Verraden door eigen familie

Foto’s van oorlogsfotograaf Sem Presser
Ik heb een gelukkige jeugd gehad, in het oude Arnhemse centrum van voor de Slag om Arnhem. Ik was een echt stadsmens. Wij woonden aan het Eusebiusplein, nu is dat een straat, het verlengde van de Weerdjesstraat, dicht bij de Sabelspoort.
Toen was het een plein met een paardenstalling voor de marktbezoekers.
Mijn vader had er een grossierderij in chocolaterie en dergelijke. Vanuit ons huis kon ik op de brug kijken.
Ik hield vroeger al van mooie, oude dingen en ik was verliefd op Arnhem. Ik had overal in het centrum vrienden en kennissen. Ik kende Van Tricht, de hoofdkoster van de grote kerk, met het prachtige orgel.
Tijdens de oorlog was ik iedere woensdagavond bij het orgelconcert. “Avondstilte” heette dat, anders werd het verboden. Ik had ook orgelles van de beroemde Simon C. Jansen.
In de Sabelspoort zat Verstegen, een kunstschilder, waar ik me mee verbonden voelde en waar ik veel kwam. Ik mocht zijn kwasten schoonmaken.
Er waren ook veel joden onder de middenstanders in het centrum.
In de oorlog verdwenen langzamerhand veel joodse families. Het is toen niet tot mij doorgedrongen waar zij heen gingen.
De Arnhemse brug is in de oorlog twee keer verwoest. De eerste keer aan het begin van de oorlog, daarna is hij herbouwd door de Duitsers.

De Arnhemse brug is in de oorlog twee keer verwoest

De tweede keer was natuurlijk in september 1944; ik was toen 17.
De zondag dat de gevechten begonnen was ik ’s morgens nog naar de brug gelopen. De Duitsers hadden schuttersputjes gegraven.
Toen zag ik daar een Duitser die zwaar gewond was. Het enige wat hij deed was zijn geweer nog richten. Ik ben toen als een gek weggehold.
Ik heb een boekje dat heet: “Van 17 september tot aan de bevrijding”, met foto’s van oorlogsfotograaf Sem Presser, die hier werkte onder de naam Wim Knol.
Hier staan foto’s in van de evacuatie van Arnhem. Die Sem Presser stond de 17e september bij ons voor de deur te fotograferen.
Ik keek door de brievenbus en zag hem aan het werk.

Gevlucht, maar nog niet geëvacueerd!
Op de bewuste zondag in september 1944 zat ik in de grote kerk, onze kerk, op het Marktplein. Samen met mijn ouders en twee zusjes, maar zonder mijn twee oudere broers, 21 en 20 jaar.
Zij waren reeds lang ondergedoken. Mijn broer van 20 jaar, dat wisten wij toen niet, had zich dienstbaar gemaakt bij de ondergrondse. Ze waren ondergedoken in de Noordoostpolder.
Toen we in de kerk zaten ging het luchtalarm af. Daarmee was de Slag om Arnhem begonnen.
Mijn vader was blokhoofd van de luchtbescherming voor een deel van het centrum, het Willemsplein en omstreken. Er zijn toen daar al bommen gevallen. Mijn vader moest daar naar toe, hetgeen betekende dat ik de enige man was die overbleef bij mijn moeder en zusjes.
Na verloop van tijd zijn we de kerk uit gegaan en naar huis gegaan.

We moeten maar oppassen

Toen mijn vader terugkwam wist hij wat er gaande was. “We moeten maar oppassen”, zei hij. We zijn onder de trap gedoken om te schuilen, beneden in het bedrijf van mijn vader. We hadden geen kelder. Langzamerhand begrepen we waar het om ging: “Om de brug natuurlijk”.
Mijn moeder vond dat doodeng. Ik, als 17-jarige jongen, vond het wel spannend natuurlijk, vandaar dat ik veel door de brievenbus gekeken heb.
We konden niet naar buiten en ook niet meer naar boven. Er werd hevig geschoten. Het Eusebiusplein was wel zes keer afwisselend Duits of Engels.
De Duitsers waren boven op de toren van de grote kerk geklommen, van ons huis konden we dat precies zien, en zij schoten op alles wat Engels was. Uit mijn slaapkamerraam heb ik nog een foto gemaakt.
Dezelfde dag nog zijn we gevlucht. Er stonden panden in brand. Het werd te gevaarlijk. De straat was weer Duits.
We hebben witte lakens om gedaan en zijn met handen omhoog naar buiten gelopen. Toen zijn we via het Zeegat, Langstraat, Trompetsteeg, Turfstraat en de Bakkerstraat naar het noorden van Arnhem gevlucht naar de Leoninusstraat in het Sonsbeekkwartier.
Daar kenden we nog mensen omdat we daar ook nog gewoond hebben.

We zijn gevlucht, maar nog niet geëvacueerd

We zijn gewoon destijds gevlucht, nog niet geëvacueerd.
Door de Bakkerstraat reden toen Duitse pantserwagen op weg naar de brug. Het werd steeds dreigender.

Verraden door eigen familie
Ik weet niet hoelang ik in de Leoninusstraat ben geweest. Ik kan me er weinig meer van herinneren.
Ik heb wel de kerktoren zien branden. We zijn vanuit ons vluchtadres aan de Leoniusstraat geëvacueerd naar Apeldoorn.
Mijn vader is nog naar het Eusebiusplein gegaan en heeft een bakfiets gehaald, die hij daar had staan.
Hij durfde het huis niet in om spullen mee te nemen.
We zijn via de Apeldoornseweg richting Apeldoorn gelopen. We waren met z’n zevenen, de familie van de Berg en een grootmoeder.
De dames zijn op de bakfiets gegaan. De mannen, wij met z’n drieën, hebben geduwd.
We zijn niet beschoten, anderen wel hoorden we. Het was een zware tocht.
We zijn gelopen naar familie van mijn vader, een neef, aan de Groenewoudseweg in Apeldoorn. Die heeft ons aanvankelijk met liefde ontvangen, want zij dachten dat wij van alles mee brachten, omdat mijn vader een zaak had.
Echter we hadden niets bij ons. De liefde was gauw over. We zijn daar ongeveer 2 maanden gebleven.
Mijn vader en ik konden ons niet buiten vertonen, anders zouden we worden opgepakt.
Al snel was er in Apeldoorn een razzia. De Duitsers waren op zoek naar alle mannen. De Duitsers hadden alle zijwegen van de Groenewoudseweg met mitrailleurs afgesloten en gingen huis aan huis kijken of er nog mannen verborgen waren.
Wij hadden ons verstopt op de zolder achter wat dozen. De officier die aan de deur kwam vroeg of er nog iemand was die kon werken. Die neef zei: “Als ik u nou zeg dat ik er twee heb, mag ik dan hier blijven”?
De Duitser vond dat goed en wij zijn meegenomen. Verraden! Eigen familie!

Verraden door een neef

We moesten lopen naar de Markt. Op een moment zei mijn vader tegen mij: “Opletten”! Op hetzelfde moment trok hij mij een zijstraatje in en zijn we weggerend.
We kwamen bij een leegstaande smederij en hebben ons daar verstopt. We hebben de hele dag op de rookzolder gestaan. Toen het donker was zijn we weer terug gegaan.
Ik weet wel dat ik doodsangsten heb uitgestaan, ik ben niet als held geboren.
De Duitsers hebben toen heel veel mensen meegenomen en op de trein gezet. Die trein is onderweg beschoten en daar zijn doden bij gevallen.

Ook met geld kon je weinig kopen tijdens de evacuatie en daarna
Toch heeft mijn vader er voor gezorgd dat we vlak bij het huis waar die neef woonde, een ander huis kregen van een Rijksduitser die was opgeroepen was en niet meer terug kwam.
Mijn ouders hadden geen inkomsten, maar ik kon de kost verdienen. Dat deed ik door teksten te maken, te tekenen, te schrijven en te illustreren. Bijbelteksten, kalenders, spreekwoorden en zo. Mijn moeder verkocht de teksten en illustraties weer bij een boekhandel. Ze vonden gretig aftrek. Ik deed de hele dag niets anders.
Ik heb nog haar afgeknipt van mijn zusje en daar een penseel van gemaakt.
Het voelt goed dat ik, als 18-jarige, tijdens de evacuatie voor ons gezin heb kunnen zorgen.
Alles was natuurlijk schaars. Ook met geld kon je weinig kopen. We hebben geleefd van wat mijn moeder meebracht, soms broodkorsten uit een vuilnisbak.

Soms aten we broodkorsten uit een vuilnisbak

Na de oorlog konden we niet meer naar het Eusebiusplein. Het huis was zwaar beschadigd. De buurt was verwoest. Van het Eusebiusplein zijn nog maar 7 panden aan de zuidkant overgebleven.
De grote kerk was een ruïne. Het orgel was vernietigd.
Mijn oude wereld was weg. Ik ben gaan werken bij het Bedrijfschap voor de Zuivel aan de Velperweg. Ik was 18 jaar en kreeg, omdat ik werk had, een woonvergunning.
We zijn in de Pontanuslaan gaan wonen, buiten het centrum. Het was een mooie woning waar een predikant had gewoond. We hebben er prettig gewoond; zijn een nieuw leven begonnen; nieuwe vrienden gekregen.
Terugkijkend heeft de Slag om Arnhem mijn jeugd plotseling afgesloten. Punt uit. Het oude leven in het Arnhemse centrum bestond niet meer. Je kon er niet naar terug. Ik kijk er met weemoed op terug. Ik vind het nog steeds erg.

Wilde eenden genoeg

“Eigenlijk weet ik er niets meer van”, zegt Joek tijdens het begin van het gesprek.
“Ach, het verleden moet je laten rusten, ’t is allemaal zo lang geleden. Ik denk er nooit meer aan”.
Joek SuringhHoewel net tien jaar geworden op het moment van de Landingen van 1944 blijkt nu, dat er toch nog veel zaken op het netvlies zijn blijven staan bij Joek Suringh.

Na alle vastgelegde oorlogs- en evacuatieverhalen van Oosterbekers en van Arnhemmers voegt het verhaal van Joek Suringh een nieuw aspect toe, namelijk dat van een schippersdochter.
Want als je, zoals Arnhem, een Rivierenstad bent waren die er ook!
Joek was de dochter van een sleepbootkapitein die vanuit de Nieuwe Haven van Arnhem zijn bedrijf uitoefende met twee sleepboten: De Pronto I en de Pronto II.

Geboortehuis de Rhenus

Geboortehuis de Rhenus

Kapitein vader Suringh, laten we hem om in scheepvaarttermen te blijven even ‘de Ouwe’ noemen, woonde met zijn gezin voorop en de grootouders achterop het bovenste dek van de oude raderboot de ‘Rhenus’.
Deze lag aan de ingang van de Nieuwe Haven, nog voor de roei- en zeilvereniging Jason.
“Mijn oudste broer, mijn schoonzus en hun kind woonden op de brug boven de raderkasten”, weet Joek nog.
“Het was tegenover café Reimes aan de andere kant van de (Westervoortse)dijk”.
“In de ruimen van de ‘Rhenus’ lagen kano’s en Werries voor verhuur en eigen gebruik”, vervolgt Joek haar verhaal.
Later bleek dat ‘de Ouwe’ ook onderduikers in de aangemeerde kajuitzeilbootjes verborgen hield. Maar dat wist niemand.
Al met al; het waterleven zat dus in Joeks bloed.
Al vroeg over de Nieuwe Haven zeilend met haar zelf gerepareerde Jol .9878
“Je mag dat lekke ding hebben”, zei de Ouwe. “En als je hem zelf repareert, zorg ik voor de mast en de zeilen”. En dat deed zij.
Met stukken kapot geknipt blik en hennep werden alle lekken gedicht. Een hele toer voor haar toch wel stevige kinderhanden.
Nee hoor, opgroeiend tussen scheepsvolk, zag zij niet op tegen een beetje stug en ruig werk.
Dagelijks werd de lagere school, nummer 15 in de Schoolstraat, bezocht en legde zij de weg via de Joh. Van Oldebarneveldtstraat en de Parkstraat daarheen en terug lopend af. Een flink stuk, maar dat was normaal in die dagen; een afstand waar ze tegenwoordig de auto voor nemen.
Hoewel het oorlog was, was daar niet veel van te merken in haar woongebied. De boten voeren dagelijks uit en er bleef (sleep)werk aan de winkel.
Het naar schoolgaan behoorde tot het dagelijks ritueel en van echt voedseltekort kan zij zich uit die tijd niet veel herinneren.
“We aten wat de parlevinker aan boord had als hij langs kwam”.
Je wende als kind ook aan het lawaai, dat de vlakbij gelegen IJzerfabriek ‘Rijnstaal’ met zijn zware dreunende machines, maakte en dat soort geluiden associeert zij er nog steeds mee.
Voor een meisje van tien jaar kabbelde het zorgeloze leventje aan de Nieuwe Haven, spelen, zeilen en soms meevaren met ‘de Ouwe’, gewoon door.
Toen ineens, kwam die oorlog heel dicht bij.
Door een stom toeval werd die bewuste dag de gang naar school door familieomstandigheden een paar uur uitgesteld.
Op tweehonderd meter van de ‘Rhenus’ vandaan, op 22 februari 1944, werd toen de Arnhemse Gasfabriek en delen van Rijnwijk gebombardeerd. Zevenenvijftig personen kwamen daarbij om het leven en meerdere fabriekspanden werden ook geraakt. Achteraf een vergissingsbombardement! Maar het gebeurde akelig dichtbij en op de route naar school! Met andere woorden, dan zou ons gesprek waarschijnlijk nooit hebben plaatsgevonden. Gek idee hoor.
De gigantische ontploffingen en de enorme branden staan haar nog duidelijk voor de geest. De ravage was onvoorstelbaar. Jawel, ruim zeventig jaar geleden en nog zijn de beelden op het netvlies terug te halen. En, dat weten we nu, daar bleef het niet bij.
De 17e september van 1944 naderde met rasse schreden en hoewel het begin van de operatie nogal ver van de Nieuwe Haven plaatsvond en zich concentreerde op de Rijnbrug, gingen de vliegbewegingen van de geallieerden en het oorlogsrumoer die het opleverde niet aan de Suringhs voorbij.

Landing Poolse parachutisten

Landing Poolse parachutisten

Het geweld kwam angstig dichtbij en in de Nieuwe Haven wist op dat moment natuurlijk niemand wat het werkelijke doel was van de operatie en of het niet verder richting Haven zou trekken. Joek herinnert zich goed dat zij ook de Poolse Para’s bij Driel zag landen. “Dat kon je vanaf de Hoek Wetservoortsedijk en de Joh. van Oldebarneveldtstraat goed zien”, vertelt zij. Sommige Poolse para’s waren kennelijk al doodgeschoten voor zij bij Driel landden. “Je kon het aan de houdingen zien; slap en niet landingsklaar”, herinnert Joek zich.
Dat het Polen waren wist nog niemand op dat moment.
Nu de oorlog zo dichtbij was gekomen, was vader Suringh’s grootste zorg om zijn belangrijkste werkgereedschap en kapitaal in veiligheid te brengen.
Besloten werd om, al varend, betere en veiliger oorden voor de schepen en de familie op te zoeken. Bij het overhaast samenstellen van het kleine konvooi moest Joek, gehaast springend en kruipend over steigers en vlonders, de groene vissersboot van zijn plek halen en aan een van de sleepboten vastleggen. Haar oudere broer Wim met zijn gezin voer met de Pronto I en vader de Pronto II. Met allen aan boord, vader, moeder, broers en schoonzus, stoomde het kleine konvooi de haven uit. Opa, oma en tante ‘Da’ (Joeks steun en toeverlaat), die het voorste deel van de ‘Rhenus’ bewoonden, moesten helaas achterblijven. Zij wilden de ‘Rhenus’ niet verlaten omdat onder andere opa ernstig ziek en niet makkelijk verplaatsbaar was.
Joek herinnert zich oma’s woorden nog: “Het zal onze tijd wel duren, we zinken nog niet. Gaan jullie maar”. De grootouders werden dus een zorg voor later.
Duitse wachtposten die in een nabijgelegen gebouwtje een aantal Russische krijgsgevangenen bewaakten, weet Joek nog, begonnen op de vluchtende boten te schieten. “Ga liggen! Zo plat je kunt”, snauwde vader haar toe terwijl de kogels over de vol gas varende boten floten en o.a. de deur van de stuurhut doorboorden. Eenmaal op open water werd stroomopwaarts naar de kop van de IJssel gevaren die gerond werd waarna het stroomaf richting Zwolle ging.
Wat voor een plan haar vader had, wist Joek natuurlijk niet, maar hij zal vast een idee hebben gehad waar ze uiteindelijk terecht moesten komen.
De familie kwam onderweg aan voedsel door wilde eenden te schieten, want die waren er genoeg. Vader had nog steeds een jachtvergunning, maar wie zou dat trouwens in die omstandigheden controleren . “Vaak haalde ik ze dan met de vissersboot uit het water en omdat vader geen dierenleed wilde, leerde ik ze snel de nek om te draaien als ze nog leefden na een schot hagel”.
Na een dagenlange redelijk rustige tocht, waarbij Joek zich vooral het kalme langs het schip stromende water herinnert, werd na dagen uiteindelijk voorbij de sluis, het Drenthse Nieuweroord onder de rook van Hoogeveen bereikt. Hele stukken moesten Joek en haar moeder middels het langs het kanaal gelegen jaagpad, het schip voorttrekken omdat er geen brandstof meer was voor de motoren.
Vader had in een bosrijk gebied aan een klein kanaal veel hoge bomen ontdekt waardoor de schepen voor luchtaanvallen redelijk aan het oog waren onttrokken. Zo waren de Suringhs waarschijnlijk de enige Arnhemmers die zonder een stap te verzetten geëvacueerd zijn geweest.
“Nieuweroord werd ons verblijf voor de rest van de oorlog”, vertelt Joek. Voor een lang verblijf waren de schepen te klein behuisd. Er moest worden uitgekeken naar woonruimte. En ‘de Ouwe’ vond het. Op een steenworp afstand stonden twee schoolgebouwtjes: Een zogenaamde neutrale- en een Protestant Chistelijke school.
“Nou ja, wat je school noemt”, vertelt Joek. Het dorpje Nieuweroord had toen niet eens voldoende kinderen om meer dan één klas te bevolken, zo groot was het. Dus alle klassen in één lokaal! Van de Protestant Christelijke school was de leraar/hoofdonderwijzer met de noorderzon vetrokken en zijn leegstaande huis werd ons aangeboden zodat onze hele familie onderdak had. “Zonder geluk zullen we maar zeggen”.
Schoolgaan behoorde nu ook tot de mogelijkheden in de ‘neutrale‘ school met een ontzettend aardige onderwijzer.
“Meester v.d.Kleij”, weet Joek nog, “die mij een lapje grond gaf om in mijn eigen tuintje groente te verbouwen”.
“Hij leerde mij van alles over bloemen planten, kruiden etc.”.
Met een wijds gebaar toont Joek mij haar tuin die daarvan, nu nog! blijk geeft. Maar echt veel geleerd op dat schooltje heeft ze niet.

De Pronto I in 1939

De Pronto I in 1939

“Het leven werd ons in deze boerenomgeving niet gemakkelijk gemaakt”, vertelt Joek. “De overwegend Christelijke boerenbevolking zag ons als indringers, als buitenstaanders, als stadse mensen”.
“Wat ons overkwam was Gods straf”, werd ons eens voorgehouden.
Straf? Waarvoor? Wat hadden wij misdaan?
“Ik mocht wel meehelpen aardappels rooien”, herinnert Joek zich nog. “Met van die ijzeren puntige vingerhoedjes, althans daar leken ze op, moest je dan met twee handen in de vettige klei de aardappels uit de grond zien te trekken”. Bij zo’n rooipartij kreeg Joek een grote aardappel keihard tegen haar slaap gegooid en moest zij met een hersenschudding een tijdlang het bed houden.
“Nee, vriendjes zijn we daar nooit geworden. Indringers waren we! In ieder geval nam ik mij toen al voor nooit boer(in) te zullen worden; weet ik nog”, zegt Joek zeer beslist. “Dit was mijn motivatie om later verder te studeren”!
Er bleef voor papa Suringh nog een probleem over. Opa, oma en tante Da moesten uit Arnhem worden weggehaald. Met een gehuurde paard en wagen werd de tocht naar Arnhem ondernomen. In die dagen beslist een hachelijke onderneming. De IJssel moest worden gepasseerd bij Zwolle en die zwaarbewaakte brug was de moeilijkst neembare vesting.  Het lukte ‘de Ouwe’ dat voor elkaar te krijgen en de tocht kon worden voortgezet. Op de gok dat ze niet door de geallieerde vliegtuigen op de weg zouden worden beschoten, is het toch gelukt Arnhem en de ‘Rhenus’ te bereiken om de zieke opa en nog redelijk fitte oma en tante Da op te halen. Die tocht moet dagen hebben geduurd.
Het gebeurde speelde zich natuurlijk buiten het gezichtsveld van Joek af, maar ook opa en oma en tante Da niet te vergeten, hadden nu onderdak.
De bevrijding als zodanig kan zij zich niet goed meer herinneren.
“We werden met een legervrachtwagen naar Arnhem teruggebracht”, weet Joek nog. “De boten werden later teruggehaald. Wel moesten de teruggekeerden constateren dat de ‘Rhenus’ bij de bevrijding van Arnhem door de Canadezen onherstelbaar in brand was geschoten en naar de sloop kon. Een woonark, de Pronto III, werd op de kop getikt bij de Arnhemse Stoomsleephelling Maatschappij (ASM), zodat in de woonbehoefte kon worden voorzien. Een unicum in het kapotgeschoten Arnhem waar woonruimte op dat moment goud waard was.
Eenmaal thuis, wachtte voor vader ’s sleepbedrijf een flinke klus aan de Rijn. Niet alleen de stad moest weer worden opgebouwd, maar ook de Rijn moest weer schoongemaakt worden en opnieuw ingericht om scheepvaart mogelijk te maken.
Joek ging naar de HBS en belandde uiteindelijk in het onderwijs .
Niks meegemaakt?
Kom nou!

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De Klingelbeek

Nummer 49 op de Klingelbeekseweg was zeker niet de meest ideale plek om te wonen als er op die zondag de zeventiende september 1944 plotseling honderden Engelse bevrijders zich een weg naar de Arnhemse Rijnbrug probeerden te forceren.
Dies Posthouwer twaalf jaar toen, zat op de Wilhelminaschool in Oosterbeek. Zij weet het nog als de dag van gisteren: “Strenge school hoor. Ik was linkshandig en moest per sé rechtshandig leren schrijven, nou dat viel niet mee”.
“Vlakbij ons woonhuis met de mooie naam ‘Martinaheuvel’, zo’n honderd meter ervandaan,  stond het nog steeds bestaande maar nu niet meer als zodanig gebruikte stationnetje van ‘Oosterbeek Laag”, vertelt Dies.
“Dat was door Duitse bewakers bezet”.
Dat de Duitsers daar alle, in beslag genomen, fietsen stalden weet zij ook nog.
Verderop, tegenover het huis, in de uiterwaarden van de Rijn stond links en rechts van het spoor Duits Flak-geschut opgesteld om het spoor te beschermen tegen geallieerde aanvallen.

Er waren ook grote zoeklichten

Er waren ook grote zoeklichten, weet zij nog.

Spoorbrug Oosterbeek Arnhem 2015

Spoorbrug Oosterbeek Arnhem 2015

Een spoorbrug overigens die ook was ondermijnd door de Duitsers!
Een poging om de spoorbrug te behouden, is dan ook helaas mislukt.
De bommen die rond het middaguur op het Flak-geschut werden gegooid en een enorme tot in huis voelbare dreun veroorzaakten, herinnert Dies zich nog als de dag van gisteren. “Ons huis schudde op zijn grondvesten”, vertelt zij.
“We schrokken vreselijk”.
Het was de inleiding tot de landingen en de gevechten die daarop volgden toen de Engelsen langs ons huis de Rijnbrug probeerden te bereiken.
De aanvankelijk in paniek geraakte Duitsers gebruikten de in beslag genomen fietsen om de benen te nemen, maar kwamen later helaas weer terug.
Er ontstonden rondom het huis en in de directe omgeving hevige gevechten. Er werd zwaar geschoten en gebombardeerd en naar buiten gaan was levensgevaarlijk geworden. Langs de hele Klingelbeek werd gevochten en veel huizen lagen onder vuur. Engelse jachtvliegtuigen cirkelden over de uiterwaarden.

Engelse jachtvliegtuigen cirkelden over de uiterwaarden

Kinderen Posthouwer. Dies 2e van links

Kinderen Posthouwer. Dies 2e van links

Het gezin Posthouwer bestond toen (nog) uit zes kinderen plus vader en moeder. Moeder was in verwachting van de zevende die begin 1945 geboren zou worden. Grote gezinnen waren talrijk in die jaren.
Door alle gevechtsrumoer rondom het huis, zat de hele familie samen met de overburen in angstige spanning in de grote kelder van een afgebrande fabriek aan de overkant.
“Vader had op een bepaald moment in de gaten dat er bij het gebombardeerde Flak-geschut nogal wat voedsel was achtergelaten door de vluchtende Duitsers”, vertelt Dies.
Toen het wat rustiger werd trok vader samen met de buurman en een handkar de uiterwaarden in en haalde broden en veel meer etenswaren op waarvan de kelderbewoners tot hun geluk nog een tijdje konden leven.
Er kwam een moment dat je aan het geloop rond het huis kon horen, dat het niet van Duitse militairen was. Het klonk anders en niet dat van die spijkerkistjes die de moffen droegen.
Bij een stiekeme snelle blik door het raam zag hij de eerste Engelsen lopen. Hij had het goed gehoord.
Dat zoiets bij hem een onbeschrijfelijk gevoel van opluchting en geluk moet hebben gegeven laat zich raden. Logisch dat iedereen dacht dat ze nu bevrijd zouden zijn.

In die kelder zat ook een Rijksduitser

Ook in die kelder zat, wat Dies noemde, een Rijksduitser. “Een oudere man al”, dacht zij. Natuurlijk gezien door de ogen van een kind.
“Naar alle waarschijnlijkheid was dat een deserteur, want hij had zo ’n blauwe overall over zijn uniform getrokken”, herinnert zij zich nog. Dat was natuurlijk link, want er kwam een moment dat de Duitsers, toen zij later terrein hadden terugveroverd, de huizen inspecteerden op aanwezigheid van gevluchte Engelsen.
Met de handgranaten in de hand kwamen ze in de kelders kijken en wat er gebeurd zou zijn als ze die man te pakken hadden gekregen nou, daar wilde dat groepje in de kelder maar liever niet over nadenken.
Die man kwam uit Leersum weet Dies nog, sprak vloeiend Nederlands maar aan zijn tongval kon je toch horen dat hij Duitser was (geweest?).

Distributie Stamkaart Posthouwer

Distributie Stamkaart Posthouwer

“Je begrijpt, dat de spanning in die kelder te snijden was toen die Duitsers binnen kwamen. Gelukkig zagen ze hem over het hoofd en verdwenen zij weer”.
Dies heeft geen idee waar de man later gebleven is.
“In de ernaast gelegen garage stond vader op enig moment aan het fornuis wat eten voor ons klaar te maken toen vlakbij een blindganger met een geweldige knal ontplofte en een ravage veroorzaakte. Zwaar bloedend kwam vader de kelder ingelopen”.

De granaatscherven hadden een fikse vleeswond aan zijn been en linker pols veroorzaakt

De granaatscherven hadden een fikse vleeswond aan zijn been en linker pols veroorzaakt.
Het zag er niet goed uit en een Duitse arts, waar die zo gauw vandaan kwam weet Dies niet meer, vond het noodzakelijk dat hij zo spoedig mogelijk medische hulp zou krijgen.
Met veel geluk had hij het er in ieder geval levend vanaf gebracht.
Vader, die er nogal laconiek over deed en de ernst van de zaak niet eens zo gauw door had, liep daarna zelf naar het Diaconessenziekenhuis.

Station Oosterbeek-Laag 2015

Station Oosterbeek-Laag 2015

Van daar werd hij korte tijd later overgebracht naar het noodhospitaal van het Museum Kröller-Müller op de Hoge Veluwe om uiteindelijk in een ziekenhuis in Apeldoorn te belanden. Daarvan was het achterblijvende gezin op dat moment echter niet op de hoogte. Die begrepen niet waar vader bleef.
Toen moeder tussendoor gauw naar het Diaconessenziekenhuis liep om naar vader te informeren, bleek dat het personeel en de patiënten al waren geëvacueerd naar het Kröller-Müller.
Moeder hoorde van het vertrek en nadat bekend was geworden dat vader vandaar weer was overgebracht naar het ziekenhuis in Apeldoorn, heeft zij het kordate besluit genomen met de kinderen naar Apeldoorn te gaan lopen om hem daar op te zoeken.
De moeder van Dies was het optimistische type die altijd de moed er in hield, vertelt Dies. “Moest ook wel”, zegt zij, “om op je eentje, hoog zwanger en met zes kinderen op sleeptouw naar elders te durven vertrekken”.
Daar was niet eens een evacuatiebevel voor nodig!
Dies, de derde van het gezin, was toen twaalf jaar oud en zij liep bij het overhaaste vertrek nog op de pantoffels, weet zij nog goed!
“Gek he, dat je je zulke dingen nog herinnert”!
Ook weet Dies nog te vertellen van de ontmoeting met Juffrouw Riek v.d. Vlist bij wie zij in de klas heeft gezeten en die bij een onverwachte ontmoeting in Apeldoorn haar moeder nog waardevolle adviezen heeft gegeven met betrekking tot het terugvinden van haar vader.
“Een schat van een mens”, weet Dies nog, “altijd bereid tot helpen”.
Eerst ging het via de Hesweg, waar Dies de eerste dode Engelse soldaten zag liggen, dan via Lombok en Heijenoord naar de Hoogkamp, waar zij tijdelijk werden ondergebracht in een schooltje.
Daarna kwam het gezin, lopend natuurlijk, in Apeldoorn terecht waar vader na lang zoeken (dankzij juffrouw v.d. Vlist) in een ziekenhuis werd gevonden.
De schrik was groot.
Dies was ontdaan. Haar vader lag vrijwel onherkenbaar in zijn bed. Hij was grijs geworden, had ingevallen wangen. Dies herkende hem eerst niet en liep weg totdat zij zachtjes Dies, Diesje hoorde roepen en hij het toch bleek te zijn.

Zijn linkerarm bleek tot aan de schouder geamputeerd te zijn

Zijn linkerarm bleek tot aan de schouder geamputeerd te zijn omdat ‘gangreen’ was geconstateerd en er geen andere mogelijkheid meer bestond om de arm te behouden.
Een dramatisch moment.
Vader vertelde van zijn moeizame tocht via drie ziekenhuizen, voor zover je Museum Kröller-Müller een ziekenhuis kan noemen, en de armetierige manier van medisch handelen waarbij maandverband werd gebruikt om de bloedingen aan zijn arm te stoppen.
Zou hij in normale tijden zijn arm behouden hebben?
Na in Apeldoorn aanvankelijk te zijn ondergebracht in een groot huis, kwam het bevel om daar weer te vertrekken en werd het gezin ondergebracht in een cocosmattenfabriek in Apeldoorn.
Alles lopend gedaan. Fietsen had de familie niet (meer) en lopen was in die jaren gewoon. Je deed niet anders.
Vanaf de cocosmattenfabriek werd korte tijd later het gezin door het Rode Kruis met paard en wagen naar Baarn gebracht.
Waarom naar Baarn?
Dies weet dat niet meer.
Vanwege het grote gezin werden ze gesplitst en ondergebracht bij twee verschillende families. Geweldige mensen vertelt Dies.

Krant De Vliegende Hollander

Krant De Vliegende Hollander

Zij weet nog dat regelmatig het krantje ‘de Vliegende Hollander’ in de bus werd gestopt.
En wat denk je?
Plotseling staat vader daar voor de deur.
Kennelijk door het Rode Kruis geïnformeerd waar zij zaten. Hij had zelfs nog een kerstpakketje bij zich!
De toen tweeënvijftig jaar oude vader had gauw gezien dat Baarn niet de ideale plek was om de oorlog uit te zingen. Hij besliste, nadat hij een vrachtautootje met een gasgenerator had weten te traceren die naar Groningen moest, dat dat de kans was om er te komen.
Het lukte om het hele gezin op de laadbak te krijgen. Via een spannende rit met veel luchtgevaar en een zwaar bewaakte brug over de IJssel bij Zwolle, lukte het om aan de overkant te komen en uiteindelijk Groningen te bereiken.
Een lange en door de omstandigheden uiterst vermoeiende en gevaarlijke rit.
Dies kan zich het gedoe onderweg met die gasgenerator tussen cabine en laadbak ook nog goed herinneren.
De familie werd in de stad Groningen opgevangen en verspreid over twee kleine boerderijtjes ondergebracht.
Dat was in de omgeving van de gehuchtjes Niekerk en Oldekerk. Ver van huis, maar veilig en verzorgd bij de familie de Ridder, herinnert zij zich.
Grote boerderij was dat.
Aardappelen en een bloemkooltje kocht je er voor weinig.
“We hebben het daar goed gehad”, vertelt Dies dankbaar. “Geen honger”.
Dies vertelt van een buurvrouw die tussen de gekochte aardappelen een slecht exemplaar aantrof en daar de boer boos over aansprak.
Kun je je dat voorstellen? In die hongerwinter?
In het westen zouden ze voor die rotte aardappel een moord hebben gepleegd.
Dies herinnert zich ook dat zij nog aan het turfsteken is geweest om de kachel brandende te kunnen houden.
Want koud was het, die winter!
Vader moest eens in de veertien dagen naar het Academisch Ziekenhuis in Groningen voor controle van de opgelopen verwondingen.
Met een zogenaamde omnibus, busje met twee paarden ervoor, werd die tocht door de winterse kou naar het academisch ziekenhuis en weer terug volbracht.
Op drie maart 1945 werd het gezin wederom uitgebreid met een boorlinkske, nummer zeven in de rij: Een broertje!
Naar school gaan was er niet meer bij.
Het betekende overigens een schooljaar verlies voor de meeste geëvacueerde kinderen.  Maar och, gedeelde smart is halve smart.

De bezetter levert fietsen en wapens in. Foto Bert Kerkhoffs

De bezetter levert fietsen en wapens in. Foto Bert Kerkhoffs

In de zomer van 1945, kort na de bevrijding, wanneer precies weet Dies niet meer, kon het gezin terugkeren naar de ouwe trouwe woonstede aan de Klingelbeekseweg.
Althans, wat er van huize ‘Martinaheuvelover was.
Er was een granaat dwars door het huis gegaan. Veel schade, veel gestolen, met andere woorden: Werk aan de winkel.
Al die toen nog betengelde muren waarvan het behang af hing. Dies ziet het nog voor zich.
Vader Posthouwer voelde zich aanvankelijk door zijn zware handicap machteloos en zeer beperkt in zijn mogelijkheden om deel te kunnen nemen aan o.a. de herstelwerkzaamheden aan het huis. Allengs werd hij steeds handiger en zag hij later zelfs kans de tuin om te spitten met  één arm.

Er was een granaat dwars door het huis gegaan

Het heeft op zijn verdere leven wel veel invloed gehad.
Op een normale manier deelnemen aan het werkzame leven was bijna onmogelijk geworden. Goede prothesen waren er toen nog niet.
Hij heeft in de latere jaren erg veel last van fantoompijn gehad. Hoe optimistisch hij ook van aard was, er waren ook zware depressies. Het noopte hem soms het bed te houden om anderen niet tot last te zijn.
“Vader is nog negenentachtig geworden”, vertelt Dies.
Zoals zovelen was het na de bevrijding: Werk aan de winkel en opnieuw beginnen. Vergeten wat achter je ligt!
Echt vergeten?
Nou nee,  kijk maar naar dit verhaal,  zeventig jaar na dato!Beschadigde station Oosterbeek Laag na bevrijding

 

Jarig op 17 september 1944

Zondag 17 september 1944 was de elfde verjaardag van Jopy Brouwer, de dag waarop ze een poppenwagen kreeg en een nieuwe strik voor in haar haar. Toen de Engelsen kwamen en er allemaal stroken zilverpapier door de lucht dwarrelden, dacht ze dat ze haar kwamen feliciteren. Destijds woonde ze aan de Tweede Spijkerdwarsstraat in Arnhem in een groot huis waarvan ze dacht dat haar ouders het als kosthuis verhuurden.
Foto popje 6 Jopy BrouwerHier hebben, zoals achteraf bleek, vooral veel onderduikers uit het verzet gezeten. Zo was er een kamer waar ze niet mochten komen, maar waar ze vaak het geluid van een typemachine hoorde.
En op zolder verbleef een man, Henk, die was helemaal kaal en bleef meestal heel lang uitslapen. Op een keer hadden de kinderen op een grote kleermakersplank een papier geplakt met daarop de tekst: ‘Grote pop staat voor twaalf uur niet op’. Dit hadden ze voor de deur van de zolderkamer gezet. Toen kregen ze flink op hun kop van hun ouders. Er werd ze verteld dat deze man in het verzet had gezeten maar was opgepakt en naar Ellecom was gebracht, waar hij kaal was geschoren. Meestal werden ze vandaar naar Duitsland gestuurd, maar Henk had weten te ontsnappen. De kinderen moesten onmiddellijk hun excuses aanbieden en mochten er verder met niemand over praten.

Hier hebben ze tot 23 september gezeten met ruim 20 man

Jopy’s moeder had voor haar verjaardag veel bonnen gespaard, dus ze aten die dag een heel bijzonder maal van karbonaadjes met sperzieboontjes en geel met roze surrogaatpudding toe. Maar niemand had verwacht dat ze dat zittend onder de trap op zouden eten vanwege de veiligheid. Later diezelfde dag, toen de sirenes loeiden, gingen ze allemaal naar de kelder. Hier hebben ze tot 23 september gezeten met ruim 20 man: Ook oma, een tante en een neef waren er inmiddels bij gekomen, omdat er naast hun huis een bom was gevallen.

Wasserij Kik en hondje Molly
Op een gegeven moment moesten ze uit de kelder en het huis verlaten toen een Duitser met een geweer hen eruit joeg. Daarbij verloor Jopy de groene schoentjes van haar pop, die haar broer voor haar had gemaakt. Ze vindt het nu nog jammer van die schoentjes. Lopend gingen ze allemaal op weg, maar bij het Velperplein werd geschoten. Jopy raakte haar ouders kwijt in de massa evacuées, maar gelukkig vonden ze elkaar later weer terug. Uiteindelijk kwamen ze bij Loenen, waar de groep werd opgesplitst.
Foto popje 2 Jopy BrouwerOma en tante werden ondergebracht in het plaatselijke kasteel; het gezin van Jopy kwam terecht bij wasserij Kik, waar ze weken lang met een man of 60 op de droogzolder sliepen op een laag hooi. De eigenares was eigenlijk helemaal niet zo blij met de evacuées en al helemaal niet met het hondje Molly dat Jopy had mogen meenemen. Onderweg hadden ze op het fietspad moeten lopen, omdat in de bermen nog mijnen konden liggen. Hondje Molly gehoorzaamde wonderwel en bleef de hele weg in leven. Op een dag zag Jopy dat de eigenares van de wasserij stiekem een scheut kokend water over het hondje goot, dat hevig begon te janken. In deze tijd leerde Jopy wel een handig trucje. Soms moest ze, op de bon natuurlijk eieren gaan halen in het dorp. Dan legde ze het bonnetje op de toonbank en terwijl de winkelier de eieren pakte, legde ze haar hand over het bonnetje en haalde het stiekem terug. Hierdoor kon ze er later nog een keer eieren mee halen. Pas later bedacht ze dat de winkelier het vast wel heeft gemerkt maar er niks van zei.

Ovomaltine en wittebrood
Vanuit Loenen gingen ze naar Hilversum, waar de jongste broer van Jopy’s moeder woonde. Er werd afgesproken dat ze wel onderdak konden krijgen maar geen eten, want die broer had zelf al een heel groot gezin. Terwijl zijn vrouw dus kookte voor haar eigen gezin, moesten wij maar zien hoe we aan eten kwamen. Soms kwam er een kar langs met Ovomaltine voor de evacuées en er was ook een soort gaarkeuken met soep en pap. Het Rode Kruis bracht soms boeken langs ter verstrooiing. Het eten was alleen zo weinig dat ze echt honger leden en op een gegeven moment was Jopy’s moeder zo verzwakt dat werd besloten dat ze met z’n allen naar Friesland zouden gaan. Ze konden mee met een legertruck van het Rode Kruis.

Het Rode Kruis bracht soms boeken langs ter verstrooiing

In Barneveld was de eerste overnachting. Hier sliepen ze op een soort zolder. Hondje Molly moest eigenlijk beneden blijven, maar miste z’n baasjes zo dat hij toch naar boven kwam. Toen hebben ze hem maar verstopt onder de dekens. Onderweg namen ze nog een jongen op die alleen reisde. Hij heette Koos en als er naar werd gevraagd zeiden we: “Koos hoort bij ons”. Uiteindelijk werden ze naar Sneek gebracht waar ze in eerste instantie werden ondergebracht in de huishoudschool. Hier kregen ze wittebrood met kaas te eten, uit Zweden. Dat was zo heerlijk na al dat oorlogseten, dat Jopy wel 16 sneden at en ontzettend misselijk werd.

 

Akkerwoude
Moeder kon alleen bij de dokter in huis ondergebracht worden, maar ze wilde met het hele gezin bij elkaar blijven. Dus ging het weer verder; eerst naar Leeuwarden, maar  stadsschouwburg De Harmonie was al zo overvol, dat ze uiteindelijk naar Murmerwoude werden gebracht. Daar konden ze in een vakantiehuisje slapen. Dit was met kerst 1944. Uiteindelijk werden ze toch nog allemaal verdeeld over verschillende huizen en boerderijen en ook hondje Molly kwam ergens anders terecht. Jopy en haar zusje belandden op en boerderij in Akkerwoude. Op zich hadden ze het daar heel goed. Ze hielpen de boer bij het hooien en toen er twee kalfjes werden geboren mochten ze die afdrogen met stro en ze leren drinken. De kalfjes werden genoemd naar Jopy en haar zusje Willy.

Ook moest ze soms, als ze weer ergens de schuld van kreeg, alleen in het hooi slapen

Alleen de vrouw van de boer kon het niet goed met Jopy vinden en gaf haar altijd overal de schuld van. Zo moest ze een keer op een warme dag bij de melkfabriek een heel groot pak boter halen, maar door de hitte was die bij thuiskomst gesmolten. Toen werd ze opgesloten in een klein hokje waar ze nieuwe boter moest maken door melk in flessen te schudden; urenlang. Ook moest ze soms, als ze weer ergens de schuld van kreeg, alleen in het hooi slapen; in het donker waar ze de muizen hoorde ritselen. Op een gegeven moment had Jopy daar zo genoeg van, dat ze wegliep, zomaar de weilanden in. Eigenlijk moest het boerengezin die dag naar een bruiloft; de vrouw en de zoon gingen gewoon, maar de boer bleef thuis om haar ouders in te lichten en haar te zoeken. Uiteindelijk werd ze door een buurman gevonden en weer naar huis gebracht.

Vrede en vindingrijkheid
Eindelijk werd het vrede en werd het gezin weer herenigd. Ze kregen rood-wit-blauwe kleertjes aan die van een vlag waren gemaakt en alle fietsen en karretjes werden versierd. Van de terugtocht naar Arnhem herinnert Jopy zich vooral dat ze chocola kregen van de Canadezen en dat ze over de IJssellinie moesten, wat nog steeds heel gevaarlijk was. Toen ze bij hun huis aankwamen sprong het hondje Molly onmiddellijk van de kar; ze herkende het huis nog. Binnen was het meeste gestolen en wat er nog wel stond was kapot. Zelfs de piano was in stukken gebroken. De pan met erwtensoep stond er nog wel; overdekt met een laag schimmel. In de afvalbak vonden ze nota bene een paar hele chique nylons. Van de HARK kregen ze gelukkig nieuwe+ meubels en via de actie Amsterdam helpt Arnhem. Ter herinnering werd bij de ingang van het stadhuis een lantaarnpaal met een klok geplaatst: Arnhem dankt Amsterdam. Wat Jopy vooral aan de oorlog heeft overgehouden is dat ze er heel vindingrijk van is geworden; je leerde creatieve oplossingen te verzinnen. Na de terugkeer gingen ze bijvoorbeeld pannen zoeken om in te koken, maar daar zaten allemaal gaten in. De pannen werden uitgekookt met soda en de onderkant werd dichtgemaakt met een asbestplaatje en door de gaten werden schroeven gestoken. Zo was de bodem weer dicht, maar als je met een houten spatel in zo’n pan moest roeren, stootte je wel telkens tegen die schroeven aan. Na de oorlog moest Jopy eigenlijk weer naar klas 6, maar die mocht ze overslaan en meteen naar de Mulo. Dat wilde ze niet, want ze wilde naar de huishoudschool aan de Rijnkade. Dat leek haar veel leuker, al viel dat later wel een beetje tegen. Ze leerde naaien met krantenpapier en nepgaren, omdat er geen stof was. Ook moest ze de verroeste naalden met zand schoonmaken. Ook kookten ze met z’n vieren soep op één gaspitje en dan moesten ze op een papiertje schrijven welke ingrediënten ze erin zouden doen, omdat die natuurlijk niet voorradig waren. Het duurde nog lang voordat alles weer een beetje gewoon werd. Jopy is dankbaar voor wat we nu hebben, vooral vrede.

Wilt u nog meer prachtige verhalen lezen? Ga dan naar de homepage van Airborne memories of bezoek het Airborne Museum

Wo sind die Amerikaner?

Zeventien september 1944, de dag dat de Slag om Arnhem begon, was een stralende zondag. Corry weet dat nog goed omdat ze, in plaats van naar de kerk te gaan, nog even gingen wandelen vanwege het mooie weer; door de week hadden ze daar geen tijd voor, met de drukte van een banketbakkerij. Op dat moment was het al uitzonderlijk rumoerig door alle vliegtuigen in de lucht. Later die dag werd haar vader, die bij de luchtbescherming zat, gebeld door het wijkhoofd, dat er bommen waren gevallen op Wolfheze en dat hij direct moest komen. Vader was ook de kok in huis, dus hij zei dat hij eerst moest koken en daarna zou komen. Die middag ging hij op de fiets naar Wolfheze. Tegen drieën was hij weer terug, bijna huilend om wat hij had gezien: dode Duitse soldaten en heel veel dode burgers in Wolfheze. Het hele gezin moest zoveel mogelijk water tappen in het bijhok van de bakkerij, in alle pannen en emmers die ze maar konden vinden, ter voorbereiding op wat komen zou. Terwijl ze daarmee bezig waren kwam er een verwilderde, doodsbange man in Duits uniform langs, die riep: ‘Wo sind die Amerikaner?!’ Corry’s moeder wees: ‘Nach unten, naar het zuiden.’ Bij het Drielse Veer zou hij de rivier kunnen oversteken om zich over te geven. Ze gingen er tenminste van uit dat het een deserteur was, maar ze hebben nooit meer iets van deze man gehoord. Om een uur of vier zaten Corry en haar zusje Wil op hun knieën voor het grote winkelraam; er was geen mens op straat, vanwege het gevaar van scherpschutters, maar in de verte zagen ze honderden gekleurde parachutes naar beneden komen.

Ze zagen honderden gekleurde parachutes naar beneden komen

Nog weer later, het schemerde al behoorlijk en ze hadden net gegeten in de voorkamer, stak vader een sigaret op (hij was in de oorlog zelf tabak gaan telen). Op dat moment werd er vanuit het bos bij Dennenkamp, waar de Duitsers zaten, gericht geschoten; blijkbaar hadden ze iets zien oplichten toen vader zijn sigaret aanstak. Onmiddelijk gingen ze naar de keuken achter; zelfs in hun eigen voorkamer was het niet veilig meer. Omdat de gevechten ondertussen niet echt dichterbij kwamen, gingen ze toch maar naar bed toen het donker werd. Die nacht sliepen ze nog gewoon boven.

Kelderleven
Toen ze maandagochtend wakker werden, dachten ze even dat ze al bevrijd waren. Er liepen allemaal Engelse militairen door de straat. Corry’s moeder gaf ze thee en koekjes waar toch niemand meer bonnen voor had. De buren waren helemaal enthousiast en kwamen erbij staan, maar de zoon van Toe Water kwam zeggen dat het niet veilig was omdat de Duitsers nog aan de overkant zaten en dat ze naar binnen moesten gaan. Op dinsdag zag de wereld er weer heel anders uit. Voor hun eigen veiligheid moesten ze de kelder in. De vluchtkoffers waren al gepakt en gingen mee de kelder in. Corry droeg een boodschappentas waar het zilveren bestek in zat. De winkeldeur zette vader alvast open, zodat die niet ingetrapt zou worden. Omdat hun kelder gewelfd was (het was gedeeltelijk ook opslagplaats voor de bakkerij), was hij extra hoog en veilig. Vandaar dat er nog meer mensen bij hen kwamen schuilen: de buren van beide kanten, de eigenares van het vertegenwoordigershotelletje verderop in de straat met haar zoon en twee gasten, nog een echtpaar, en zelf waren ze met z’n vieren; in totaal zaten er wel 17 mensen in de kelder. Vader herinnerde zich op een gegeven moment dat hij zijn horloge en vulpen boven had laten liggen, die wilde hij nog even gaan halen. Maar toen hij boven kwam zaten er Engelse militairen in het huis, en de kostbare spullen bleken al verdwenen te zijn; niet alleen het horloge en de vulpen,maar ook de sieraden van Corry’s moeder

Ook verdwenen de sieraden van Corry’s moeder

Boven hun hoofden hoorden ze ondertussen het front als het ware telkens verschuiven; dan weer waren er Duitsers, dan weer waren er Engelsen. Op een gegeven moment moest vader, als eigenaar van het pand, van een Duitse militair naar boven komen. De militair voeg meerdere malen of er ook Engelsen in de kelder waren, maar vader ontkende telkens. Uiteindelijk moesten ze allemaal uit de kelder komen, terwijl de Duitsers de bajonetten van hun geweren op hen gericht hielden. Toen duidelijk was dat er echt geen Engelsen waren, moesten ze weer terug in de kelder; een jonge Duitse militair van 16 jaar moest de wacht houden.

Een jonge Duitse militair van 16 jaar moest de wacht houden.

Drinken was er genoeg, maar wat ze aten weet Corry niet meer. Behalve dan dat er bij de buren weckflessen gehaald werden die rondgingen en iedereen mocht dan één lepel vruchten met sap nemen. En ze gebruikten een emmer als wc.

Niet zo langzaam lopen!
Op zaterdag werd de familie Rieken en hun ‘kelderlogés’ te verstaan gegeven dat ze weg moesten. Er waren te veel Engelsen tussen de huizen, het werd te gevaarlijk voor de Duitsers en ze zouden de boel in brand steken. Eén voor eén kwamen ze via de keldertrap naar buiten, wie achteraan zat het laatst. De konijnen werden nog losgelaten, de hond was al weg,

De konijnen werden nog losgelaten, de hond was al weg

die hebben ze nooit meer teruggezien. Het eerste wat ze zagen waren drie gesneuvelde Engelsen op het pad, waar ze overheen moesten stappen. Het ging via een plaatsje naar de achtertuin, en tegen de muur van de buren lagen enkele gesneuvelde Duitsers. Via de achtertuinen moesten ze vertrekken. Terwijl ze daar liepen hoorden ze voortdurend granaatvuur, waarschijnlijk ondersteuning voor de Engelsen vanuit Nijmegen, maar Corry was er niet gerust op en dacht voortdurend, met de tas met zilveren bestek onder haar arm geklemd: ‘Niet zo langzaam lopen! Waarom lopen we zo langzaam?’ Toen ze na een poos nog eens omkeken, zagen ze grote rookwolken opstijgen van de plaats waar ze vandaan kwamen. Op dat moment moest Corry’s vader huilen; dat vond ze zo erg, ze had hem nog nooit zien huilen. Hij dacht: nu staat ons huis in brand…Het evacuatiebevel was nog niet gegeven, dus in eerste instantie konden ze terecht bij een broer van de buren aan de Van Ewijkweg. Ook hier moesten ze in de kelder. Juist die dag was er een granaat op het konijnenhok terechtgekomen, dus, die avond aten ze gebraden konijn: Heerlijk!
Later kregen ze hete bliksem: stamppot van zoete appeltjes, aardappels en uien: ook heerlijk! Op maandag of dinsdag kregen ze te horen dat ze Oosterbeek moesten verlaten in verband met de evacuatie. Voor zover Corry zich kan herinneren hoorden ze dat via een buurman die nog een radio had. Omdat de Schelmsebrug kapot was, liepen ze richting Mariëndaal, onder de spoorlijn door, naar Apeldoorn over de Schelmseweg. In Mariëndaal zagen ze op een veld allemaal Engelse krijgsgevangenen, die het V-teken gaven aan de langstrekkende stoet burgers. Voorzichtig zwaaide Corry terug, wel een beetje bang voor de Duitsers die de stoet begeleidden, je wist nooit wat die zouden doen. Op dat moment had Corry zo’n medelijden met de Engelsen, ze dacht: ik heb tenminste mijn vader en moeder nog bij me, daardoor voel ik me veilig, maar zij zijn hier helemaal alleen.

Een handje hazelnoten
De tocht ging naar Apeldoorn, waar grootvader Rieken woonde. De eerste stop was bij een boerderij in de buurt van Moskowa, waar ze water mochten drinken. Nooit zal Corry vergeten hoe heerlijk dat was: Ze stikte van de dorst!

Ze stikte van de dorst

Ook zo’n eind lopen viel niet mee. Er was weliswaar een paard-en-wagen in hun stoet, maar daar mochten alleen mensen op die niet goed konden lopen. Later mochten Corry’s jongere zusje en haar moeder op de kar, maar Corry en haar vader bleven lopen. Ze overnachtten in een kokosmattenfabriek in Beekbergen. Matrassen waren er niet, dus lagen ze op stro, samen met tientallen andere mensen. Je moest je melden bij het Rode Kruis en dan kreeg je wat te eten. In Apeldoorn woonde opa met zijn tweede vrouw, tante Jo, in een klein huisje met twee slaapkamers aan de Stoomwezenstraat. Opa was al in de zeventig, maar in die tijd had je nog geen pensioenen. Het idee was dat ze tijdelijk bij opa onderdak konden krijgen en dat ze hem tegelijkertijd konden helpen, ook met voedsel. Er zaten namelijk meerdere collega-banketbakkers in Apeldoorn, ook nog van een oom die in Arnhem een banketbakkerij had, en ze hoopten dat ze dan elkaar wat konden helpen. Helaas raakten de voorraden op den duur toch op. In opa’s kleine huisje sliepen Corry’s ouders in een tweepersoonsbed, en Corry en haar zusje Wil in dezelfde kamer op matrassen op de grond: zigeunerbedden noemden ze dat. Ze hadden maar weinig spullen bij zich, maar konden later in Apeldoorn nog wel ergens kleding krijgen, speciaal voor de evacués. In de Hoofdstraat woonde de familie Joustra, een gezin met drie kinderen waar ze soms gingen spelen. Vader ging altijd mee naar Joustra, om naar Radio Oranje te luisteren. Joustra was ook banketbakker en had nog een zak hazelnoten op voorraad staan. Als ze dan weer naar huis gingen, kregen ze soms een handje hazelnoten mee: heerlijk! In Apeldoorn gingen Corry en haar zusje eerst zelfs nog even naar school, maar dat was al gauw weer afgelopen, wegens brandstoftekort en dergelijke. Bovendien was het een heel eind lopen, en met de kou en de honger in de winter ging dat gewoon niet meer. Toen hield Corry zich maar bezig met knutselen. Ze had een paar schoenendozen, lapjes en vellen karton gekregen, waarvan ze een heel poppenhuis bouwde, inclusief bedjes, stoeltjes en alles!

Waarom helpt de wereld ons niet?
Opa had wel een moestuintje bij het huis, maar dat was oorspronkelijk bedoeld voor twee mensen, niet voor zes. Daarom moest Corry iedere dag naar de gaarkeuken met een emmertje of kan en de bonnen die ze daarvoor kregen. Uit de gaarkeuken kregen ze meestal stamppot, koolraap vooral (daar houdt Corry nog steeds niet van!) en het was nooit genoeg. Ook kregen ze wel eens brood, maar dat waren ‘halve kleibroden’, zonder beleg, maar dan deden ze wel rauwe uien op brood, zodat het nog wat smaak had. Ook hadden ze zelf suikerbietenstroop gemaakt, door de bieten te raspen en te koken: de stroop en de pulp kon je op brood eten. Toen hebben ze echt honger geleden. Je accepteerde het leven zoals het was en besefte heel goed dat je niks naar je eigen hand kon zetten. Wel ziet Corry nog voor zich hoe ze op een dag bij een spoorwegovergang stond te wachten. Er kwam een trein voorbij, waarvan ze later wel heeft gedacht: er moeten haast wel joden in die trein hebben gezeten, want het gewone treinverkeer lag al plat vanwege de staking bij de NS. Terwijl Corry en een aantal andere mensen daar stonden te wachten, kwam er een Spitfire over. Onmiddellijk gingen ze allemaal plat op de weg liggen, hoe vies en nat het ook was, want het was winter. Terwijl Corry daar op de grond lag, koud, vies en hongerig, dacht ze : waarom helpt de wereld ons niet? Op oudejaarsdag ging vader nog één keer terug naar hun huis in Oosterbeek, om te kijken hoe het erbij stond en of er nog wat eten te halen was. Hij had een vergunning gekregen om te gaan en leende een fiets met houten banden.
Toen hij ’s avonds laat terugkwam, had hij een paar spullen bij zich, waaronder een blikje ham dat hij had gevonden in de kruidenierswinkel van buurvrouw Bokkes, die met haar twee dochters ook bij hen in de kelder had gezeten, maar die ze later uit het oog verloren waren. Op oudejaarsavond 1944 aten ze dus ham, met dank aan buurvrouw Bokkes.

Odd fellows
Toen in maart 1945 de Duitse generaal Rauter door het verzet voor dood was achtergelaten bij de Woeste Hoeve, werden ook in Apeldoorn een aantal mannen opgepakt en doodgeschoten. Daarna werden ook mannen ouder dan 50 jaar, zoals Corry’s vader, opgeroepen voor de Arbeitseinsatz in Duitsland. Alle mannen moesten zich melden op de markt. Als je thuisbleef en dat werd ontdekt (Duitse soldaten controleerden huis na huis), dan werd je huis in de fik gestoken, dus ook Corry’s vader besloot uiteindelijk toch maar te gaan. Hij ging samen met zijn vriend Herman Steur, die hij kende van de Odd Fellows in Arnhem en die ook in de Stoomwezenstraat was ondergebracht. In militaire vrachtwagens ging het vervolgens richting Duitsland. ’s Avonds werden ze in Babberich in een school ondergebracht, maar de deuren gingen niet op slot en even later was er geen Duitser meer te bekennen, ze werden daar gewoon alleen gelaten. Herman Steur herinnerde zich dat vlakbij, in Zevenaar, de heer Sparenburg woonde, directeur van de Gimborn inktfabriek en voorzitter van de Odd Fellows. Steur stelde voor dat hij zou ontsnappen om bij Sparenburg te informeren of ze zich samen op de zolder van de fabriek een poosje konden verbergen. Zo gezegd, zo gedaan. Een tijd later keerde Steur terug: ‘Kom mee, Jo!’ (Corry’s vader heette Johannes), en daar gingen ze, ongehinderd op weg naar Zevenaar, waar ze konden onderduiken in de inktfabriek. Overdag konden ze zich toen natuurlijk niet meer vertonen, maar in de daaropvolgende nachten liepen ze samen terug naar Apeldoorn. Drie dagen later stonden ze weer op de stoep.
Tot het einde van de oorlog konden ze toen niet meer de straat op.
Opa woonde vlakbij de spoorlijn. Praktisch in hun achtertuin stond Duits luchtafweergeschut (FLAK) dat probeerde Engelse vliegtuigen uit de lucht te schieten. Corry ziet nog dit uitzicht vanuit hun achterraam voor zich, en hoort nog het dreigende geluid van vliegtuigen die laag overkwamen: dan lagen ze allemaal onder de tafel. Daarmee kwam het oorlogsgeweld dat ze in Oosterbeek hadden meegemaakt weer terug, en de angst die ze tijdens de evacuatie hadden gevoeld toen er onderweg ook telkens vliegtuigen laag overkwamen. Op 17 april werd Apeldoorn uiteindelijk bevrijd door de Canadezen. Over de Deventerstraat kwamen ze het dorp binnen. Toen brachten ze nog één keer een nachtje in de kelder door. Maar de bevrijding verliep vrij rustig, omdat de Duitsers al waren gevlucht.

Een 9!
Hoe het huis erbij stond na de terugkeer naar Oosterbeek weet Corry niet, omdat ze daar niet bij was. Toen op 5 mei het hele land was bevrijd, werd besloten dat ze naar een oom en tante in Leiderdorp zou gaan, waar de oom hoofd van een school was. Corry had bijna de hele zesde klas gemist, en kon in Leiderdorp nog wat bijgespijkerd worden, voordat ze in het najaar naar de mulo ging. De vader van een schoolvriendinnetje uit Arnhem was Nederlands militair en moest per Jeep naar het westen van het land, dus kon Corry mooi meerijden. In de Jeep ging het eerst naar Amersfoort, en vandaar naar Haarlem, waar ze bij een tante kon logeren. Neef Wim uit Leiderdorp kwam haar ten slotte met de fiets uit Haarlem ophalen. Van mei tot september bleef Corry in Leiderdorp, waar ze zeker tot juli naar school ging, en waar ze het Engelse volkslied leerde. In de zomervakantie liftte ze samen met een nicht de hele weg terug naar Oosterbeek; ze konden meerijden op vrachtwagens. Toen ze in het nieuwe schooljaar op de mulo een opstel moest schrijven, zette ze die hele avontuurlijke tocht op papier, en kreeg daarvoor… een 9!

Weverstraat - Utrechtseweg

Weverstraat – Utrechtseweg

Toen ze in september terugkwam in Oosterbeek, was het nog wel een zootje, ook in huis. De ramen waren nog niet allemaal gemaakt, in plaats daarvan zaten er houten platen met een klein raampje erin. De deuren waren gebruikt om de loopgraven te versterken, maar die mochten op een gegeven moment door aannemer Van Roekel weer opgehaald worden. Dat moet na oktober geweest zijn, want toen was de kachel al aan, terwijl de deuren nog niet teruggeplaatst waren. In plaats daarvan hingen er grote, zware gordijnen in de deuropeningen.

Deuren in loopgraven

Deuren in loopgraven

De loopgraven waar de deuren uit gehaald waren, werden gebruikt om puin in te storten. En de gesneuvelde militairen die ze op de dag van vertrek hadden aangetroffen, lagen in hun tuin begraven totdat ze overgebracht konden worden naar de erebegraafplaats. Nog tot lang na de oorlog woonden er vanwege de woningnood meerdere gezinnen in het huis van de familie Rieken. In hun straat waren drie huizen op de hoek afgebrand, en degene die als eerste bij hen boven een deel van de verdieping huurde was mevrouw Bokkes met haar zoon en dochters.

 

 

 

 

Spoorbrug opnieuw opgeblazen

Toen Theo Teunissen op de morgen van 17 september 1944 naar de vroegmis ging, was het nog rustig, maar na de hoogmis van 10 uur werden de eerste Spitfires gesignaleerd en klonk het afweergeschut van de Duitsers. Er heerste een gespannen maar ook opgetogen sfeer: De bevrijding stond voor de deur. Omstreeks 14 uur kwamen de bommenwerpers en zag Theo vanuit het slaapkamerraam hoe de parachutisten naar beneden kwamen en hoe bij sommigen de parachute niet open ging.

Benedendorpseweg Oosterbeek

Benedendorpseweg Oosterbeek

Om een uur of vijf arriveerden de eerste Engelsen op de Benedendorpsweg.
Theo zag dat ze andere helmen en handgranaten droegen dan de Duitsers. De eerste Nederlandse vlag werd al uitgestoken. Toen de Engelsen aan het begin van de spoorbrug kwamen, lieten de Duitsers de brug springen; dat was te zien vanaf onderaan de Acacialaan.

Acacialaan Oosterbeek

Acacialaan Oosterbeek

Bij de invasie door de Duitsers in 1940 had Theo ook al gezien hoe de brug werd opgeblazen; toen door de Nederlanders. Iedereen wilde maar wat graag met de Tommy’s praten, maar het schieten was inmiddels begonnen. Het werd gevaarlijk en iedereen ging naar huis. Het gezin Teunissen besloot voor de veiligheid direct in de kelder te gaan bivakkeren. Hiervoor moest ruimte worden gemaakt: Inmaakpotten aan de kant en wat er verder nog maar in de kelder stond zoveel mogelijk eruit. Er moesten namelijk acht mensen in: Theo en zijn vader en moeder en ook nog vijf broers, van wie de jongste nog maar twintig dagen geleden was geboren.
Dus ook de wieg moest de kelder in. Die paste niet door het trapgat, dus brak vader een van de rieten poten doormidden. Alle anderen sliepen op matrassen op de grond.

Dus ook de wieg moest de kelder in

Theo lag tegen de buitenmuur bij het kelderraam, waardoor hij het rooster boven het keldergat nog kon zien.

Een pikhouweel, schop en bats werden meegenomen de kelder in

Ook werden er hamers en beitels, een pikhouweel, schop en bats meegenomen de kelder in, zodat ze zichzelf konden uitgraven in het geval dat het huis op de kelder in elkaar zou storten. Ze hadden met de buren afgesproken om, indien nodig, een gat naar elkaars kelder te maken. Veertien dagen lang, tot 4 oktober, zaten ze dag en nacht in die kelder. Na een paar dagen vielen licht en water uit. Ze aten zelf ingemaakte erwten, bonen en pruimen uit de weckpotten en ook aardappelen uit eigen tuin.

Bidden in de kelder
De dagen in de kelder hadden een bepaald ritme: Elke middag om een uur of vijf was er een korte pauze in de gevechten. Dan kwam iedereen naar buiten en bleef vlak voor het huis naar elkaar staan roepen hoe het ging. Tussen half zes en zes uur, bij het gierend geluid en de ontploffing van de eerste granaat, vluchtte iedereen weer de kelder in. In die relatief rustige periode werd er snel gekookt op het fornuis en petroleumstel in de keuken. Ze hadden van tevoren zoveel mogelijk water verzameld in potten en pannen. Omdat er geen melk was, werd de borstvoeding van moeder voor baby Willy snel minder. Het gevolg was dat hij vaker en langer huilde en dat was bepaald geen pretje terwijl je al met acht personen op een kluitje zat. Tijdens zo’n ‘rustperiode’ kwam er een Engelse soldaat in zijn eentje voorbij. Theo had nog maar één jaar Mulo, dus hij begreep hem niet, maar de overbuurman sprak wel wat Engels. De soldaat was zijn compagnie kwijtgeraakt.

De soldaat was zijn compagnie kwijtgeraakt

Ze wezen hem de weg richting Arnhem. Later vroegen ze zich af of ze hem niet het vuur in hadden gestuurd. Op dinsdag waren de Duitsers weer terug. Halfweg de Vogelweg zagen ze achter een boom een knielende soldaat met z’n geweer in de aanslag. Aan de helm zag Theo dat het een Duitser was. Iedereen was vreselijk teleurgesteld. Het gezin Teunissen was katholiek. Moeder liet vader het Heilig Hartbeeld uit de huiskamer naar de kelder brengen. Dat moest het gezin beschermen.

Moeder liet vader het Heilig Hartbeeld uit de huiskamer naar de kelder brengen

Een deel van de dag werd er gebeden. Als oudste van de kinderen moest Theo elke dag uit het missaal, dat hij op zijn dertiende verjaardag van opa en opoe uit Elden had gekregen, de Litanie van alle Heiligen voorbidden: Eindeloos veel namen van heiligen, gevolgd door: “Bid voor ons” en “Wij bidden u, verhoor ons”. Ook werden er dagelijks enkele rozenhoedjes gebeden (één rozenhoedje bestaat uit 53 weesgegroetjes en 6 onzevaders).

Mand op dak
Op een gegeven moment hoorden ze een harde bons op het dak. Ze schrokken, er kwam geen ontploffing, wellicht een blindganger (een niet ontplofte granaat), dachten ze. Even later kwamen er Duitsers aan de deur en werd vader uit de kelder gehaald. Een andere Duitser hield, zittend op de bovenste trede van de keldertrap, de rest van het gezin onder schot. Op de tafel in de huiskamer lagen de bruine jasjes van de jongere broers. Op de mouwen waren goudkleurige en gevleugelde merktekens te zien.

Op de mouwen waren goudkleurige en gevleugelde merktekens te zien

“Dat is van een Engelse parachutist”, zeiden de Duitsers, “en die is hier in huis”. Hoewel vader ontkende, moest hij als eerste de trap op naar boven en de Duitsers volgden met het geweer in de aanslag. Wat bleek? Er lag een witte parachute op het dak met een grote rieten mand eraan die tot op de dakkapel was gekanteld. Vanaf de straat was alleen de parachute te zien. De mand werd naar beneden gegooid, bovenop de erfafscheiding met de buren, die eronder bezweek. De beschadigingen in de ijzeren stangen zijn nu nog zichtbaar. De Duitsers dachten dat er voedsel in de mand zat, maar er bleek alleen munitie in te zitten. Die avond kwamen de Duitsers weer aan de deur; deze keer met de vraag: “Haben Sie etwas zu essen”? Toen ze “nee” antwoordden, kregen ze enkele blikjes met Engels opschrift. Alleen vader vond de inhoud lekker, het was sterk gekruid vlees.

Brood halen met een witte vlag
De ergste nacht was van 25 op 26 september, toen de Engelsen de Rijn overstaken naar Driel. Het was allemaal geknal en inslagen; zelfs het raam van de kelder sloeg open en ging kapot. Het glas viel op Theo’s voeten. Op een gegeven moment liepen er Duitsers over het kelderrooster, dat zag Theo aan hun zware schoenen. Gelukkig hield baby Willy zich heel stil. Die nacht dacht Theo: Als ik nu doodga, is het ook goed. Op 26 september gingen de meeste mensen weg. Ook het gezin Teunissen ging in eerste instantie weg, samen met de familie Van Rekum, met een karretje vol met spullen, de kinderwagen en een fiets. Bij het witte Remonstrantse kerkje kwamen ze blokhoofd Folman tegen, die zei: “Waar ga je naartoe? Je bent gek, de oorlog is al bijna afgelopen en als je er niet bent stelen ze alles”. Dus ging de hele karavaan weer terug, opnieuw de kelder in. In die week kwam pastoor Bruggeman nog bij hen aan de deur om te kijken hoe het ging. Ze begroeven een deel van hun kleren in de tuin en zetten er tabaksplanten bovenop, maar de kleren bleken later te zijn vergaan. Ook verstopten ze de weckpotten in de varkensschuur. In de Wilhelminastraat was de Coöperatie waar ze brood op speciaal gemaakte Oosterbeekse bonnen konden halen. Meel om brood te bakken was er wel, maar water eerst niet. Dat ging Theo’s vader halen bij een boer aan de Nieuwelandweg die een pomp had. Het water brachten ze naar de Coöperatie, zodat er brood gebakken kon worden. Een dag later moest Theo brood gaan halen. Met een stok met een witte doek eraan liep hij midden op de weg.

Met een stok met een witte doek eraan liep hij midden op de weg

Er was geen mens te zien, maar hij rook op een gegeven moment wel lijkenlucht. Hij liep daar met angst in z’n hart, want hij was bang dat hij elk ogenblik beschoten kon worden. Zodra hij het brood had, keerde hij zo snel mogelijk naar huis terug en weer kwam hij niemand tegen.

Nergens plaats
Op 4 oktober moest de familie Teunissen uiteindelijk dan toch Oosterbeek verlaten. Een Duitser met het geweer in de aanslag kwam vertellen dat ze binnen een uur weg moesten zijn, anders zouden ze worden doodgeschoten. De kippen en konijnen werden losgelaten, het varken kreeg alle voer dat er nog was, maar van het dier zelf hebben ze later niks meer teruggevonden. Ook het stoomstrijkijzer en andere kostbare spullen die ze tussen het plafond hadden verstopt, waren later allemaal weg. De spullen die ze mee wilden nemen stonden al klaar voor vertrek, dus het wagentje werd opnieuw opgeladen; Willy ging in de kinderwagen en zo gingen ze lopend op weg. Theo moest het wagentje duwen; de bepakking was zo hoog opgestapeld dat hij er nauwelijks overheen kon kijken.Via de Dreijenseweg gingen ze over het viaduct naar Otterlo. Onderweg zagen ze een dood paard en op verschillende plaatsen, waar een soldaat was begraven, een stok met een helm eraan. In Otterlo konden ze even rusten, maar er was geen plaats om te blijven voor een gezin met zes kinderen. Wel kwamen ze daar opa en opoe uit Elden tegen, samen met tante Bertha die kraamverpleegster was, onder andere bij de geboorte van baby Willy. Nog net op 16 september was tante Bertha weer naar huis gegaan.

Toen ze de kleine baby: Willy weer terugzag, dacht ze: Die haalt het niet

Toen ze de kleine Willy weer terugzag, dacht ze: Die haalt het niet en daarom besloot ze mee te gaan toen het gezin Teunissen met paard en wagen naar Kootwijkerbroek werd gebracht, maar ook daar was geen plaats. Het was inmiddels al avond, dus wat nu? Uiteindelijk konden ze in de consistoriekamer van de protestantse kerk slapen. De volgende dag vonden ze wel onderdak, maar het gezin moest wel worden gesplitst. Vader, moeder en de vier kleinste kinderen kwamen terecht bij boer Jan Beek, zijn vrouw en vijf jonge kinderen aan de Walhuisweg. Theo, zijn broer Joop en tante Bertha kwamen bij een keuterboertje Huisman aan de Essenerweg terecht, dat was vlakbij. Daar waren ze alleen voor het eten, want slapen dat deden ze wel bij de grotere boer Beek. Bij Huisman in het knusse bakhuis stond het fornuis, daar werd gekookt, gegeten en uit de bijbel gelezen. Het was er ook altijd lekker warm. De wc was buiten in de schuur, afgeschermd met jutezakken. Overdag gingen ze vader helpen op de grote boerderij: Bieten oogsten, knollen plukken, van alles deden ze.

Van katholiek naar protestant
Tijdens het verblijf op de boerderij moest het gezin Teunissen ineens omschakelen van katholiek naar protestant, zwartekousenkerk zelfs; dus dat was een hele verandering. Elke dag werd er uit de bijbel gelezen en op zondag mocht er niets gedaan worden; zelfs de afwas niet. Boer Beek was er ook van overtuigd dat het een straf van God was als je huis en haard moest verlaten. Het enige wat wel aan de gewoonten van de familie Teunissen werd aangepast was het eten van de soep op zondag: Bij boer Beek aten ze de soep aan het eind van de maaltijd, maar Theo’s ouders wisten hen ervan te overtuigen dat je soep vooraf moest eten. Dus zo gebeurde het voortaan. Ook bij de keuterboer werd elke dag uit de bijbel gelezen. De Statenbijbel stond er op een standaard en na het eten werd er in het Oudnederlands voorgelezen, waar Theo soms de helft niet van snapte vanwege alle moeilijke woorden. Zoon Henk zat ondertussen geintjes te maken en dan zei de boerin: “Ah jong toch”. Als het onweerde mochten ze het woord ‘bliksem’ niet gebruiken, want dat was een godslasterlijk woord. In de protestante kerk van Kootwijkerbroek konden ze soms naar een katholieke dienst, onder andere met Kerst. Later gingen ze naar de ‘kerk’ in een café in De Valk. Ze kregen wel goed te eten, maar eenzijdig; koolraap en wortelen vooral zodat ze toch vitaminegebrek kregen. Theo hield daar nog doorgezakte voeten aan over. Na de maaltijd gingen ze snel naar de grote boerderij in de hoop dat daar nog wat over was; wat soms wel het geval was. Toen het weer wat beter ging met baby Willy ging tante Bertha terug naar haar ouders, die geëvacueerd waren naar Woudenberg. Daar hadden ze op een grote boerderij het hele bakhuis tot hun beschikking. Theo ging daar later nog 14 dagen logeren, want er waren daar meer jongens van zijn leeftijd en ook onderduikers die meehielpen bij het werk op de boerderij. Toen ze op een dag bezig waren het hooi vanaf de hooiwagen op de hooizolder te brengen, kwam er een Duitse motor met zijspan aan. Snel verstopten de onderduikers zich op de hooizolder en de jongens moesten doen alsof zij al die tijd bezig waren geweest het hooi naar de zolder te brengen.

Het haasje
Op de boerderij van Beek was een herdershond. Daarmee gingen Theo en zijn broer wel ‘op jacht’. Ze deden dan een touw om zijn halsband, zodat hij snel weg kon lopen en zo gingen ze achter de hazen aan die in essenhoutwallen (afscheidingen van de weilanden) zaten. In de wallen hadden de boeren vaak strikken gezet, die Theo en zijn broer soms stiekem meenamen en in hun eigen wallen zetten. Maar op een keer had de hond twee hazen opgejaagd die bij een vreemde boer in de strik terechtkwamen. Toen namen ze die twee hazen van wel zeven pond uit die strikken mee en aten ze op bij de keuterboer. Later had Theo nog eens een haas gevangen van vijf pond; ook opgejaagd tot in de strik van een andere boer. Het had gesneeuwd en de voetstappen in de sneeuw liepen van de lege strik naar het boerderijtje van Huisman. Twee dagen later werden uit de schuur van Huisman de gedroogde tabaksplanten ontvreemd. De zoon van de keuterboer Henk werkte in Barneveld, waar hij pompen sloeg om op grote diepte zuiver water naar boven te halen. Op een dag was hij wel heel snel terug. Hij fietste altijd via allerlei binnenweggetjes naar zijn werk, omdat hij anders voor de Arbeitseinsatz opgepakt kon worden. Op die dag was hij een Duitser tegengekomen die zijn fiets had gevorderd. Theo dacht tenminste dat het een Duitser was, maar er werd nogal geheimzinnig over gedaan dus het hele verhaal kregen de kinderen niet precies te horen. Henk weigerde de fiets te geven en ze kregen ruzie. Toen sloeg Henk die persoon in elkaar.

Niemand had hen gezien, maar Henk z’n overal zat onder het bloed

Niemand had hen gezien, maar Henk z’n overal zat onder het bloed. Hij keerde snel terug naar huis, waar de overal werd gewassen en binnen te drogen werd gehangen. Ze hebben er nooit meer iets van gehoord.

‘Laat dat maar aan mij over’
Op 5 maart 1945 kregen ze van het evacuatiebureau de opdracht weer te verhuizen. Met paard en wagen gingen ze, samen met vele anderen, weer op weg. Deze keer kwamen ze de eerste nacht terecht in Garderen, waar ze in een garage op kaal stro sliepen. Daarna verder over de Veluwe naar Vaassen, waar ze in een school sliepen; ook weer op stro. Daar hielden ze een berg vlooien aan over en een gezegde dat ze als jongens onderling nog vaak zouden gebruiken. De familie Van Rekum was ook meegegaan en zij hadden inmiddels een baby. Het flesje melk voor de baby moest verwarmd worden wat vader Van Rekum wel even zou doen. Moeder Van Rekum waarschuwde hem nog: “Man, wees voorzichtig’, waarop vader antwoordde: “Laat dat maar aan mij over” en vervolgens knapte het flesje toch. De volgende dag ging het verder naar Epe, waar ze één nacht in een café sliepen. Uiteindelijk werden ze ondergebracht in een pension bij een alleenstaande vrouw, maar daar was geen eten, geen brandstof; alleen voldoende slaapplaatsen. Toen gingen Theo en zijn vader in het bos een dennenboom omzagen. Bij het in stukken kloven van de boom hakte Theo in zijn vinger, wat je nog steeds kunt zien aan het litteken. Voor het eten waren ze nu aangewezen op de gaarkeuken. Elke dag gingen Theo en Joop een pannetje (kool)soep halen. Het rook vies en alles was zonder zout.Toch wilden ze graag om beurten het schraapsel onder uit de pan, wat ook weer een gezegde opleverde: “Wie heeft er vandaag panuitschraaps”?

Wie heeft er vandaag panuitschraaps?

Vader ging werken bij een boer en als loon bracht hij aardappels mee en wat hij maar te eten kon krijgen. In Oene werd bij boeren melk gehaald en als er gedorst werd (waar veel mensen op af kwamen) een kilootje graan. Brandnetels was vaak de groente. De pensionhoudster heette Ale Moes of zo noemden ze haar tenminste. Het was een vervelend mens en ze vond de kinderen veel te druk. Dat leverde een hoop stress op voor moeder Teunissen; zo erg dat ze er soms van moest huilen. De jongens waren ook niet altijd even braaf. Als ze langs het hondenpension in de buurt liepen begon Theo’s broer Joop als een hond te janken, waarna alle honden begonnen te blaffen.

Terug naar Oosterbeek
Op 17 april 1945 werden ze bevrijd. Dat verliep vrij rustig. Omdat vader meewerkte aan de herbouw van de spoorwegen, kon hij al vrij snel weer terug naar Arnhem. Daar verbleef hij door de week, en als hij dan in het weekend naar Epe kwam, bracht hij sigaretten van het merk Players mee. Vanuit Arnhem ging hij ook alvast zo nu en dan naar Oosterbeek om het huis bewoonbaar te maken. Het grote kamerraam lag eruit en dat werd dichtgemaakt met hout met een klein ruitje erin.
Al vrij snel, op 17 mei, kreeg het hele gezin toestemming om terug te keren naar Oosterbeek. Om een uur of acht zouden ze worden opgehaald door een boer met paard en wagen, maar om negen uur was er nog niemand, en om tien uur ook niet. Uiteindelijk werd het half elf, maar toen lukte het niet meer om voor donker diezelfde dag in Oosterbeek aan te komen. Omdat het viaduct over de Schelmseweg kapot was, gingen ze via de Poort van Mariëndaal. Het was inmiddels stikdonker, nergens brandde licht. Bovenaan de Vogelweg stond nog een uitgebrande Duitse tank. Het paard en de voerman werden bij boer Hooijer gestald, het gezin Teunissen sliep in de woonkamer op de grond.

Opnieuw beginnen

De eerste waarschuwing die Theo en zijn broers die eerste morgen in Oosterbeek van vader kregen was: “Loop alleen op stenen of asfalt, want overal kunnen boobytraps liggen en dus ook niet lopen tussen de tramrails op de Grindweg”.

Benedendorpseweg Oosterbeek

Benedendorpseweg Oosterbeek

Er was geen huis onbeschadigd en voor elk huis werd het puin en alles wat verder niet meer te gebruiken viel op straat neergegooid. Je moest zigzaggen om de hopen rommel te omzeilen. Het huis van het gezin Teunissen moest nieuwe dakpannen hebben en ze waren ook vijf deuren kwijt (de deuren zonder glas). Vier daarvan vonden ze terug in de loopgraven, maar eentje niet. Toen namen ze maar een andere deur mee, waarvan vader de scharnieren omzette; dat werd de nieuwe kelderdeur. Ook hun fietsen waren ze kwijt: Het strijkijzer, de radio, de Keulse inmaakpotten met inhoud en alles wat ze tussen het plafond hadden gestopt, waren verdwenen. Die vonden ze later leeg terug bij een villa op de Mariënbergweg, waar er wel honderd stonden. In het benedendorp waren overal loopgraven waarin de huisdeuren als steun tegen het instorten waren gebruikt: Bij de Acacialaan, Hogeweg, Benedendorpsweg, het land tussen Stenenkruis en Rosandeweg, de Van Wassenaersheuvel en de Borgerboom. Zelfs in de groentetuin achter hun huis was nog een loopgraaf. Er lag nog veel munitie, maar ze namen alleen de brandplaatjes en de kogels mee voor het kruit. Helaas ging het ook wel eens mis.Op een zondagnamiddag was er een hevige ontploffing bij de Poort van Mariëndaal. Vier jongens zaten te prutsen aan oorlogstuig. Een man met twee kinderen kwam voorbij, waarschuwde nog, maar tevergeefs. Later bleek het om een tankmijn te gaan. In één klap waren er zeven doden. Theo heeft nog een kindervoetje met een wit sokje hoog in een boom zien hangen. Langzamerhand kwam iedereen weer terug en ieder had zo zijn eigen evacuatieverhaal. Zelfs de Muloschool startte weer in een lokaal van de Dennenkamp. Op 31 augustus, destijds Koninginnedag, was er op de Dennenkamp een groot vreugdevuur. Daar werd ook veel gevonden kruit verstookt. In september 1945 ging Theo naar Schimmert in Zuid-Limburg; zijn vader bracht hem weg. De reis duurde maar liefst twaalf uur! Na het gymnasium en twee jaar filosofie kwam hij terug in Oosterbeek en werkte vervolgens 38 jaar bij de NS in het goederenvervoer.

 

Precies na anderhalf jaar geëvacueerd

“We kwamen langs een lege villa in het bos en voor onze groep van 12 à 14 man was dat perfect. Toen hoorden we het luchtafweergeschut, want dat bleek opgesteld onder de beukenlaan langs het huis. Toen zijn we maar verder gelopen”.
Els (1932) woont op twaalfjarige leeftijd samen met haar ouders en broertje in Arnhem. Daarvoor had het gezin vanwege de baan van haar vader bij de AKU tussendoor in Ede gewoond, maar Els is wel in Arnhem geboren. Op de dag af anderhalf jaar na de verhuizing naar Arnhem moesten ze evacueren.

“We verhuisden naar Arnhem op 26 maart 1943 en op 26 september 1944 moesten we evacueren.
Dat was precies anderhalf jaar later en die data kun je in je geheugen niet om heen omdat dat zo precies past”.
Els duwt de grote ouderwetse kinderwagen met koffers.
Poes Hansje wordt erbovenop gezet maar ze schrikt van het geweld om haar heen dus springt ze er snel weer af. Els bindt voordat de familie weggaat het koordje met het belletje van Hansje aan haar pols en draagt dit de hele evacuatie of in ieder geval totdat de wol zo slijt dat het dragen niet meer lukte.
Broertje Peter van zeven heeft een rugzakje om waar water en verbandmiddelen in zitten.
“Hij was dus van de Eerste Hulp”.
Vader en moeder hebben elk een fiets met twee koffers aan de bagagedrager en vader trekt nog een bolderkar achter de fiets mee.
Het plan is dat haar vader, die als leider van de buurt kan optreden omdat hij reserveofficier in het Nederlands Leger is en een daadkrachtige uitstraling heeft, de groep met daarin ook ongetrouwde vrouwen, in de richting van Ede zou leiden.
“Want daar kennen we zoveel mensen en daar kunnen we wel onder dak komen voor een dag of een weekje of een paar weken of zo”.
Het is onmogelijk om via de Amsterdamseweg naar Ede te lopen door de gevechten, dus neemt de groep de route dwars over de Veluwe en door het bos.
Daar komen ze langs een grote lege villa en omdat de groep uit twaalf à veertien personen bestaat, lijkt dit een ideale plek om even te blijven.
Jammer genoeg staat er luchtafweergeschut onder de bomen van de beukenlaan die langs het huis loopt, dus moet de groep weer verder.
Halverwege Oudreemst kwamen ons allemaal platte boerenkarren tegemoet en die mensen zeiden: “We komen jullie ophalen”.
Zij kwamen dus van de Veluwe, uit De Valk en omgeving.
Die hadden georganiseerd dat zij die evacués wel zouden opnemen voor een weekje. Ze hadden een lijst gemaakt van bij die boer kunnen er zus veel en bij die boer kunnen er zoveel, enzovoort, enzovoort.
Uiteindelijk blijft het gezin voor negen maanden op een boerderij in De Valk.
“Van de eerste nachten in De Valk weet ik nog wel dat we niet slapen konden omdat het zo stil was”.
“Eén van de evacués op De Valk was een Duitse Jood die met een ‘Arische’, zoals dat heette, getrouwd was en die schilderde niet onverdienstelijk. Hij heeft het boerderijtje, waar wij geëvacueerd gezeten hebben, geschilderd”.
Bij de pomp moet het water gehaald worden. Bij de koeienstal is de wc en als het geregend heeft, zit alles onder de modder.
Onder het kaashok zit de kaaskelder en daar slaapt Els samen met haar broertje Peter. Als het hoogwater is, treedt de Valkse beek buiten zijn oevers en dan staat de kaaskelder blank
“Vanuit je bed stapte je in je laarzen. We hadden een kachel die altijd rookte want we stookten natuurlijk nat hout. Je kocht het hout zo uit het bos en vader stond dan de hele dag hout te zagen en te kappen”.
In het dagboek, dat de moeder van Els heeft bijgehouden over de evacuatie, zitten ook aantekeningen over lessen die zij aan haar kinderen geeft omdat zij tijdens de evacuatie niet naar school kunnen.
Bovendien is moeder van huis uit schooljuffrouw, maar ze heeft nooit lesgegeven. Toevallig is een klasgenootje uit de zesde klas geëvacueerd in de buurt en ze krijgen samen les.
Moeder heeft namelijk op het Amsterdams Lyceum gezeten, dus Els heeft van haar ook een beetje Latijn geleerd.
Vlak voordat het gezin geëvacueerd wordt, zit Els in de proefklas voor het gymnasium en daar heeft ze net een paar lessen Latijn gehad.
Moeder tekent bijvoorbeeld voor Peter een klok, zodat hij kan leren klokkijken en Peter doet schrijfoefeningen in het dagboek.
“Ik hoor hem nog foeteren. Hij vond het veel leuker en spannender om rond te schuimen op die boerderij”.
De familie heeft geen honger geleden bij de boer, wat te zien is aan het menu dat moeder heeft bijgehouden.
Op 16 april 1945 wordt de Veluwe bevrijd. De boerin zei: “Jullie kunnen Engels praten dus ga maar naar die Engelsen toe”.
Het dagboek is eigenlijk het receptieboek van het huwelijk van vader en moeder in 1931.
De opa van Els van moederskant is Joods en stamt af van Portugese Joden.  De oma van Els is katholiek en hierdoor is haar moeder volgens de Joodse wetten niet Joods.
Het gevolg is dat opa niet meer geacht wordt om in de synagoge te komen en dat oma geëxcommuniceerd wordt.
Els is volgens de Joodse wetten dus niet Joods, maar volgens de Duitse verordeningen wel.
Het gezin van haar tante, de oudste zus van haar moeder, meldt zich op 15 juli 1942 en wordt vermoord in de gaskamers.
Ook een oom heeft in een aantal concentratiekampen gezeten en die heeft dat uiteindelijk niet overleefd.
De zus van de zwager van de moeder van Els zit in Wageningen ondergedoken en heeft het overleefd door haar haar te blonderen en tijdens de evacuaties te zeggen dat ze in de chaos haar papieren is kwijtgeraakt.
Haar moeder zit voor de evacuatie in Arnhem ondergedoken in een huis naast de SD.
“In het hol van de leeuw zit je het veiligst”.
Een oom en tante komen met hun gezin terug uit Westerbork door een administratieve fout en die hebben de rest van de oorlog in hun eigen huis ondergedoken gezeten.
Dit kan omdat de voordeur verzegeld is en via de brandtrap achterom krijgen ze eten.
Op het moment dat Els aan het Burgermeestersplein woont, zit de familie Kuik aan de Pels Rijckenstraat om de hoek.
Het gezin heeft drie kinderen: Bert 18 jaar, Hans 17 jaar en Wopke 12 jaar. Wopke en Els zitten in dezelfde klas.
Bert en Hans zitten samen op de padvinderij die verboden is tijdens de bezetting en dus ondergronds is.
Zo komen ze bij de Rode Kruis Brigade terecht die in het St. Elisabeth Gasthuis voor de gewonden zorgen tijdens de Slag om Arnhem.

Als er een feestje is bij haar schoonouders duurt het vaak tot de volgende ochtend, omdat niemand na ‘spertijd’ nog op straat mag zijn.
Het feest gaat dus de hele avond door. Omdat er op dat moment niks te koop is, wordt bowl gemaakt van het fruit van de buurman. Het fruit wordt in een emmer gedaan en daar wordt prikwater overheen gegoten.
“Priklimonade hebben we misschien een keertje gehad bij opa en oma”.
Aardappelsalade wordt gemaakt van aardappelen, uien en een beetje azijn in een emmer.
“We hadden wel lol”.
Tijdens de Slag om Arnhem stond op de hoek van het Burgemeestersplein een tank die Peterle heette.
“Mijn broer heet Peter, dus die was furieus! Hij vond dat helemaal niks”.
Af en toe stond die tank te schieten en dat was een oorverdovend lawaai.
Soms komen er gevangen genomen Engelse soldaten langs en die zingen Engelse liedjes. Er zijn straatgevechten in de straat verderop.
“Dat heb ik overigens persoonlijk niet meegemaakt”.
Ook lopen er evacués en vluchtelingen langs.
De buurvrouw is op een bepaald moment naar haar familie op de Geitenkamp gegaan en toen zijn er evacués in haar huis getrokken.
Als er een gerucht is dat een bakker brood heeft, stuurt de moeder van Els haar en haar broertje er heen.
“Als er dan luchtalarm kwam, moest je weer aan de kant om te schuilen in een portiek van een huis”.
Haar toekomstige man Wopke moest ook een keer brood halen, samen met een vriendje, als vlakbij een granaat inslaat. De fiets komt op het afdakje van een huis terecht. Zelf liggen de jongens langs de kant van de weg, want er is geen andere schuilruimte.
“Mijn man had ook heel wat littekens op zijn benen van granaatscherven en zo”.
Els leest een stuk voor uit een brief die haar schoonvader aan zijn zus in Dedemsvaart schrijft, waarin hij over zijn ervaringen vertelt tijdens de luchtlandingen.
“Na een granaatinslag was de eerste impuls van Hans om hard weg te lopen, maar toen hoorde hij de gewonden kermen en is hij maar weer gaan helpen. Zo waren die jongens”.
Ook de familie Kuik wordt geëvacueerd en zij vertrekken naar Beekbergen waar ze bij de familie Tukker terecht komen.
Meneer Tukker is Voedselcommissaris van de provincie Gelderland en haar schoonvader kent hem van zijn werk als accountant.
“Meneer Tukker heeft ook de auto, die hij nog had van zijn hoge functie,  gestuurd om mijn schoonouders te evacueren.
Mijn man heeft het meneer Tukker altijd kwalijk genomen dat hij zijn teddybeer niet mee mocht nemen tijdens de evacuatie. Tot het laatst toe heeft hem dat dwars gezeten. Zeker voor een kind in die omstandigheden, in die onzekerheid, in dat lawaai en in de rare wereld tijdens de oorlog.
Dan moet je iets hebben om je aan vast te houden en daarom was zijn teddybeer heel belangrijk”.
Haar schoonvader schrijft over het vertrek: “De kippen en de konijnen worden los gelaten en al het voer strooien we uit. Jammer van de appelbomen, want die zitten vol. Het kantoor laat ik maar zitten. Alleen de rekenmachine en de schrijfmachine hebben we kunnen redden”.
Terwijl Bert en Hans aan het werk zijn in het ziekenhuis en ook als ze in Beekbergen zitten, schrijven ze aan hun vriendinnetjes en die brieven geven een inkijkje in wat hen bezighield.
Later, op 3 november, zitten de jongens in het clubhuis van de Rosendaelsche Golfclub ondergedoken om te voorkomen dat ze voor Arbeidsdienst opgepakt worden.
Als de SS het terrein op komt, verstoppen ze nog snel belangrijke papieren in de schoorsteen.
De Germaansche SS in Nederland pakt ze op en laat de jongens weglopen om te doen alsof ze tijdens een ontsnappingspoging zijn omgekomen en schiet ze dood.
Hun ouders informeren na een tijdje waar de jongens blijven en ze krijgen van een politieman de kleren die de jongens die dag droegen.
Na de oorlog krijgen Bert en Hans postuum een verzetsherdenkingskruis uitgereikt. Omdat hun ouders dan al overleden zijn, neemt Wopke als enig nog levende broer die in ontvangst.
“Mijn man heeft heel lang nog een trui van één van de jongens gedragen en ik vond die trui afschuwelijk maar liefde is blind”.

Na de bevrijding is Arnhem een spookstad waar veel kapot is. Zo ook aan het Burgemeestersplein.
“Het huis en de deur waren nog heel maar nergens zat nog glas in. Mijn vader had een verzameling mooie kleine kristallen glaasjes en die stonden in het dressoir. Dat dressoir hebben ze in de gang gezet en vrijwel alles was stuk op een paar glaasjes na”. Ook druipt het ingemaakte tomatensap en bessensap van de muur van de kelder, want daar hebben ze de weckpotten stukgesmeten.
“Alsof je in een slagerij kwam; al die rode troep tegen de muur”.
Bij haar schoonouders is een granaat door het dak gegaan en alle erwten zijn toen ontkiemd in de marmeren gang.
Voordat Els en haar familie terugkeren naar Arnhem, zitten ze nog zes weken in Velp bij een collega van haar vader.
Mijn moeder is in die tijd een paar keer vanuit Velp naar Arnhem gelopen om te poetsen, te boenen, te dweilen en op te ruimen.
Met hulp van de legertruck van de Canadezen verhuist de familie op 16 juni terug naar Arnhem.
We hebben ze een grote mand aardbeien geschonken en daar gingen de heren weer. “De bedden zijn opgemaakt op de harde grond en we zijn om twaalf uur gaan slapen”.

Ook later blijven Els en Wopke bezig met de septemberdagen van 1944.
In 1957 wonen ze in Oosterbeek en bieden zij aan om een veteraan in huis te nemen voor de  herdenking in Nederland.
Wopke is hem met zijn fiets gaan halen op het station in Oosterbeek en samen lopen ze met het koffertje achterop naar beneden.
Ralph Luff vertelt dat hij de plek waar hij ingegraven heeft gezeten graag nog een keer wil zien en omschrijft hem aan Wopke.
Hij vraagt of Wopke dit herkent. Wopke antwoordt: “I happen to live there”. (Toevallig woon ik daar).
De logeerkamer is recht boven de plek waar Ralph zijn schuttersputje heeft gegraven. Ralph heeft de eerste avond weinig gezegd.
“We hebben het maar zo gelaten, want we waren drieëntwintig of vierentwintig. Dan weet je je er geen raad mee, want eigenlijk waren we nog van die blagen”.
De vrouw van Ralph stuurt naderhand een brief aan Els en Wopke en ze schrijft dat hij nooit over de septemberdagen heeft gesproken. Ze heeft  nu een andere man terug  gekregen. Het is alsof er een last van hem af is gevallen.
Als Wopke in de jaren tachtig een voordracht houdt voor Engelse veteranen, vragen ze hoe het met de bevolking is gegaan nadat zij weg zijn gegaan. Zij denken namelijk dat de bevolking boos op hen is, maar de bevolking begrijpt dat zij in hetzelfde schuitje hebben gezeten.
Als haar moeder negen maanden na de evacuatie als eerste weer thuiskomt om de puinhopen te overzien, vindt ze poes Hansje op zolder met twee jongen die net geboren zijn, want ze zijn nog nat van de bevalling.
De poes is dus teruggegaan en heeft al het oorlogsgeweld niet alleen overleefd, maar ze heeft ook nog jongen gekregen.

 

Hoe het begon

Ik weet nog wel Rhootje en ik waren net getrouwd.

Trouwdag 7 juni 1944 Rhoda met haar vader Xeno Munninghoff

Trouwdag 7 juni 1944
Rhoda met haar vader Xeno Munninghoff

Het was op een zondagochtend. We soesden nog een beetje na, even later, een paar geweldige inslagen, toen ben ik naar het raam gegaan. Ik zag vliegtuigen die daalden, goeie, wat is er nou aan de hand. Ik had het bombardement van die vliegtuigen gezien. We woonden op de Bato’sweg in Oosterbeek samen met mijn schoonouders Xeno en Tilly Münninghoff, kunstschilders.

Ik ben toen naar de Benedendorpsweg gegaan. Ik kon vanuit ons huis op de Rijn kijken.

Gezicht op kerkje en de Rijn Oosterbeek Xeno Munninghoff

Gezicht op kerkje en de Rijn Oosterbeek Xeno Munninghoff

Wie kwamen er voorbij, Engelsen. Het zijn dingen die je nooit vergeet, ik herinner me nog dat ik ze zag, ze waren gezellig, optimistisch. Ze moesten naar de brug nota bene. Onderweg langs de Rijn tegen die heuvels; gevochten, vreselijk gevochten, ik denk niet dat er veel van over gebleven zijn. Je moet niet denken, dat ik nu ga opscheppen, maar ik had maar één behoefte, kan ik met jullie mee. Als er toen een Engelsman was geweest, die had gezegd: ik geef je een mitrailleur, er komen Duitsers aan, we schieten ze neer. Dan had ik het met volle liefde gedaan. Ik had er natuurlijk nu nog spijt van gehad. Ik had het niet mogen doen, maar ik had het graag gedaan. Ik ben nog even bij die Engelsen gebleven. Ze gingen zitten waar de Benedendorpsweg zich splitst met de Grindweg (Jhr. Nedermeijer van Rosenthalweg). Eén van hen liep het weiland in, hij schoot iets af, een wolk en wroem hoorden we ineens. De Duitsers hadden hem in de gaten. En de Duitsers lieten de spoorbrug ontploffen. Die Engelsman wilde die brug eigenlijk redden.
Dacht u dat u bevrijd was, of dat het niet lang meer zou duren?  Enorm, er was een enorm optimisme. Het idee van zo lang onder die Duitsers te zijn met alle ups en downs. Nu ja het verhaal van Bijtje. ( Het verhaal van Bijtje staat bij Ruud van der Veen, haar broer red.).

Er kwam  een Engelsman, het gezicht helemaal zwart, angstig: “Where is Nimjoede”

Ik ben verder niet erg aangevallen, maar we zijn eens naar Amsterdam gegaan Rhootje, Bijtje en ik. Ik liep voor en Rhootje en Bijtje werden tegengehouden door Duitsers. Ze keken bij Rhootje in de tas, die had een boek van een Russische schrijver in de tas. “Das darfen Sie nicht lesen”. Ik keek om en zei: ‘Wat doet u daar?” Die Duitser schopte me tegen de grond, belevenissen. Er was overal censuur op, je mocht niet zomaar doen wat je wilde, een vreselijk bewind in wezen. Ik heb laatst weer zo’n uitzending gezien, zoals de Joden werden behandeld door die Duitsers, ontzettend die concentratiekampen, onmenselijk. Wij wisten dat toen niet, dat kun je niet bedenken. Het is vreselijk wat die Nazi’s hebben gedaan.
Weet u wat me zo intrigeerde, toen u weg moest uit Oosterbeek waar bleven toen de schilderijen van uw schoonvader? Waren ze verstopt?
Nee, we hebben geen tijd gehad om ze te verbergen.
Op dinsdag, een voor mij beroerde situatie. Er kwam  een Engelsman, het gezicht helemaal zwart, angstig: “Where is Nimjoede” Nijmegen moest hij weten. Plotseling ontplofte er een bom bij het huis, waar ik stond met mijn fiets, een bom vlakbij, het was zo’n knal, ik realiseerde me even niets, even later lag ik achter een huis. Ik dacht; o jee ik ben geraakt, dat was gelukkig niet zo, ik deed zo (hij maakt een kruipende beweging met zijn ellebogen) door de schrik. En het moment van voor het huis staan en er achter liggen, dat weet ik niet. Zo hard was die klap, helemaal buiten bewustzijn. Toen ben ik naar huis teruggegaan en heb gezegd tegen mijn ouders: “Wij moeten hier weg, we kunnen hier niet blijven! ”

Vluchten 

Huis Bato'sweg 1944

Huis Bato’sweg 1944

We zijn gevlucht naar de kelder van het Gemeentehuis op Bato’s park. Daarna heeft die verandering plaats gehad, de Engelsen verslagen en de Duitsers kwamen terug. Vandaar zijn we naar de modezaak van Camps gegaan aan de Utrechtseweg, daar zijn we opgevangen. Kom maar naar beneden, daar hebben we geslapen. Daar zijn wij, de mannen naderhand door de Duitsers opgeroepen, om Engelsen te begraven. Wat me opviel was het verschil tussen de Engelsen en de Duitsers, de Engelsen waren rustig en stil, ze gingen hun gang. De Duitsers waren bang en schreeuwden, altijd schreeuwen, reuze angstige mensen eigenlijk. Ze hebben ons meegenomen, het was een moeilijk karwei, maar dat hoorde erbij. We hebben de Engelsen in graven gelegd. Twee beelden die ik nooit zal vergeten. Er stond daar een wagen, er lag een dikke Engelsman op, een Duitser zei: “Die hat gut gefressen”, enz. even beledigen. Er lag een brief bij hem, ik keek op die brief, ik zie een brief van zijn vriendin. “Ik hoop dat je gauw terug komt, ik mis je zo, enz. Wat is oorlog toch vreeeeselijk! Wat onzinnig. Het is zo onzinnig, als je bedenkt jongelui die niets met elkaar te maken hebben. Ze vermoorden en martelen elkaar.
Toen we in die kelder zaten bij Camps was er nog iets heel bijzonders, we hoorden allemaal geschreeuw van de Duitsers, opeens begon er bij ons een jongen prachtig te zingen; Gregoriaanse muziek, wat een contrast, leek wel de hemel en de hel. Weer moesten we weg.
Wij vluchtten met ons vieren; mijn schoonouders Xeno en Tilly Münninghoff en mijn vrouw Rho. Mijn schoonvader was ziek, maar we moesten weg. Ik zie me nog lopen met mijn schoonouders en Rhodeke door het Bato’s park. Dat was wel wat hoor. De eerste keer naar Hoogerheide, toen weer naar huis. Ja, ik dacht dat die aanval van de Engelsen vanuit de Betuwe dat die zou lukken, maar het lukte niet. Ik dacht: die komen dadelijk wel, maar dat was niet zo.

Gregoriaanse muziek, wat een contrast, leek wel de hemel en de hel

Later was u bij Camps daar moest u ook weer weg. Ja, we moesten weer weg, ik zie me nog over de Utrechtseweg met hem sjouwen, heel wonderbaarlijk, daar bij het eind waar die dokter woonde, zag ik opeens een kar staan. Ik heb die kar gepakt, mijn schoonvader kon op de kar. Toen zijn we naar Overwoud ( buurtschap ten zuidoosten van Barneveld) gelopen. Daar zag ik tot mijn verbazing de boeren gewoon op het land werken. Dan denk je, hoe is het mogelijk, zij hadden niks gemerkt van het gevecht. Rho en ik zijn bij de familie van de Krol terecht gekomen, dat was een geweldig goed bezoek, in het begin een beetje vreemd. Echte boerenfamilie, ze zaten gewoon vanaf een ronde tafel te eten. Ze hadden voor ons een tafeltje gemaakt met borden. Ik zei: “Geen sprake van, we gaan aan tafel zitten en eten met jullie mee”. Er kwam bericht dat we over geplaatst zouden worden. Die vrouw ging huilend weg en heeft gezegd: “Wie wilt ze niet kwiet”. We mochten blijven, leuk hè. We zeggen mensen zijn lelijk tegen elkaar, maar soms zijn ze ook heel lief.  Ja, dat is juist hoor. De mens heeft het koninkrijk der hemelen in zich, maar ook de duivel, allebei.
Uw schoonvader werd nog zieker en moest naar het ziekenhuis, las ik. Hij was bij een andere familie en we bezochten hem. Dokters hulp was in die tijd schaars of heel moeilijk. Hij had vreselijke pijn, hij keek me angstig aan. Hij had misschien een aspirientje genomen, maar ja wat is dat. Hoe lang duurt dat nog, ik zie nog die angst in zijn ogen. Hij is naar het ziekenhuis gebracht. In het ziekenhuis op het laatste moment heb ik hem gepakt, hij trok zich nog aan mij op, toen is hij overleden. Momenten die je nooit zult vergeten. Hij herkende u nog wel? Ja, ja  Dan had hij ook steun aan u. Ja, we waren zeer op elkaar gesteld, hij was ook zeer op mij gesteld. Ja, hij was ook handschriftkundige, hij vond mijn handschrift, wel uh,

Muziek geeft me kracht, richting en orde. Dat ik er nog ben heeft daar wel iets mee te maken

Ik weet nog dat we voor onze slaapplaatsen matrassen nodig hadden, toen ben ik in Barneveld bij zo’n man geweest en die zat er zo ronduit, die wist helemaal van niks van die oorlog. Er was natuurlijk ook geen telefoon of radio toen. Nee, nee precies. Toen dacht ik wonderbaarlijk dat je uit een gebied komt, waar je van alles hebt meegemaakt en dan zit iemand, het gewone leven te leiden.
Zoals die boeren op het land, dan denk je hoe is het mogelijk, want zo’n stukje oorlog is geen kleinigheid. Ik heb ook dat vliegtuig gezien dat door de Duitsers geraakt was, het toestel raakte in vlammen, de piloot maakte eerst nog een bocht, gooide nog wat uit en toen is hij neergestort. Hij heeft postuum een onderscheiding gekregen.
Heeft u wat van die voorraden kunnen pakken? Nee, nee, het kwam niet in je op zelfs. Wij hebben geen voedsel tekort gehad, bij die boer zeker niet. Ik dacht opeens, ik ga mee werken. Ik ben vroeg opgestaan ik heb me gemeld en heb bieten uit de grond gehaald. Kan ik nog voelen, vreselijk koude handen. Ik heb ook met een kar met paard gereden. In noodtoestanden moet je, je goed leren aanpassen. We zijn bij die boer tot juni 1945 geweest.

Als er op het raam getikt wordt, iemand van een andere planeet, die vraagt wat vindt u van deze aarde

Toen zei ik tegen meneer van de Krol, nu moet je eens meegaan naar ons huis in Oosterbeek. Dat vond hij vreselijk angstig, want hij had nooit in de trein gezeten. Hij dacht ik kan wel in de trein gaan zitten, maar kan ik er nog wel uit. Nu we hebben het gedaan. Ik had één van de baby’s op mijn arm en zo ben ik Oosterbeek weer binnengelopen. In ons huis stonden nog twee vleugels en Rhootje ging achter de piano zitten, hij zei alleen maar: “ Wat zul je daar moe van worden”. Hij lacht hartelijk. Daarna zijn ze naar de fotograaf gegaan, die heeft de hele familie gefotografeerd.

Muziekboek ok

Daan Droogleever 97 jaar componeert met de computer 6 juni 2015

Daan Droogleever 97 jaar componeert met de computer 6 juni 2015

Heeft muziek u ook over al die verschrikkingen van de oorlog heen geholpen? Muziek is een bijzondere kracht. Ik weet nog toen ik gevlucht was en toen ik terug kwam, was er één ding veranderd, ik kon geen romantische muziek meer horen. Alleen toccata’s van Bach dat kon, ik kon zeker geen Chopin of Schubert spelen. Bach dat kon, die kracht is puur, dat is zuiver, niet het extreme, niet opgelegd, natuurlijk is het ook emotioneel, maar dat is dan verwerking, dat is harmonisch, gek hè. Liefdevolle emoties kon ik niet tegen. Je hebt vreselijke dingen gezien, een modderig pad met ribbels, daar bleek een Engelsman onder te liggen,een tank was over hem heen gereden, zulke dingen. Ja, ja dat ging zo, ik moet er niet aan denken. Dan ben je geraakt. Vreselijk wat die Nazi’s gedaan hebben, die Jodenkampen, vreselijk met zo’n overmacht. Hopelijk komen die tijden nooit terug, maar dat is niet zo, daar ben ik eigenlijk teleurgesteld over. Nu kunnen we als er op het raam getikt wordt en er komt iemand van een andere planeet, die vraagt wat vindt u van deze aarde. Dan moet ik zeggen, nou afgezien van de goede dingen, over het algemeen is het een chaos.

Pianoduo Daan Droogleever en Rhoda Droogleever-Munninghoff

Pianoduo Daan Droogleever en Rhoda Droogleever-Munninghoff foto: Goedeljee

Daan Droogleever en zijn vrouw Rhoda Münninghoff zijn musici.
Rhoda overleed in 2010. Daan Droogleever nu 97 jaar, componeert nog altijd en geeft nog steeds pianoles.

Achterkant huis in Oosterbeek 2015

Achterkant huis in Oosterbeek 2015

Aardappelen gooien

Huis Hennie Taludweg 9

Taludweg 9 in 2015

Als je je leven lang in Oosterbeek hebt gewoond, ken je veel verhalen, jeugdherinneringen genoeg.
Veel daarvan zijn ook wel vervaagt na al die jaren, maar die  ene dag, de 17e september ’44,  raak je nooit meer kwijt.
Zelf noemt Hennie de lagere school waarop zij haar kinderjaren doorbracht, lachend ‘de klompenschool‘ aan de Benedendorpsweg.
Vanaf de Taludweg nummer 9, waar zij is geboren en  in de oorlogsjaren woonde,  toch een hele wandeling voor zo’n klein meisje.
Maar toen kon dat nog.
Pas drie jaar oud was zij toen de Duitsers Nederland binnenvielen en o.a. de Grebbenberg het strijdtoneel werd.
Het was daar, waar haar vader Sijmen tijdens de gevechten op de dertiende Mei 1940 sneuvelde.
Hem echt gekend hebben of herinneringen aan hem heeft zij dus niet, maar de herinnering werd natuurlijk wel levend gehouden door haar moeder.
Omdat ook deze dramatische gebeurtenis een stempel op het gezin Verhoef heeft gedrukt is het zinvol dit te betrekken in Hennie’s herinneringen aan dat stuk verleden.

Dick Beumer
Hieronder een deelverslag van de strijd om de Grebbeberg in de meidagen van 1940, samengesteld door Dick Beumer.
Maandag 13 mei, tweede Pinksterdag
De Duitsers veroveren de Grebbeberg, met inzet van verse troepen.
Majoor Landzaat, commandant  van het eerste Bataljon van het achtste Regiment Infanterie, verdedigt zijn post in het Paviljoen bij Ouwehands Dierenpark tot de laatste patroon.
Terwijl zijn laatste manschappen, die dat nog konden met zijn toestemming (“Jullie hebben meer dan je plicht gedaan, ik dank jullie”!) een goed heenkomen zoeken, blijft hij zijn opdracht getrouw: ‘Standhouden tot de laatste man’, met zijn laatste getrouwe soldaat Sijmen Verhoef, standhouden tot hij ook sneuvelt en zij beiden onder de resten van het brandende paviljoen worden bedolven.
De soldaat werd pas later door zijn vrouw aan de hand van een verschroeid stuk overhemd geïdentificeerd.
Een kleine groep onder de Overste Hennink weet zich op de berg te handhaven, maar de Duitsers liepen hen aan alle kanten voorbij tot de spoorlijn Amersfoort –Kesteren.
Einde citaat

De oorlog in Oosterbeek begon
Moeder Verhoef is gedurende de oorlog, na dit drama ondersteund door het Regiment 8-RI, waarbij  Sijmen had gediend.
Kennelijk hadden die een fonds voor dergelijke gevallen.
En die ondersteuning ging ver weet Hennie nog. Vaak kreeg moeder voedselpakketten of andere zaken toegestopt.
Maar goed, daar sta je dan aan het begin van een lange oorlog als alleenstaande weduwe.
Alleen met een groot gezin met vijf kinderen toen Oosterbeek ook nog eens slagveld werd in de strijd die de Engelse para’s moesten leveren om de Arnhemse Rijnbrug te kunnen bereiken.
Zeven en een half jaar oud is niet te jong om je nog veel te kunnen herinneren ook al zijn het soms flarden en ook overleveringen, die hebben postgevat als eigen herinnering.
Op zich geen enkel probleem als het uit de eerste hand is overgenomen.
De Taludweg was niet direct betrokken bij het strijdgewoel, maar gevochten en geschoten werd er rondom de straat wel.
Te gevaarlijk in ieder geval om je buiten te begeven en je dus genoodzaakt werd de schuilkelder op te zoeken.
Nou ja, een echte schuilkelder was het natuurlijk niet, want zo kan je je eigen kelder niet noemen.
Je zit er voor je gevoel redelijk veilig.
Ook de buren hadden hun intrek genomen bij het gezin Verhoef.
Niemand durfde de straat over te steken of je zelfs daar te bevinden.
Het was en bleef link met al die schotenwisselingen.
Je wist nooit waar het vandaan kwam.

Gebrek aan eten en drinken
Toch moest er gegeten en gedronken worden en dat was een probleem die de oudere broers van Hennie probeerden op te lossen.
Er waren wat winkeltjes dicht in de buurt en de buurman die ook in de kelder zat, ging bij van Ingen, de Bakker, een brood  organiseren.
Hij bleef wel drie uur weg door alle omtrekkende bewegingen die hij moest maken om thuis te kunnen komen.
Een andere buurvrouw die even buiten stond werd pardoes gedood door een kogel.
De groenteboer had het makkelijker gemaakt: Hij gooide de laatste aardappelen die hij nog bezat vanuit zijn winkeldeur de straat over en wie het ving, had het.
Dat in deze tijd van hevige schaarste de vangers elkaar verdrongen om ook een maaltje binnen te halen is wel duidelijk, maar het ging in redelijke gezamenlijkheid.
De mensen uit de buurt kenden elkaars noden.
Gelukkig was er dan ook groente uit eigen tuin. Dus dat zat wel goed, vertelde Hennie.
Schoenmaker Abbenhuis op de hoek, een wat norse man waarvoor de kinderen uit de buurt bang waren, had een keer behoorlijk wat gedronken, weet Hennie te vertellen.
En die ging met zijn dronken kop naar de Christelijke Uloschool op het Zaaierplein, waar de Duitsers zaten en het lukte hem  met een grote ronde kaas terug te komen, vertelt Hennie lachend.
Hoe hij dat voor elkaar had gekregen wist niemand.
Ach dat zijn zo van die buurtverhalen die blijven voortleven.
Zij weet niet precies meer welke dag het was na de landingen, dat het bevel tot evacueren kwam. Fietsen of rijdende karretjes, kinderwagens of iets dergelijks waren er niet, met andere woorden: Iedereen moest dragen wat zij konden.
Moeder verdeelde de zaken zo goed mogelijk en de sterksten hadden natuurlijk de zwaarste lasten.
Vanuit de Taludweg moest bij het stationnetje van Oosterbeek de brug  worden overgestoken.

De eerste doden
Het was daar dat Hennie de eerste doden van haar leven zag en niet een enkele nee, stapels.
Ook paarden -en koeienkadavers lager er.
Een verschrikkelijk aanblik dat voor eeuwig op het netvlies van Hennie is blijven hangen.
En die vreselijke lucht die er hing.
Zij ruikt het nu nog.
Moeder gaf haar en haar zusje van die blauw geruite keukendoeken om voor de mond en neus te houden voor die lucht.
Gek, dat je dat nog weet.
Hennie heeft er nu nog steeds een hekel aan om, op weg naar de begraafplaats waar haar overleden man ligt, die brug over te steken en die plek te passeren.
Dat raakt zij nooit meer kwijt.

Op weg naar Harskamp
De weg naar de Harskamp zag zwart van het volk weet Hennie nog.
Achterop de groentewagen van van Rees heeft de van het lopen vermoeide zevenjarige Hennie met haar jongere zusje nog een tijdje mee mogen rijden.
Ook weet zij nog te vertellen, dat van een andere kar die achter hen reed, de boer van de bok werd geschoten door de Duitsers.
Bij een boer op de Harskamp schuin tegenover de kazerne ‘Achter die huisjes’, hebben ze een week of zes boven de koeien onder het stro gelegen.
Dekens waren er niet.
De moeder van Hennie moest de boer helpen om de kost voor het hele koor te verdienen.
Het goeie mens had nog nooit een koe aangeraakt toen ze moest helpen met melken.
Nee,  makkelijk was het daar niet.
Het is duidelijk, dat de herinneringen van een zevenjarige natuurlijk wat fragmentarischer zijn, niettemin blijven bepaalde beelden op het netvlies een leven lang mee gaan.
Hennie weet zich nog te herinneren dat haar moeder van ‘het Regiment’ * (zie voetnote) een baaltje meel had gekregen.
De boer maakte zich daarvan meester en de volgende dag kreeg het hele koor daarvan een lepel pap waarna de boer verklaarde dat het meel nu op was. Moeder pikte dat niet en was van plan de gevonden eieren in de schuur op zijn kop kapot te gooien als hij zou verschijnen. Zo kwaad was zij.
Dat gebeurde natuurlijk niet, maar het verhaal is blijven hangen.
Met ruzie moesten we toen op stel en sprong vetrekken.
Waarheen?

Verblijf in Garderen
Niemand wist waar we heen gingen en het gevolg was dat zomaar met zijn zevenen een kant werd uitgelopen wat even later richting Garderen bleek te zijn.
Na veel omzwervingen en zoeken naar onderdak, kwamen we in een kippenhok terecht in Garderen.
De Stroeseweg?
Hennie denkt het nog te weten, maar helemaal zeker is zij niet meer.
Wel stonden er langs de weg meer grote kippenhokken waarvan een  het gezin Verhoef gebruik mocht maken.
Het was de laatste in de rij.
De eigenaren van de hokken waren een apart stel weet Hennie nog; ze woonden in een apart huisje. Dagelijks kwam dat stel, waarbij de vrouw op de nek van haar man zat, de hokken voorbij gehuppeld en gekke geluiden makend, waarnaar de kinderen verbijsterd zaten te kijken.
Een bizarre aanblik was dat.
Trippelgans noemden we dat mens.
Gek, dat je je zulke dingen nog zo goed herinnert.
Ook het regelmatige bezoek van een onbekende man (met een drollenvanger aan) aan een van de kippenhokken was nogal opvallend.
Hij had altijd een hond bij zich die hij Ronald noemde.
Later bleek, dat in dat hok een jonge vrouw met twaalf ondergedoken Joodse kinderen zat.
Ondergedekt onder grote balen hooi zijn die kinderen later op een boerenwagen naar elders vertrokken. Waarheen, weet Hennie niet.
Het gezin Verhoef leefde tijdens de zeer koude hongerwinter van de gaarkeuken en wat het bezoeken aan de omliggende boerrijen opleverde.
Het was niet best.
Hennie ’s oudste broer en neef Karel die ook bij het gezin verbleef, hebben nog een tijdje voor de kost gewerkt bij een boer vlakbij in de buurt totdat het ook daar te link werd voor die opgeschoten ‘Arbeitsfähige’  knullen. Zij kwamen  terug het kippenhok in.

Verder naar Wapenveld
Toch werd de situatie in die strenge winter in de hokken op den duur onhoudbaar en ongezond en kwam het gezin in Wapenveld terecht.
Daar werden ze verdeeld over verschillende adressen.
Dat was wel noodzakelijk, want wie kan zomaar een gezin van zeven personen onderdak geven?
Twee hier, twee daar en drie daarginds, zo ging dat.
Daar, in Wapenveld, hebben we het redelijk goed gehad.
We, nou ja de ouderen, moesten daar wel werken voor de kost, maar dat was natuurlijk geen probleem. Ikzelf was met m’n acht jaar hier nog te klein voor.

Terug in Oosterbeek
In de zomer van 1945 weer thuis komen in Oosterbeek was van een andere orde.
Een grote puinhoop trof de familie daar aan.
Bouwen, herstellen en opnieuw beginnen zoals alle Oosterbekers van toen, was het devies.
Moeder is wat later weer hertrouwd wat nog een nieuw broertje opleverde vertelde Hennie tot besluit van haar herinneringen.

Note *

Tijdens de bezetting bleef een deel van het Haagse Departement van defensie nog functioneren onder de naam  ‘Afwikkelingsbureau van het departement van defensie’, dat de lopende zaken van de opgeheven Nederlandse Strijdkrachten moest behandelen. Dit bureau ging per 1 januari 1942 het ‘ Commissariaat voor de belangen van de voormalige Nederlandse  Weermacht’ heten, met voornamelijk een verzorgingstaak. De romporganisatie verzorgde o.a. de kostwinnersvergoedingen aan gezinnen van de gedemobiliseerde of krijgsgevangen militairen.  (note red. De weduwen van de  gesneuvelden zullen daar ongetwijfeld ook onder zijn gevallen) .
Dit gebeurde allemaal ‘bovengronds’. Mogelijk wordt dit bureau bedoeld. Zo niet, dan blijkt hieruit in ieder geval dat de Duitsers dergelijke activiteiten gewoon gedoogden.
Informatie: Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie; NIOD.

Sommige boeren zijn er schatrijk van geworden

Vliegtuigen boven Arnhem
Zondag 17 september 1944 herinner ik mij als de dag van gisteren.
Aan het woord is Ben van Dalen destijds 12 jaar oud.
Wij: Vader, moeder en vier kinderen waren op weg naar de Walburgiskerk in het centrum van Arnhem. Als de Mis in de kerk een kwartier aan de gang is, klinkt er zwaar vliegtuiggeronk in de lucht.
De kerk liep helemaal leeg en iedereen stond naar de lucht te kijken.
Wij zagen vliegtuigen overkomen die zweefvliegtuigen voorttrokken. Later hoorden wij dat de zweefvliegtuigen waren geland in Doorwerth in de uiterwaarden.
Ik weet nog dat mijn vader nogal bang was uitgevallen en wij gingen daarom direct naar huis aan de Oeverstraat in Arnhem.
De hele buurt was in rep en roer en iedereen stond buiten te kijken wat er aan de hand was.
Tegen de avond zagen wij troepenbewegingen van Duitse militairen in de Rijnstraat.
Het was net of dat zij klaarstonden voor een tegenactie.
’s Avonds hoorden wij schieten, vermoedelijk tussen de Engelse- en de Duitse militairen.
Later hoorden wij dat de Engelsen te voet vanuit Heelsum naar Arnhem waren gekomen.
De Engelsen rukten op via Onderlangs naar de Rijnkade.
Door de Oeverstraat kwamen groepen Duitsers in tegenovergestelde richting.
Het hele gezin is toen in de schuilkelder gegaan. Deze schuilkelder was bij ons in de Oeverstraat. De toegangsdeur naar de schuilkelder was gemaakt van een grote ijzeren deur.
Wij hebben toen drie dagen in de schuilkelder doorgebracht samen met nog zo’n 75 overige bewoners. Wij hadden bijna niets te eten.
Bakker Holleman, die ook bij ons in de schuilkelder zat is toen teruggegaan naar zijn bakkerij welke tegenover de schuilkelder lag.
Hij heeft de ovens van de bakkerij aangestoken met hout en had nog een voorraadje meel.
Hiermee heeft hij toen brood gebakken voor al die hongerige magen.
De mensen in de schuilkelder waren natuurlijk blij met dat eten.
Een bewoner van de Oeverstraat, genaamd Noordzij, heeft ook nog een geit geslacht op het voorplein van de schuilkelder.
Die dag zagen wij plotseling Engelse soldaten en wij dachten dat we bevrijd waren, maar de volgende dag waren de Duitsers er weer.
Er zijn toen ook veel bommen in de omgeving gevallen.
Toen kwam er een gebod van de Duitse Wehrmacht dat iedereen uit de stad weg moest.
Overal in de stad waren er pamfletten opgehangen waarop dat stond.
Een smid die tegenover hen woonde was in het bezit van een bakfiets en de familie mocht ook hun spullen erop leggen.
Zij kwamen terecht in een huis in de de Lawick van Pabststraat in Arnhem, die in gebruik was geweest door Duitsers die op dat moment weg waren.

Evacueren richting Apeldoorn
In het huis verbleven ook nog andere evacuees. Na vijf dagen kregen zij weer het bevel om de stad te verlaten. Hierna  vertrok de familie te voet in de richting van Apeldoorn.
Alle evacuees uit Arnhem liepen daar over één weg in de richting van Apeldoorn. Eén grote uittocht!
Zij liepen de afstand van Arnhem naar Apeldoorn in een dag tot ’s avonds laat.
Daar aangekomen werden vader en moeder met twee kinderen ondergebracht  bij vreemde mensen.  Ben van Dalen werd samen met een broertje aan de overkant van de straat in een gezin geplaatst. Voordat zij in het gezin werden opgenomen, moesten zij hun kleren goed schoonmaken.
Na een tijdje begonnen de kinderen zich te vervelen en kregen zij opdracht om naar de gaarkeuken te gaan.
Aan de hand van de persoonsbewijzen die zij bij zich hadden, kregen zij het aantal porties eten in een emmer zoals boerenkool met aardappelen. Geen vlees, wel soep. De gastheer en gastvrouw kregen ook geen eten, dus aten die van hun porties mee.
De familie is ongeveer zeven weken daar gebleven.
In Apeldoorn werd vader door de Hollandse politie, die de Duitsers hielpen, opgepakt om te gaan werken voor de Organisation Todt in Zevenaar.
Het ‘werk’ bestond uit het graven van tankgrachten en het bouwen van tankwallen.
Vader verbleef daar bij een plaatselijke schilder.
Na een tijdje simuleerde hij dat hij door de graafwerkzaamheden ernstige pijn in de rug had.
Hij werd met die klacht naar een arts in Apeldoorn gestuurd. Dit moest hij lopend doen.
Deze arts keurde hem af voor de graafwerkzaamheden.
Hij kreeg een briefje dat hij voorlopig vrijgesteld was van werken. Hij moest eerst maar beter worden.
Bij straatcontroles werd mijn vader steeds aangehouden, maar door het briefje mocht hij dan door.
Wij waren natuurlijk blij dat hij weer thuis was.
De mensen in Apeldoorn, waar wij ingekwartierd waren, voelden zich ook niet meer vrij met al die mensen in huis.
Dus besloten vader en moeder en andere evacuees dat wij een ander onderdak zouden gaan zoeken. Veel evacuees trokken richting Twente, het noorden of richting Utrecht.
Wij gingen ’s ochtends weg richting Utrecht via kleine weggetjes. Dit ter voorkoming van aanvallen door vliegtuigen van de geallieerden en Duitsers.
Zo kwamen wij in Hoevelaken terecht.

De gemeenteraad van Hoevelaken stond langs de weg
De gemeenteraad van Hoevelaken stond langs de weg opgesteld om een selectie te maken welke evacuees in Hoevelaken in aanmerking kwamen om opgenomen te worden.
Die gingen zoeken: Die mag hier blijven en die moet maar door.
Het geloof van de evacuees was hier zéér bepalend.
De familie van Dalen mocht blijven in Hoevelaken en werd opgenomen door een boer die bij wijze van spreken Onze Lieve Heer met de Bijbel van het kruis af bad.
De boer nam het de familie van verteller wel kwalijk dat zij katholiek waren.
Het gezin werd in de boerderij op de zolder gestationeerd.
Vader moest meewerken in het boerenbedrijf en hierdoor kregen zij te eten.
Er kwamen vaak mensen uit het westen aan de boerderij om voor eten te bedelen.
De boer die zo ‘fijn’ was liet een echtpaar met een kindje betalen met een gouden trouwring van de vrouw voor een beetje meel en wat aardappelen.
Veel boeren zijn er schatrijk door geworden.
Een tijdje later werden vader, moeder en de zussen bij een andere boer ondergebracht.
Ben van Dalen kwam samen met zijn broer bij de plaatsvervangende burgemeester van Hoevelaken terecht.
Ondanks dat hij in dienst was van de Duitsers was het een goede man.
Alleen moesten zij zondagochtend vroeg opstaan om naar de katholieke kerk in Hoogland te gaan, dit was ongeveer tien kilometer lopen.
De Duitsers hadden veel mannen samengebracht in Amersfoort in een schoolgebouw. Zij moesten tussen Amersfoort en Hoevelaken een grote tankwal bouwen.
Ik zag tussen deze arbeiders twee jongens uit Arnhem die ik kende.
Ik had in de gaten dat zij erge honger hadden. Ik heb toen bij de boer wat meel gestolen in een papieren zak gedaan en het stiekem aan die twee jongens gegeven.
Ben van Dalen ging met vader en moeder vaak boodschappen doen voor de boer.
Hij kreeg hiervoor een fiets mee.
Op een gegeven moment werd bij een controle door de Duitsers de fiets afgepakt en moest hij te voet verder.
Tijdens een dergelijk tocht werden zij bestookt door een vliegtuig van de geallieerden.
Door midden op de weg te gaan staan en wild met zijn armen te zwaaien trok het vliegtuig op en ging door.
Toen het toestel wegvloog ‘wapperde’ de piloot met de vleugels van het vliegtuig.
Tussen de drie à vier maanden is het gezin in Hoevelaken gebleven.
De Duitsers trokken zich helemaal uit Hoevelaken terug op Amersfoort.
Voordat zij uit Hoevelaken weggingen staken zij de kerk in brand.
De mensen vonden dat zo erg voor de dominee; nog erger dan dat de mensen zelfs niets meer hadden.

Terug naar Arnhem
Ben van Dalen stelde zijn vader voor om weg te gaan, maar zijn vader was bang.
Toch zijn ze te voet gegaan van Hoevelaken via Terschuur naar Barneveld.
Vader had van een kist een wagentje gemaakt en die namen zij mee.
In Barneveld werden wij doorgestuurd naar Harderwijk. Daar ontmoetten wij Amerikaanse militairen die bij een militaire vrachtauto stonden.
Wij kregen van de Amerikanen dekens. Een militair vroeg aan mijn vader of wij ‘Dutchman’ waren.
Hij bevestigde dit, maar ik zei toen dat wij geen Duitsers waren.
Mijn vader heeft toen in een hotel 5 à 6 weken aardappelen geschild als vrijwilliger.
In ruil daarvoor kregen wij gratis eten.
Wij hadden een mazzeltje doordat wij etensbonnen hadden meegenomen uit Hoevelaken en hier gratis eten kregen.
Honger hebben wij als familie niet gehad.
’s Morgens kregen wij een bord pap.
Op een gegeven moment hoorden wij dat er een wagen van het Rode Kruis naar Nijmegen moest. Ben van Dalen heeft toen gevraagd of hij met zijn vader mee mocht rijden tot Arnhem.
Dat mocht en ’s avonds werden zij weer door de wagen van het Rode Kruis opgepikt.
Er was geen mens in Arnhem te bekennen.
In hun eigen huis waren alle ramen kapot en alles wapperde naar buiten.
Het was een vreselijke smeerboel overal.
In de kelder van het huis ontdekten zij weckpotten met vlees en groenten. Er waren zelfs nog kolen achtergebleven.
Ben van Dalen stelde zijn vader voor om niet meer terug te gaan naar Harderwijk, maar hier te blijven en het huis op te knappen.
Maar zijn vader durfde dat niet.
Om vijf uur ’s middags werden zij weer opgehaald door de wagen van het Rode kruis.
Het gezin is toen nog vijf à zes weken in Harderwijk gebleven totdat zij toestemming kregen om weer terug te keren naar Arnhem.
Met een grote Engelse truck werden zij teruggebracht naar Arnhem.
De hele Oeverstraat lag toen in puin.
Hierna was er maar een motto: Nederland moest opnieuw opgebouwd worden.
Ben van Dalen ging na de bevrijding naar de Mulo en daarna werken.
Hij heeft vanuit zijn jeugd geen trauma overgehouden.
Als kind stap je er gemakkelijker over heen.
Ouders hebben veel meer geleden door de angst voor de Duitsers.