden de eerste Engelsen op de Benedendorpsweg.
Theo zag dat ze andere helmen en handgranaten droegen dan de Duitsers. De eerste Nederlandse vlag werd al uitgestoken. Toen de Engelsen aan het begin van de spoorbrug kwamen, lieten de Duitsers de brug springen; dat was te zien vanaf onderaan de Acacialaan.
Acacialaan Oosterbeek
Bij de invasie door de Duitsers in 1940 had Theo ook al gezien hoe de brug werd opgeblazen; toen door de Nederlanders. Iedereen wilde maar wat graag met de Tommy’s praten, maar het schieten was inmiddels begonnen. Het werd gevaarlijk en iedereen ging naar huis. Het gezin Teunissen besloot voor de veiligheid direct in de kelder te gaan bivakkeren. Hiervoor moest ruimte worden gemaakt: Inmaakpotten aan de kant en wat er verder nog maar in de kelder stond zoveel mogelijk eruit. Er moesten namelijk acht mensen in: Theo en zijn vader en moeder en ook nog vijf broers, van wie de jongste nog maar twintig dagen geleden was geboren.
Dus ook de wieg moest de kelder in. Die paste niet door het trapgat, dus brak vader een van de rieten poten doormidden. Alle anderen sliepen op matrassen op de grond.
Dus ook de wieg moest de kelder in
Theo lag tegen de buitenmuur bij het kelderraam, waardoor hij het rooster boven het keldergat nog kon zien.
Een pikhouweel, schop en bats werden meegenomen de kelder in
Ook werden er hamers en beitels, een pikhouweel, schop en bats meegenomen de kelder in, zodat ze zichzelf konden uitgraven in het geval dat het huis op de kelder in elkaar zou storten. Ze hadden met de buren afgesproken om, indien nodig, een gat naar elkaars kelder te maken. Veertien dagen lang, tot 4 oktober, zaten ze dag en nacht in die kelder. Na een paar dagen vielen licht en water uit. Ze aten zelf ingemaakte erwten, bonen en pruimen uit de weckpotten en ook aardappelen uit eigen tuin.
Bidden in de kelder
De dagen in de kelder hadden een bepaald ritme: Elke middag om een uur of vijf was er een korte pauze in de gevechten. Dan kwam iedereen naar buiten en bleef vlak voor het huis naar elkaar staan roepen hoe het ging. Tussen half zes en zes uur, bij het gierend geluid en de ontploffing van de eerste granaat, vluchtte iedereen weer de kelder in. In die relatief rustige periode werd er snel gekookt op het fornuis en petroleumstel in de keuken. Ze hadden van tevoren zoveel mogelijk water verzameld in potten en pannen. Omdat er geen melk was, werd de borstvoeding van moeder voor baby Willy snel minder. Het gevolg was dat hij vaker en langer huilde en dat was bepaald geen pretje terwijl je al met acht personen op een kluitje zat. Tijdens zo’n ‘rustperiode’ kwam er een Engelse soldaat in zijn eentje voorbij. Theo had nog maar één jaar Mulo, dus hij begreep hem niet, maar de overbuurman sprak wel wat Engels. De soldaat was zijn compagnie kwijtgeraakt.
De soldaat was zijn compagnie kwijtgeraakt
Ze wezen hem de weg richting Arnhem. Later vroegen ze zich af of ze hem niet het vuur in hadden gestuurd. Op dinsdag waren de Duitsers weer terug. Halfweg de Vogelweg zagen ze achter een boom een knielende soldaat met z’n geweer in de aanslag. Aan de helm zag Theo dat het een Duitser was. Iedereen was vreselijk teleurgesteld. Het gezin Teunissen was katholiek. Moeder liet vader het Heilig Hartbeeld uit de huiskamer naar de kelder brengen. Dat moest het gezin beschermen.
Moeder liet vader het Heilig Hartbeeld uit de huiskamer naar de kelder brengen
Een deel van de dag werd er gebeden. Als oudste van de kinderen moest Theo elke dag uit het missaal, dat hij op zijn dertiende verjaardag van opa en opoe uit Elden had gekregen, de Litanie van alle Heiligen voorbidden: Eindeloos veel namen van heiligen, gevolgd door: “Bid voor ons” en “Wij bidden u, verhoor ons”. Ook werden er dagelijks enkele rozenhoedjes gebeden (één rozenhoedje bestaat uit 53 weesgegroetjes en 6 onzevaders).
Mand op dak
Op een gegeven moment hoorden ze een harde bons op het dak. Ze schrokken, er kwam geen ontploffing, wellicht een blindganger (een niet ontplofte granaat), dachten ze. Even later kwamen er Duitsers aan de deur en werd vader uit de kelder gehaald. Een andere Duitser hield, zittend op de bovenste trede van de keldertrap, de rest van het gezin onder schot. Op de tafel in de huiskamer lagen de bruine jasjes van de jongere broers. Op de mouwen waren goudkleurige en gevleugelde merktekens te zien.
Op de mouwen waren goudkleurige en gevleugelde merktekens te zien
“Dat is van een Engelse parachutist”, zeiden de Duitsers, “en die is hier in huis”. Hoewel vader ontkende, moest hij als eerste de trap op naar boven en de Duitsers volgden met het geweer in de aanslag. Wat bleek? Er lag een witte parachute op het dak met een grote rieten mand eraan die tot op de dakkapel was gekanteld. Vanaf de straat was alleen de parachute te zien. De mand werd naar beneden gegooid, bovenop de erfafscheiding met de buren, die eronder bezweek. De beschadigingen in de ijzeren stangen zijn nu nog zichtbaar. De Duitsers dachten dat er voedsel in de mand zat, maar er bleek alleen munitie in te zitten. Die avond kwamen de Duitsers weer aan de deur; deze keer met de vraag: “Haben Sie etwas zu essen”? Toen ze “nee” antwoordden, kregen ze enkele blikjes met Engels opschrift. Alleen vader vond de inhoud lekker, het was sterk gekruid vlees.
Brood halen met een witte vlag
De ergste nacht was van 25 op 26 september, toen de Engelsen de Rijn overstaken naar Driel. Het was allemaal geknal en inslagen; zelfs het raam van de kelder sloeg open en ging kapot. Het glas viel op Theo’s voeten. Op een gegeven moment liepen er Duitsers over het kelderrooster, dat zag Theo aan hun zware schoenen. Gelukkig hield baby Willy zich heel stil. Die nacht dacht Theo: Als ik nu doodga, is het ook goed. Op 26 september gingen de meeste mensen weg. Ook het gezin Teunissen ging in eerste instantie weg, samen met de familie Van Rekum, met een karretje vol met spullen, de kinderwagen en een fiets. Bij het witte Remonstrantse kerkje kwamen ze blokhoofd Folman tegen, die zei: “Waar ga je naartoe? Je bent gek, de oorlog is al bijna afgelopen en als je er niet bent stelen ze alles”. Dus ging de hele karavaan weer terug, opnieuw de kelder in. In die week kwam pastoor Bruggeman nog bij hen aan de deur om te kijken hoe het ging. Ze begroeven een deel van hun kleren in de tuin en zetten er tabaksplanten bovenop, maar de kleren bleken later te zijn vergaan. Ook verstopten ze de weckpotten in de varkensschuur. In de Wilhelminastraat was de Coöperatie waar ze brood op speciaal gemaakte Oosterbeekse bonnen konden halen. Meel om brood te bakken was er wel, maar water eerst niet. Dat ging Theo’s vader halen bij een boer aan de Nieuwelandweg die een pomp had. Het water brachten ze naar de Coöperatie, zodat er brood gebakken kon worden. Een dag later moest Theo brood gaan halen. Met een stok met een witte doek eraan liep hij midden op de weg.
Met een stok met een witte doek eraan liep hij midden op de weg
Er was geen mens te zien, maar hij rook op een gegeven moment wel lijkenlucht. Hij liep daar met angst in z’n hart, want hij was bang dat hij elk ogenblik beschoten kon worden. Zodra hij het brood had, keerde hij zo snel mogelijk naar huis terug en weer kwam hij niemand tegen.
Nergens plaats
Op 4 oktober moest de familie Teunissen uiteindelijk dan toch Oosterbeek verlaten. Een Duitser met het geweer in de aanslag kwam vertellen dat ze binnen een uur weg moesten zijn, anders zouden ze worden doodgeschoten. De kippen en konijnen werden losgelaten, het varken kreeg alle voer dat er nog was, maar van het dier zelf hebben ze later niks meer teruggevonden. Ook het stoomstrijkijzer en andere kostbare spullen die ze tussen het plafond hadden verstopt, waren later allemaal weg. De spullen die ze mee wilden nemen stonden al klaar voor vertrek, dus het wagentje werd opnieuw opgeladen; Willy ging in de kinderwagen en zo gingen ze lopend op weg. Theo moest het wagentje duwen; de bepakking was zo hoog opgestapeld dat hij er nauwelijks overheen kon kijken.Via de Dreijenseweg gingen ze over het viaduct naar Otterlo. Onderweg zagen ze een dood paard en op verschillende plaatsen, waar een soldaat was begraven, een stok met een helm eraan. In Otterlo konden ze even rusten, maar er was geen plaats om te blijven voor een gezin met zes kinderen. Wel kwamen ze daar opa en opoe uit Elden tegen, samen met tante Bertha die kraamverpleegster was, onder andere bij de geboorte van baby Willy. Nog net op 16 september was tante Bertha weer naar huis gegaan.
Toen ze de kleine baby: Willy weer terugzag, dacht ze: Die haalt het niet
Toen ze de kleine Willy weer terugzag, dacht ze: Die haalt het niet en daarom besloot ze mee te gaan toen het gezin Teunissen met paard en wagen naar Kootwijkerbroek werd gebracht, maar ook daar was geen plaats. Het was inmiddels al avond, dus wat nu? Uiteindelijk konden ze in de consistoriekamer van de protestantse kerk slapen. De volgende dag vonden ze wel onderdak, maar het gezin moest wel worden gesplitst. Vader, moeder en de vier kleinste kinderen kwamen terecht bij boer Jan Beek, zijn vrouw en vijf jonge kinderen aan de Walhuisweg. Theo, zijn broer Joop en tante Bertha kwamen bij een keuterboertje Huisman aan de Essenerweg terecht, dat was vlakbij. Daar waren ze alleen voor het eten, want slapen dat deden ze wel bij de grotere boer Beek. Bij Huisman in het knusse bakhuis stond het fornuis, daar werd gekookt, gegeten en uit de bijbel gelezen. Het was er ook altijd lekker warm. De wc was buiten in de schuur, afgeschermd met jutezakken. Overdag gingen ze vader helpen op de grote boerderij: Bieten oogsten, knollen plukken, van alles deden ze.
Van katholiek naar protestant
Tijdens het verblijf op de boerderij moest het gezin Teunissen ineens omschakelen van katholiek naar protestant, zwartekousenkerk zelfs; dus dat was een hele verandering. Elke dag werd er uit de bijbel gelezen en op zondag mocht er niets gedaan worden; zelfs de afwas niet. Boer Beek was er ook van overtuigd dat het een straf van God was als je huis en haard moest verlaten. Het enige wat wel aan de gewoonten van de familie Teunissen werd aangepast was het eten van de soep op zondag: Bij boer Beek aten ze de soep aan het eind van de maaltijd, maar Theo’s ouders wisten hen ervan te overtuigen dat je soep vooraf moest eten. Dus zo gebeurde het voortaan. Ook bij de keuterboer werd elke dag uit de bijbel gelezen. De Statenbijbel stond er op een standaard en na het eten werd er in het Oudnederlands voorgelezen, waar Theo soms de helft niet van snapte vanwege alle moeilijke woorden. Zoon Henk zat ondertussen geintjes te maken en dan zei de boerin: “Ah jong toch”. Als het onweerde mochten ze het woord ‘bliksem’ niet gebruiken, want dat was een godslasterlijk woord. In de protestante kerk van Kootwijkerbroek konden ze soms naar een katholieke dienst, onder andere met Kerst. Later gingen ze naar de ‘kerk’ in een café in De Valk. Ze kregen wel goed te eten, maar eenzijdig; koolraap en wortelen vooral zodat ze toch vitaminegebrek kregen. Theo hield daar nog doorgezakte voeten aan over. Na de maaltijd gingen ze snel naar de grote boerderij in de hoop dat daar nog wat over was; wat soms wel het geval was. Toen het weer wat beter ging met baby Willy ging tante Bertha terug naar haar ouders, die geëvacueerd waren naar Woudenberg. Daar hadden ze op een grote boerderij het hele bakhuis tot hun beschikking. Theo ging daar later nog 14 dagen logeren, want er waren daar meer jongens van zijn leeftijd en ook onderduikers die meehielpen bij het werk op de boerderij. Toen ze op een dag bezig waren het hooi vanaf de hooiwagen op de hooizolder te brengen, kwam er een Duitse motor met zijspan aan. Snel verstopten de onderduikers zich op de hooizolder en de jongens moesten doen alsof zij al die tijd bezig waren geweest het hooi naar de zolder te brengen.
Het haasje
Op de boerderij van Beek was een herdershond. Daarmee gingen Theo en zijn broer wel ‘op jacht’. Ze deden dan een touw om zijn halsband, zodat hij snel weg kon lopen en zo gingen ze achter de hazen aan die in essenhoutwallen (afscheidingen van de weilanden) zaten. In de wallen hadden de boeren vaak strikken gezet, die Theo en zijn broer soms stiekem meenamen en in hun eigen wallen zetten. Maar op een keer had de hond twee hazen opgejaagd die bij een vreemde boer in de strik terechtkwamen. Toen namen ze die twee hazen van wel zeven pond uit die strikken mee en aten ze op bij de keuterboer. Later had Theo nog eens een haas gevangen van vijf pond; ook opgejaagd tot in de strik van een andere boer. Het had gesneeuwd en de voetstappen in de sneeuw liepen van de lege strik naar het boerderijtje van Huisman. Twee dagen later werden uit de schuur van Huisman de gedroogde tabaksplanten ontvreemd. De zoon van de keuterboer Henk werkte in Barneveld, waar hij pompen sloeg om op grote diepte zuiver water naar boven te halen. Op een dag was hij wel heel snel terug. Hij fietste altijd via allerlei binnenweggetjes naar zijn werk, omdat hij anders voor de Arbeitseinsatz opgepakt kon worden. Op die dag was hij een Duitser tegengekomen die zijn fiets had gevorderd. Theo dacht tenminste dat het een Duitser was, maar er werd nogal geheimzinnig over gedaan dus het hele verhaal kregen de kinderen niet precies te horen. Henk weigerde de fiets te geven en ze kregen ruzie. Toen sloeg Henk die persoon in elkaar.
Niemand had hen gezien, maar Henk z’n overal zat onder het bloed
Niemand had hen gezien, maar Henk z’n overal zat onder het bloed. Hij keerde snel terug naar huis, waar de overal werd gewassen en binnen te drogen werd gehangen. Ze hebben er nooit meer iets van gehoord.
‘Laat dat maar aan mij over’
Op 5 maart 1945 kregen ze van het evacuatiebureau de opdracht weer te verhuizen. Met paard en wagen gingen ze, samen met vele anderen, weer op weg. Deze keer kwamen ze de eerste nacht terecht in Garderen, waar ze in een garage op kaal stro sliepen. Daarna verder over de Veluwe naar Vaassen, waar ze in een school sliepen; ook weer op stro. Daar hielden ze een berg vlooien aan over en een gezegde dat ze als jongens onderling nog vaak zouden gebruiken. De familie Van Rekum was ook meegegaan en zij hadden inmiddels een baby. Het flesje melk voor de baby moest verwarmd worden wat vader Van Rekum wel even zou doen. Moeder Van Rekum waarschuwde hem nog: “Man, wees voorzichtig’, waarop vader antwoordde: “Laat dat maar aan mij over” en vervolgens knapte het flesje toch. De volgende dag ging het verder naar Epe, waar ze één nacht in een café sliepen. Uiteindelijk werden ze ondergebracht in een pension bij een alleenstaande vrouw, maar daar was geen eten, geen brandstof; alleen voldoende slaapplaatsen. Toen gingen Theo en zijn vader in het bos een dennenboom omzagen. Bij het in stukken kloven van de boom hakte Theo in zijn vinger, wat je nog steeds kunt zien aan het litteken. Voor het eten waren ze nu aangewezen op de gaarkeuken. Elke dag gingen Theo en Joop een pannetje (kool)soep halen. Het rook vies en alles was zonder zout.Toch wilden ze graag om beurten het schraapsel onder uit de pan, wat ook weer een gezegde opleverde: “Wie heeft er vandaag panuitschraaps”?
Wie heeft er vandaag panuitschraaps?
Vader ging werken bij een boer en als loon bracht hij aardappels mee en wat hij maar te eten kon krijgen. In Oene werd bij boeren melk gehaald en als er gedorst werd (waar veel mensen op af kwamen) een kilootje graan. Brandnetels was vaak de groente. De pensionhoudster heette Ale Moes of zo noemden ze haar tenminste. Het was een vervelend mens en ze vond de kinderen veel te druk. Dat leverde een hoop stress op voor moeder Teunissen; zo erg dat ze er soms van moest huilen. De jongens waren ook niet altijd even braaf. Als ze langs het hondenpension in de buurt liepen begon Theo’s broer Joop als een hond te janken, waarna alle honden begonnen te blaffen.
Terug naar Oosterbeek
Op 17 april 1945 werden ze bevrijd. Dat verliep vrij rustig. Omdat vader meewerkte aan de herbouw van de spoorwegen, kon hij al vrij snel weer terug naar Arnhem. Daar verbleef hij door de week, en als hij dan in het weekend naar Epe kwam, bracht hij sigaretten van het merk Players mee. Vanuit Arnhem ging hij ook alvast zo nu en dan naar Oosterbeek om het huis bewoonbaar te maken. Het grote kamerraam lag eruit en dat werd dichtgemaakt met hout met een klein ruitje erin.
Al vrij snel, op 17 mei, kreeg het hele gezin toestemming om terug te keren naar Oosterbeek. Om een uur of acht zouden ze worden opgehaald door een boer met paard en wagen, maar om negen uur was er nog niemand, en om tien uur ook niet. Uiteindelijk werd het half elf, maar toen lukte het niet meer om voor donker diezelfde dag in Oosterbeek aan te komen. Omdat het viaduct over de Schelmseweg kapot was, gingen ze via de Poort van Mariëndaal. Het was inmiddels stikdonker, nergens brandde licht. Bovenaan de Vogelweg stond nog een uitgebrande Duitse tank. Het paard en de voerman werden bij boer Hooijer gestald, het gezin Teunissen sliep in de woonkamer op de grond.
Opnieuw beginnen
De eerste waarschuwing die Theo en zijn broers die eerste morgen in Oosterbeek van vader kregen was: “Loop alleen op stenen of asfalt, want overal kunnen boobytraps liggen en dus ook niet lopen tussen de tramrails op de Grindweg”.
Benedendorpseweg Oosterbeek
Er was geen huis onbeschadigd en voor elk huis werd het puin en alles wat verder niet meer te gebruiken viel op straat neergegooid. Je moest zigzaggen om de hopen rommel te omzeilen. Het huis van het gezin Teunissen moest nieuwe dakpannen hebben en ze waren ook vijf deuren kwijt (de deuren zonder glas). Vier daarvan vonden ze terug in de loopgraven, maar eentje niet. Toen namen ze maar een andere deur mee, waarvan vader de scharnieren omzette; dat werd de nieuwe kelderdeur. Ook hun fietsen waren ze kwijt: Het strijkijzer, de radio, de Keulse inmaakpotten met inhoud en alles wat ze tussen het plafond hadden gestopt, waren verdwenen. Die vonden ze later leeg terug bij een villa op de Mariënbergweg, waar er wel honderd stonden. In het benedendorp waren overal loopgraven waarin de huisdeuren als steun tegen het instorten waren gebruikt: Bij de Acacialaan, Hogeweg, Benedendorpsweg, het land tussen Stenenkruis en Rosandeweg, de Van Wassenaersheuvel en de Borgerboom. Zelfs in de groentetuin achter hun huis was nog een loopgraaf. Er lag nog veel munitie, maar ze namen alleen de brandplaatjes en de kogels mee voor het kruit. Helaas ging het ook wel eens mis.Op een zondagnamiddag was er een hevige ontploffing bij de Poort van Mariëndaal. Vier jongens zaten te prutsen aan oorlogstuig. Een man met twee kinderen kwam voorbij, waarschuwde nog, maar tevergeefs. Later bleek het om een tankmijn te gaan. In één klap waren er zeven doden. Theo heeft nog een kindervoetje met een wit sokje hoog in een boom zien hangen. Langzamerhand kwam iedereen weer terug en ieder had zo zijn eigen evacuatieverhaal. Zelfs de Muloschool startte weer in een lokaal van de Dennenkamp. Op 31 augustus, destijds Koninginnedag, was er op de Dennenkamp een groot vreugdevuur. Daar werd ook veel gevonden kruit verstookt. In september 1945 ging Theo naar Schimmert in Zuid-Limburg; zijn vader bracht hem weg. De reis duurde maar liefst twaalf uur! Na het gymnasium en twee jaar filosofie kwam hij terug in Oosterbeek en werkte vervolgens 38 jaar bij de NS in het goederenvervoer.