Een oorlogsjeugd

Slag om Arnhem

Het gezin van der Wal bestaat uit vader, moeder, twee dochters en een zoon. Ze wonen in 1944 op de Joh. Vermeerstraat 13 in Arnhem. Dochter Jantine 12 jr beschrijft haar jeugd.

Op zondag 17 september was het prachtig weer. Op de terugweg van de zondagsschool zagen we vliegtuigen, zweefvliegtuigen, heel laag overkomen. We draafden naar huis. Vanuit de zolderramen en op daken probeerde de hele buurt te zien wat er gebeurde. Sommigen hadden telefonisch contact met familie of vrienden in Wolfheze, waar de meeste parachutisten geland waren.
De hele straat liep uit, en wij vonden het spannend. Later was het niet zo leuk meer, het afweergeschut niet ver bij ons vandaan, begon te schieten. We moesten beneden in de gang slapen, op matrassen op de grond.

De oude kinderwagen werd volgeladen, koffers gevuld

Toen kwam het bevel aan alle inwoners van Arnhem om de stad te verlaten.
Vader en moeder waren een avond en nacht bezig om dingen te verstoppen in de kelder en te begraven in de tuin. Want je kon op je vingers natellen dat er wel gestolen zou worden als je je huis zo maar leeg liet staan. Het was moeilijk om te bedenken wat je mee moest/wilde nemen, want niemand wist hoe lang het zou duren voor we weer terug waren. Kleding? Speelgoed? Boeken?
De oude kinderwagen werd volgeladen, koffers gevuld.
En zo trokken we weg.doc 1945-1persoonsbewijs

doc 1945-5persoonsbewijsfotoMijn ouders hadden besloten dat we naar Heerde zouden gaan, we konden bij opa en oma wel allemaal terecht. Dus richting Apeldoornse weg. Die was helemaal vol, met auto’s, fietsen, lopende mensen. Ik zag mijn oude leraar Latijn met zijn vrouw op leeftijd aan de arm, en een klein koffertje. Meer konden ze niet houden. Maar er waren ook boerenkarren vol mensen en bagage, veel fietsen verder. Halverwege kwamen ons vrachtauto’s achterop, met gevangengenomen Engelse en/of Canadese soldaten. Ze maakten het “V teken”, wij ook, hoe gevaarlijk dat ook was. Er werd ook af en toe geschoten. Pas tegen de avond bereikten we Heerde. We sliepen allemaal op zolder, daar waren kamers genoeg.

Het kleine jongetje dat opeens geen muts meer op had

Mijn ouders, mijn zus, mijn broer en ik 12 jaar waren geëvacueerd naar opa en oma in Heerde.
Er was geen stromend water, we wasten ons bij een lampetstel, dat was een stenen waskom, waterkan, zeepbakje en kammenbakje. Vuil water goot je in een afvalemmer, die`s morgens geleegd moest worden.
Opa slachtte die winter nog een varken, dus honger hadden we niet, het brood was slecht en plakkerig. Opa had ook kippen, dus eieren. `s Avonds deed opa de luiken dicht. Al een paar jaar, voorschrift van de Duitsers, moest je zwart (verduisterings) papier kopen en voor de ramen spannen. Er mocht geen glimpje licht doorheen komen. Dat was om de Engelse vliegtuigen in de war te brengen. De Duitsers hoopten zo onzichtbaar te zijn. We zaten ’s avonds met ons allen bij oma om de tafel, bij de carbidlamp, want elektra hadden we niet. Mijn zus en broertje gingen naar de lagere school in Heerde. Ik kreeg bijles Latijn in Epe en wiskunde in Heerde.
De koeien waren binnen voor de winter. In die schuur was kennelijk ook een bergplaats, vader en oom Wim verstopten zich daar soms, als de Duitsers weer op zoek waren naar volwassen mannen voor de zogenaamde Arbeitseinsatz.

Document gebruik fiets okt 1944

Document gebruik fiets okt 1944

Vader keerde in die winter twee keer terug naar Arnhem om spullen te halen. Dat was een hele toestand. Je moest eerst een pasje halen, dat werd ook vaak afgewezen. Vader had een aanhangkar gemaakt en bracht o.a. winterkleding, schoenen, schoolboeken mee terug.

Hij moest schooien bij de Duitsers om zijn eigen stad, zijn eigen huis, in te kunnen!

Het werd een koude winter, we schaatsten op de ondergelopen weilanden.
Op een dag ging het gerucht: de Engelsen komen er aan. En ze kwamen: drie soldaten, lopend. Niet erg spectaculair, geen tanks, geen geschut, maar voor iedereen toch geweldig bevrijdend, letterlijk en figuurlijk. Vader ging ze waarschuwen, dat er zich nog Duitsers verschanst hadden in het gemeentehuis. Hoeveel precies wist men niet, maar toch teveel om ze te negeren. Alles ging goed, zonder schieten.
Wat ik me nog heel goed herinner is dat kleine jongetje, dat aan de overkant woonde en die opeens geen muts meer op had. Hij was daar altijd mee geplaagd, omdat hij ook in de zomer iets op zijn hoofd had. Hij zei altijd heel weinig, verdedigde zich niet. Wat bleek: het was een ondergedoken joods jongetje, met heel donker haar! Ik schaam me achteraf nog!

Boeken waren als wc-papier gebruikt

Vader wilde zo snel mogelijk naar Arnhem, om te gaan kijken hoe het er daar bij stond.
Nou, niet best. Er was veel kapot en gestolen. Hij wist een baantje te versieren bij het Militair Gezag, een organisatie die in die tijd van onzekerheid zonder regering (die zat ook in Engeland).
Het baantje leverde een huis op in Apeldoorn, inclusief inboedel. Vader wist ook vervoer (motor) te versieren, nog meer meubels. We trokken zo snel mogelijk naar Apeldoorn. Ik kon nog een paar weken naar de eerste klas van het gym daar, zodat ik met het nieuwe schooljaar naar klas 2 kon.
Op een gegeven moment kreeg vader een auto tot zijn beschikking en ik mocht een keer mee naar Arnhem. Er was daar inmiddels heel hard gewerkt aan de wederopbouw. We reden door de stad, die verschrikkelijk gehavend was. Toen naar het eigen huis. Er was een granaat in de zijtuin gekomen, dus die kant van het dak was er af, alles lag open. Het gras stond kniehoog, daar mocht ik dus beslist niet lopen, er konden nog meer granaten liggen. De eetkamerstoelen stonden op het terras. Daar konden we nog wel op zitten, verder was het meeste meubilair verdwenen of kapot.
De boeken die vader in de kelder had gelegd om te voorkomen dat ze kapot geschoten zouden worden, waren gedeeltelijk nat geweest, deels hadden de Duitsers ook boeken als WC papier gebruikt, ze lagen half afgescheurd naast de WC pot. Een grote chaos was er op onze meisjeskamer. Alle kasten waren leeggehaald en de bodem opengebroken: we zouden er iets verstopt kunnen hebben! De hele vloer lag bezaaid met kaartjes van spelletjes, de ramen waren kapot, een stuk uit de muur.

doc 1945-3Het duurde bijna een jaar voor we weer in het huis konden. Voorjaar 1946 verhuisden we. Ik bleef in Apeldoorn achter om het schooljaar af te maken. In Arnhem werd geleidelijk alles weer gerepareerd en opgebouwd. Na een mooie zomer, toen opnieuw de rozen geurden aan de tuinhekken, ging het gewone leven verder. Ik kon in Arnhem naar de derde klas, maar pas in de vijfde wreekte zich het feit, dat ik de basis van de oude talen en wiskunde in de eerste klas vrijwel had overgeslagen. Dat kostte me dus een jaar zitten blijven.

van der Wal reünie 2013

Reünie van der Wal 2012

 

 

De parachutes hadden mooie kleuren

Ik ben geboren op 1 oktober 1937 in Rotterdam. Ik heb 2 oudere zusjes : Tineke (14 april 1932 -29 april 2013) en Joep (6 september 1935). Mijn broer Sjoerd werd na de oorlog geboren (8 oktober 1946).

De Slag om Arnhem
In september 1944 ging ik naar de school (2e klas) in Arnhem, gelegen in de Mauritsstraat, een kleuterschool, die tijdelijk als lagere school werd gebruikt. Dit was een noodmaatregel, het gebouw van school 21a, gelegen aan de Brandsenstraat, ook wel Tamboersbosjeschool genoemd, was gevorderd door de Duitsers. Wij moesten om het spooremplacement heenlopen. Toen het emplacement vanuit de lucht werd beschoten vluchtte ik met mijn moeder – ik zat achter op haar fiets – een huis in. Daarna ben ik in Arnhem niet meer naar school geweest. Tijdens de slag zaten wij in de kelder, maar ik heb vanuit het zolderraam de Engelsen zien komen. Vliegtuigen trokken een zweefvliegtuig, waaruit parachutisten sprongen. De parachutes hadden mooie kleuren vond ik. Af en toe werd er een vliegtuig uit de lucht geschoten en stortte neer met een grote rookwolk erachter. Het licht ging uit, toen de elektrische centrale in Nijmegen werd gebombardeerd.

Het regende hulzen op de stoep, wij halsoverkop de kelder in

Na de verloren slag moest op Duits bevel iedereen uit Arnhem evacueren. Waarheen werd niet verteld, je moest maar zien dat je ergens onderdak kwam. Wij gingen op de fiets naar Heerde, waar mijn grootouders en oom en tante woonden. Ik (bijna 7) bij moeder achterop. Vader had achter zijn fiets de kinderwagen vastgemaakt, met het “vluchtkoffertje” , waardepapieren en tafelzilver.

Vluchtkoffer

Vluchtkoffer

Tineke en Joep (op een geleend kinderfietsje) fietsten zelf. Zij hadden allebei een rol dekens achterop en hun favoriete boeken. Iedereen had een dubbel stel kleren aan. Verder moesten we alles achterlaten.
Wij kwamen uitgeput aan in Heerde, waar het nieuws van de evacuatie nog niet bekend was. We zijn tot na de bevrijding in Heerde gebleven. Ik ging naar de dorpsschool.

Ik verzamelde dus alleen de zuurtjespapiertjes

Er stortte eens een brandend vliegtuig vlakbij neer. Tegen het einde werd een auto vlak voor ons huis vanuit de lucht beschoten. Het regende hulzen op de stoep, wij halsoverkop de kelder in. ’s Nachts hoorde je vaak het angstaanjagende gebrom en geschiet van vliegtuigen.

Toen hun Hollandse vriendinnetjes (moffenmeiden) dat ook wilden doen heeft vader ze het huis uitgezet

Er was schaarste aan alles. De winter was heel streng en lang. Speelgoed was er niet, ik speelde met lege dozen uit de kruidenierswinkel van mijn grootvader en oom. Ze hielden één varken dat ’s winters op het erf werd geslacht. Ik mocht niet kijken, maar het gegil van het varken ging door merg en been. We hebben de hele winter ham, worst en balkenbrij gegeten.
Er was geen elektriciteit, wij hadden licht van een “ knijpkat” en een carbidlantaarn, die weinig licht gaf en vreselijk stonk. De ramen moesten verduisterd worden.
Tegen het eind van de oorlog werd er pal naast het raam een Duitse foeragewagen geïnstalleerd. Zij hadden grote blikken jam en zuurtjes, zaken die wij nooit kregen. Maar ons was ingeprent nooit iets van Duitsers aan te nemen, ik verzamelde dus alleen de zuurtjespapiertjes. De Duitse soldaten gingen bij ons naar de WC. Toen hun Hollandse vriendinnetjes (moffenmeiden) dat ook wilden doen heeft vader ze het huis uitgezet onder de mededeling: Tegen de mannen kan ik niets doen, maar jullie komen er niet in!

Bevrijding

Na de bevrijding (door 2 soldaten!) liepen we dagelijks achter “de muziek” – de dorpsharmonie aan; ze speelden vaderlandse liederen, die 5 jaar verboden waren geweest. Ook herinner ik me dat “moffenmeiden” op de muziektent werden kaalgeknipt, met het hele dorp er joelend er omheen. Ik mocht er niet naar toe, maar kon vanuit het raam wel wat zien.

Wederopbouwdoc 1945-4huisvestingApeldoorn

Kort na de bevrijding verhuisden we naar Apeldoorn; we konden nog niet naar Arnhem, omdat het huis zwaar beschadigd was. Zodra het kon gingen we kijken naar ons huis in Arnhem. Het was een enorme puinhoop, er zat een groot gat in het dak en het dak was verder doorzeefd door kogels. Uit het plafond hing stro en de vloeren waren opengebroken door Duitsers op zoek naar verstopte kostbaarheden.

doc 1946-1Toelatingschool

Alles van waarde was meegenomen; het overige werd in de tuin gesmeten: lampenkappen, gordijnen, boeken etc., die daar een jaar in weer en wind hadden gelegen.doc 1945-2terug Arnhem

Wij verhuisden pas in juni 1946 weer naar Arnhem. Het gat in het dak was gerepareerd met rode pannen, terwijl de oorspronkelijke pannen blauw waren.
Het centrum van Arnhem was geheel verwoest en verder waren er veel zwaar beschadigde huizen. Wij speelden in ruines van huizen “blikje trappen”; een blikje werd zover mogelijk weggegooid/getrapt in de kelders, die alleen nog van de huizen over waren. Je kreeg de tijd je te verstoppen totdat de zoeker het blikje bij het honk had teruggebracht.
Nog vele jaren na de oorlog was de afkeer van Duitsers groot. Als een Duitser in Arnhem de weg vroeg, werd hij altijd de verkeerde kant opgestuurd. (ook door ons kinderen)

van der Wal reünie 2013

Reünie zussen en broers van der Wal 2012

Spek en oude cognac

Het ouderlijk huis op de Ploegseweg in Oosterbeek, waar Rikie met haar ouders en broertje woonde, maakte deel uit van de puinhopen.
Het eruit opgeviste vaasje, schoteltje en wat prullaria, heeft zij nog steeds in haar huiskamer staan.
Eef de verloofde van de eenentwintigjarige Rikie heeft samen met de familie Huigen de evacuatie doorgemaakt.
Vader Huigen was Adjudant van de Gemeente Politie. De familie Huigen kreeg het dringende advies van een Nederlandse Para om onmiddellijk het huis te verlaten.
Er was hevige strijd voorzien rond de Ploegseweg.
Wat daarna gebeurde is onuitwisbaar in het geheugen blijven hangen; dagenlang schuilen in de nabije bossen met te weinig kleding, honger en vooral dorst.
De hevigste beschietingen werden doorstaan.
Een gehoorbeschadiging heeft Rikie overgehouden aan een vlakbij ontplofte granaat.
Vader Huigen heeft getracht zijn dienst naar behoren te vervullen, toch kwam het moment dat enkele Tommies hem vanwege zijn zwarte politie-uniform aanzagen voor een NSB-er en hem gevangen namen. Anderen bevestigden gelukkig de echtheid van zijn uniform waarna hij werd vrijgelaten, echter wel zonder rangtekens en pet.
Na een paar dagen lopen werd Apeldoorn bereikt. Onderdak werd gevonden bij een oom en tante (Riek). Vader Huigen heeft nog dienst gedaan bij de Apeldoornse politie.
In de dagelijkse strijd om in leven te blijven, dus aan de kost te komen, fietste Rikie regelmatig richting Elspeet op een fiets met houten banden om bij boeren naai-en verstelwerk te verrichten in ruil voor voedsel of in ieder geval een maaltijd.
Tante Riek moest kilometers lopen om in een emmertje wat soep uit de gaarkeuken te halen.
De hongerwinter 1944/45 was goed voelbaar in Apeldoorn.
Rikie verrichtte wel eens wat verstelwerk bij een oude boer.
Op enig moment werd hij ziek en moest de dokter komen.De man lag in een ouderwetse bedstee met rode gordijntjes ervoor.
Hoewel de dokter de noodzakelijke medicijnen voorschreef, volhardde de oude boer in een zelf bedachte kuur: Oude tabaksbladeren op zijn borst, een flink stuk spek eten plus een royaal glas cognac met heet water.
En zowaar, een paar dagen later scharrelde hij weer kiplekker op zijn erfje rond.
Hoe hij aan het spul kwam vertelt de story niet.
Een oorlogstrauma? Nee, daar is bij Rikie, geen sprake van geweest.Wel blijft de behoefte bestaan aan voldoende voedsel in huis, voor barre tijden.
En van het oude originele vluchtkoffertje, dat nog steeds op zolder staat, wil zij geen afstand doen.

Herinneringen aan mijn ouders

Mijn ouders zouden nu tegen de 100 zijn geweest …… en ze vertelden niet zo veel over de oorlog.

Eén van de dingen die ze wel vertelden was dat ze op de avonden dat er in het centrum van Arnhem werd gevochten, buiten konden lezen bij het licht van de brandende stad. Mijn ouders woonden in Arnhem, noordoost, aan de rand van de stad.

Ze zijn met vele anderen later geëvacueerd naar Nijkerk. Ze moesten lopen, mijn moeder was hoogzwanger en beviel begin november. Ze hebben daar een paar maanden gewoond.

Later zijn ze weer verder getrokken met de baby. Tot juni 1945 hebben ze op enkele plekken in Friesland gewoond. De verhalen over die periode zijn waarschijnlijk gelijk aan de verhalen van al die andere mensen. Later heb ik met hen al die plaatsen weer bezocht.

Toch wil ik u het volgende ook niet onthouden:
In Nijkerk ging mijn vader hout zoeken en werd aangehouden door een Duitser, hij moest mee komen, om te gaan werken in Duitsland. Mijn moeder (hoogzwanger) is toen naar de plek gegaan waar hij werd vast gehouden. Zij heeft aan de dienstdoende militaire “baas” gevraagd of hij toch met haar mee naar huis mocht komen, ze was immers zwanger. Die ‘baas’ ging akkoord met de mededeling ach ja, ik ben zelf ook vader van vier kinderen…..

Brief van de vader aan familieleden

Brief van Vader aan Familielid; Heeroom Vic en Tante Ans

Vaassen, 14-10-1944
Nu we eindelijk eens wat tot rust zijn gekomen, heb ik de moed jullie beiden eens uitvoerig te schrijven, hoe het ons gaat en wat ons alzo gepasseerd is.
Op Zondag 17 september, de verschrikkelijke dag van alle mogelijke aanvallen en landing van luchttroepen, maar liefst 12.000, rondom Arnhem begon het feest.
4 bommen vielen op het Nieuwe Plein, in de buurt van de St.Eusebius kerk, enkele huizen radicaal weg.
De kerk een groot gat en van binnen veel schade.
Nieuwe Kraan brandde geheel weg. Willems Kazerne eveneens.

We mochten wel niet blijven, maar boden onze diensten aan het Roden Kruis en mochten met ca. 20 families blijven en kregen “Ausweiss”.

Des avonds om 9 uur staken de buren, de Germaanse Waffen S.S., zonder waarschuwing ons huis in brand. Hollandse ploerten!!
Ria en Anneke lagen op bed en waren bijna gestikt in de rook, ons huis kreeg zijn portie mee. De voorkant staat er nog, maar achter en boven veel verbrand “onbewoonbaar”.
We stonden des nachts op straat, de kinderen bij de familie W. en bevriende buren ondergebracht. Maria en ik bij Anna R. in de Sw. De Landesstraat en alles ondergebracht in een paar kamers van een N.S.B.-er, die vertrokken was.
Alles zeer veel waterschade en een grote chaos. Wij zelf bleven bij de familie W. en hielpen elkander zo goed als het ging.
Dinsdags begon de grote uittocht uit de binnenstad, die des avonds op bevel in brand werd gestoken. Ontzettend schouwspel!!!
24 en 25 September moest Arnhem in 2 dagen evacueren. Waanzinnig bevel, om een stad van 100.000 inwoners in 2 dagen op te ruimen.
Bijna 95% is gegaan, maar wij zijn niet gegaan. Wij hadden geen goed vervoermiddel en wij waren met 12 man, wij zijn in een huis op de Sonsbeekweg 16 in het sousterrein gegaan.
Er was voldoende voeding en slapen op de grond, we mochten wel niet blijven, maar boden onze diensten aan het Roden Kruis en mochten met ca. 20 families blijven en kregen “Ausweiss”.

Maria en de kinderen plus de familie W. mochten niet op straat, alleen de heer W. en ik.
Wij hebben toen de gehele verwoesting van de binnenstad kunnen aanschouwen. Ontzettend!
Het artillerievuur nam met den dag toe, granaten kwamen zeer veel in onze buurt terecht, zodat het risico te groot werd om te blijven.
Ik ben met Jos naar de familie W. in Broekland gereden met de fiets. De familie H. is daar.
We hoorden dat mevrouw N. in Vaassen, waar Maria voor 2 jaar geleden met de kinderen is geweest, nog enkele kamers voor ons disponibel had gehouden.

Zondag 8 Oktober zijn wij met een handwagen, lopend uit Arnhem vertrokken, ca. 38 km.
Des avonds om 6 uur waren we daar. Je begrijpt, wat dat een inspanning voor me is geweest.
Ik was al niet goed in orde, maag en buik van streek. Enkele dagen hier van goede rust, hebben me goed gedaan. We hebben een prima onderdak en gezellig huiselijk verkeer.
Ria ook 3 dagen te bed gelegen, maar weer in orde. Vanmorgen is Jos blijven liggen,verkouden, reactie en buik van streek.
We wonen hier naast de kerk. Doet je goed, in 3 weken niet in de kerk geweest of geestelijke gezien. Behalve een beetje contanten op zak, zijn we alles kwijt, doch we leven en hebben vertrouwen op O.L. Heer. Wij zijn gerust en een traan nog niet gelaten. Wij voelen ons sterk.
Arnhem nog niet vrij en wat zal er over blijven.
Te roken heb ik niets meer en de tabakskaart ben ik kwijt.
Vanzelf geen borrel of wijn, hier absoluut niet aan te komen. Wel een heel gemis, want juist zoiets doet je opkikkeren.
Donderdag was ik 53 jaar, de Familie heeft het ons gezellig gemaakt en des avonds nog visite van de kapelaans, natuurlijk geen post, daar kwam ik goedkoop vanaf. De kost is goed. Brandstoffen zeer schaars.
We hopen spoedig iets van jullie te horen.
Je liefh. Maria en Piet,
Jos, Ferdje, Ria en Anneke.

Toelichting:

Mevrouw C. Oorsprong bezit twee brieven die door haar grootvader en diens broer tijdens de oorlog naar familieleden werden gestuurd. De familie was een zeer goed katholieke familie. Het gezin van broer Piet woonde in 1944 onderaan de Sweerts da Landa straat. Het gezin van haar grootvader Jan woonde in een groot huis aan de Turfstraat, naast de Grote Eusebius Kerk. Van het huis was na de oorlog zo goed als niets meer over. Wel was de kelderingang nog afgesloten, maar bij een eerste ( illegaal?) kort bezoek aan Arnhem mochten ze daar nog niet in. Toen ze een paar dagen later officieel mochten terugkeren naar de stad bleek de kelder opengebroken en was alles wat daar opgeslagen had gelegen alsnog verdwenen. Kort daarna werd ook de grond door de gemeente Arnhem i.v.m. plannen van de gemeente, onteigend.
Hoewel de familie materieel veel heeft verloren door de oorlog overheerste altijd de dankbaarheid dat ze allen gespaard zijn gebleven.

Brief van oom Jan aan familie; 1944

Steenderen, 13 oktober 1944

Beste Vic,

Zondag 17 september begon het spul, het was de eerste zondag dat ik weer naar de kerk mocht.
Vrijdag 15 september was ik even buiten geweest. Ik voelde me best en gelukkig nu, ondanks alles.
Van dieet natuurlijk geen sprake.
Onder de Hoogmis eerste luchtalarm, ’s middags al meer luchtgevechten enz. Vanaf die dag is Riek 10 dagen niet uit de kleren geweest. Miep ook niet. Van slapen kwam niets! Kermisbedden gemaakt in de voorkamer, maar niet er op geweest, steeds in de gang tegen de muur gezeten.

Tijdens ons vertrek, we waren toen met 8, een zwaar bombardement

De overburen hadden onze huiskamer gekregen, een jongetje van 12 jaar had longontsteking.
Van middageten kwam ook niets, een paar sneetjes brood met tegenzin.
’s Middags de straatgevechten voor de deur, op de markt, op de toren rondom.
De brug was door Canadezen bezet. Toen ze niet te verslaan waren, staken de Duitsers ’s avonds half tien de grote gebouwen in brand, toen moesten we er wel uit, ’t was één vuurzee, wij hadden aanvankelijk onze kelder met spoed ingericht voor de buurt en onszelf, allemaal stoelen, levensmiddelen en kaarsen enz. maar je begrijpt dat niemand er de nacht durfde door te brengen. Wij voelden er tenslotte niets voor om levend te verbranden en besloten tussen 10 en half 11 om maar te vertrekken.
Daar we wisten dat Piet ook zijn huis uit was en bij Anna R. was, zijn we even naar hem toegegaan om te zeggen dat wij de boel moesten prijs geven en daarna vertrokken we verder naar de van Pallandstraat, bij kennissen van Loeks. Deze waren al naar bed, maar alhoewel ze voor ons vreemd waren, behalve de dochter Rita, werden we toch allerhartelijkst ontvangen.
Daar konden we blijven tot de maandag er op, 25 september en spraken Piet meer malen.
Toen moesten allen evacueren. Tijdens ons vertrek, we waren toen met 8, een zwaar bombardement, ons enigst bezit waren 3 fietsen, onze kleren die we aanhadden en verder voor ieder nog een stel boven- en ondergoed en een paar schoenen en een jas. Wintergoed zat in de kelder, benevens alles wat waarde had.
Wij trokken naar Alteveer en mochten daar bij een mevrouw en haar dochter ( kennissen van de familie O. uit de van Pallandstraat) overnachten.
26 september met ons tienen vertrokken allen te voet naar Schelmseweg, Geitenkamp, Rozendaal, Velp, Rheden naar de Steeg, waar we opgewacht werden door de zoon van mevrouw L. van Alteveer.
Deze is wachtmeester in Steenderen, met paard en wagen werd onze bagage overgenomen.
Riek kwam boven op de wagen te zitten, wij fietsten verder, ontdaan van de bagage, naar Dieren toe.
Toen overvaren naar Olburgen, van daar naar Steenderen. Half 7 aangekomen.
Toen waren we met 12 man in een betrekkelijk klein, maar net huisje van de wachtmeester en zijn vrouw. Daar op zolder, op stro geslapen, voor het eerst in 10 dagen!
Toen waren we tijdelijk uit het oorlogsrumoer, want 25 op 26 september hadden we staande in de kelder doorgebracht.
Vier bommen waren op Alteveer gevallen, maar gelukkig geen ongelukken. 27 september ’s namiddags, werden wij ondergebracht bij 2 buitengewone beste mensen, een broer en een zuster met een kleine boerderij. (4 koeien, een paar varkens en 12 kippen), gelukkig ook katholiek, want de 3 voorgaande families waren niet katholiek, maar wel zeer goede mensen, ze baden gewoon met ons mee.
Bertus en Trui zijn ongeveer 50 jaar oud, goedhartiger bestaan er geen, het is er zeer eenvoudig en ouderwets, niets modern in hun huis, alles primitief, maar hun harten zijn niet te evenaren.
En zo zijn wij tot rust gekomen, wij kunnen allemaal rustig slapen.
De burgemeester is N.S.B.er.
Loeks en ik hebben ons niet in laten schrijven, want alles van 14 tot 60 jaar mannelijk moet onder toezicht van de Todt* en S.A stellingen graven langs de IJssel, alle boeren moeten het werk laten liggen. Dus moeten wij stiekem in huis blijven, anders worden we verraden door de N.S.B.ers.
Het is niet leuk, maar ook dat kan er wel bij, het is natuurlijk niet prettig, met de kerk vlakbij toch in huis te moeten blijven, want de boerderij ligt midden in de kom, omringd van allemaal, voor ons onbekende dwarskijkers.
We hebben nu binnenshuis, hout hakken op de deel, aardappelen schillen, peren om te drogen enz.
* De Organisation Todt (OT) was een Duitse bouwmaatschappij tijdens het bestaan van nazi Duitsland. In het kader van de Arbeitseinsatz moesten Mannen voor hen werken.
Dezer dagen zijn er 5000 Amersfoorters, die zo van de straat waren gepikt met een trucje en uit de huizen, allemaal zonder bagage, om te komen spitten voor de stellingen 63 km met slecht weer gelopen, naast ons zijn er 100 in een zaal gelegd.
Binnen 24 uur waren Trui en Bertus zo goed als alles, wat ze in huis hadden, kwijt, voorradige klompen, schoenen, kousen, kleren, levensmiddelen, tabak (eigen gebouwd), trommeltjes, flesjes, alles gaven ze maar weg. Zó als de koeien gemolken zijn, wordt er wat voor eigen gebruik voor de koffie uit gehouden en de rest gratis voor de armen Amersfoorters. Ook vanuit Utrecht liggen er een massa in Bingerden.
De Arnhemmers, die in Velp waren, zijn ook weer verder gejaagd. De laatste 8 dagen veel aanvallen van jagers op Duitse transporten.
Er zijn in één weektijds hier drie boerderijen afgebrand en drie doden. Horen en zien vergaat ons. Toch hopen we dat we niet verder behoeven te gaan.
Van het feit, dat we alles, wat we met vlijt in 30 jaar vergaard hebben kwijt zijn, is wel hard, maar waren met een paar traantjes in 5 minuten te boven.
God zei dank, zijn we goed gezond en met vertrouwen zien we de toekomst tegemoet. Zolang we nog geen eigen dak boven ons hoofd hebben, zullen we maar afdragen, wat we hebben.
Van de hele Renkumse familie weten we nog niets, alleen van U en Anna en Anton B.
Vic, het allerbeste met je, wanneer het kouder wordt en de winter laat zich gelden, zullen we verlegen zitten om 2 winterjassen en 2 wintermantels, want die zullen wel mee verbrand zijn, we rekenen er tenminste niet op, dat er ook maar iets terecht zal komen van de kelderinhoud.
Mocht ge die kunnen verkrijgen, zendt ze dan voorlopig niet op, want dan komt het misschien niet aan. Mogelijk is over enige tijd het oorlogsgevaar voor ons land geweken of achter de rug en als het dan ter beschikking is, is de moeite niet vergeefs geweest.
Voorlopig laten we het hier maar bij.

Hartelijk dank voor medeleven, groet alle familie en bekenden van ons. Dag !!!!!!
Je broer Jan.

Hoe zou het toch met Reinier gaan? Die zat ook niet safe.
Wat schiet het slecht op.
Ze hebben maar één motief: Alles verwoesten.

Toelichting

Mevrouw C. Oorsprong bezit twee brieven die door haar grootvader en diens broer tijdens de oorlog naar familieleden werden gestuurd. De familie was een zeer goed katholieke familie. Het gezin van broer Piet woonde in 1944 onderaan de Sweerts da Landa straat. Het gezin van haar grootvader Jan woonde in een groot huis aan de Turfstraat, naast de Grote Eusebius Kerk. Van het huis was na de oorlog zo goed als niets meer over. Wel was de kelderingang nog afgesloten, maar bij een eerste ( illegaal?) kort bezoek aan Arnhem mochten ze daar nog niet in. Toen ze een paar dagen later officieel mochten terugkeren naar de stad bleek de kelder opengebroken en was alles wat daar opgeslagen had gelegen alsnog verdwenen. Kort daarna werd ook de grond door de gemeente Arnhem i.v.m. plannen van de gemeente, onteigend.
Hoewel de familie materieel veel heeft verloren door de oorlog overheerste altijd de dankbaarheid dat ze allen gespaard zijn gebleven.

Jeeps die op het autootje van heer Bommel leken

Op zaterdag 16 september kwam Derk E. een bevriende boerenzoon uit Vorden het weekend bij ons doorbrengen. Hij bracht eten van de boerderij, een welkome aanvulling op ons oorlogsrantsoen.
De logeerpartij was van korte duur, want zondagmorgen was het geratel van mitrailleurs en explosies van bommen zo ernstig dat we de kelder opzochten. Parachutisten en zweefvliegtuigen heb ik niet gezien. We hoorden dat er landingen hadden plaatsgevonden. En onze Duitse overburen vertrokken in grote haast. Mijn vader zei tegen Derk zo snel mogelijk per fiets naar huis te gaan en bij de eerste gelegenheid de IJssel over te steken.

Onze angst sloeg spoedig over in vreugde, de bevrijding?

En toen ons verboden werd in Benedendorp te kijken naar de Engelsen, gingen wij “plunderen”.
Uit de door de Duitsers verlaten schoolgebouwen haalden we alles wat eetbaar was; veel broden.
Twee meisjes, van verderop in de straat sleepten een kolossale inmaakpot met boter mee.
Dat de bombardementen slachtoffers hadden gemaakt werd ons duidelijk toen een politieagent bij de werkplaats kwam en opdracht gaf voor het maken van twee doodskisten voor slachtoffers van het Stenen Kruis (straatnaam). In bange afwachting wat er zou komen, sliepen we met zijn vijven in de kelder; vader, moeder, mijn grootouders , de hond en ik.

Engelse para's in Oosterbeek sept 1944

Engelse para’s in Oosterbeek sept 1944

Maandagmorgen vroeg, bleek er een lange rij Britten zich vanaf de Utrechtseweg richting het zuiden te verplaatsen. We keken onze ogen uit; rode baretten, wapens en jeeps die op het autootje van Heer Bommel leken.
Dinsdag was het plotseling echt oorlog, hevig granaatvuur en Engelsen kwamen zonder wapen en helm terug uit Arnhem. Vanuit het politiebureau werden ze weer van wapens voorzien en samen met agent Pruest met gascape aan liepen ze richting Benedendorp.
Tegen de avond stormde een groep Engelsen langs ons huis, één van hen kwam in onze voorkamer, waar vader zijn doodskistenopslag had. Hij beduidde mij de deksel op een kist schuiven, nadat hij erin was gaan liggen. Ik heb het gedaan, daarna stond ik in de kelder doodsangsten uit dat de Duitsers hem zouden vinden en ons zouden bestraffen. Later bleek dat de logé was verdwenen, ik dacht, dat ik hem nooit meer zou terugzien. Bij de 40ste herdenking werd door een Brit gevraagd naar “The man of the coffin”. Dat was ik, toen heb ik na 40 jaar kennis gemaakt met soldaat Hyland van het bataljon South Staffords, waarmee ik destijds het doodkistenavontuur beleefde.

Mijn taak was voorop te lopen met de hond aan een touw en een witte badhanddoek voorgeknoopt

Van 17 tot 24 september 1944 zit het tienjarig jongetje Chris veel in de kelder van hun huis op de Wilhelminastraat 23 in Oosterbeek.
Af en toe gelukte het mij uit de kelder te komen. Ik herinner mij dat ik stiekem de trap op sloop en over de rand van de vensterbank loerde naar een grote goudkleurige parachute, die over onze tuinmuur hing. Twee Duitse soldaten openden de mand en daar zaten twee fietsen in, wat had ik die graag willen inpikken. Verderop bij de boerderij van Evers hing een groene parachute als een reuze paraplu over de hooiberg, de lading was zeker brandstof want in een mum van tijd stond de hooiberg in brand.
’s Middags als er bevoorradingsvliegtuigen kwamen brak er een waar inferno los, het leek wel of we omringd waren door talloze kanonnen.
Op zaterdag viel er een granaat precies tussen ons huis en dat van mijn grootouders, juist voor hun keldergat. Er werd besloten om de volgende morgen vroeg te vertrekken.
Het karretje, waarop de doodskisten werden vervoerd, werd volgepakt met nuttige zaken en mijn grootmoeder die slecht ter been was zat er bovenop. Mijn vader en grootvader duwden de kar, mijn moeder de fiets volgehangen met bagage. Mijn taak was voorop te lopen met de hond aan een touw en een witte badhanddoek voorgeknoopt. We wilden snel Oosterbeek verlaten en liepen richting Arnhem over de Utrechtseweg, die was bezaaid met neergevallen tramleidingen en allerlei schroot.
Voorbij de Marienbergweg werd het gevaarlijk, huilende granaten, maar andere lugubere zaken trokken mijn aandacht. Bij het viaduct lagen onbeweeglijke menselijke gestalten en toen ik achterom keek zag ik een burger in een soort bruin kostuum. Later kwam ik te weten dat het waarschijnlijk een gevangene is geweest, vrijgelaten uit de Koepel, het Huis van Bewaring.
In plaats van verder van het slagveld, liepen we juist in de zone waar de hevige gevechten hadden plaatsgevonden. Overal grijnsde de dood ons aan, van onder allerlei zeiltjes en lakens, schoenen en laarzen, stille getuigen van de gevechten.
Ik herinner mij, dat we de Oude Velperweg in gingen, op zoek naar kennissen, het huis was verlaten.
Via Velp liepen we richting Dieren, in De Steeg kregen we soep.
In Dieren werd ons onderdak toegewezen bij een kruidenier, aan de Zutphensestraat.
In Vorden waarnaar we op weg waren , zijn we nooit beland, de boerderij van kennissen was verlaten en omringd door bomkraters.

Overleven, we moesten schooien om eten, we gingen ook de boer op

Na een paar maanden in Dieren werd het daar te gevaarlijk. We kregen  kennis aan Jan Breukink van de Gazellefabriek, die had een houten huisje in het bos, in De Imbosch bij Laag Soeren.
Daar mochten we wonen. Heel avontuurlijk voor zo’n klein jongetje. Eén kamer en een slaapvertrekje, water of een WC was er niet. Bij de pomp van een boerderijtje water halen en mijn vader en opa hadden in het bos een latrine gemaakt, zittend op een berkenstammetje, je behoefte doen.

Ik kreeg er eens een halve koe

Mijn vader was ondergedoken vanwege de Arbeitseinsatz aan de stellingen bij de IJssellinie, er waren razzia’s. Mijn grootvader was daar al te oud voor.
Er zaten alleen een paar Duitsers in een boerderijtje, een eindje verderop. Ze hadden mij geadopteerd, gaven me eten. Ik kreeg er eens een halve koe. Snotneus van elf jaar, een halve koe, een jong dier. Ze hadden frontdienst, ze hadden dat dier meegenomen en dan paf, daar stond ik ook bij. Dan werd dat dier geslacht, grote stukken vlees waren voor hen. De rest mocht ik, ik durfde niet weg van dat dier, ik dacht anders pikt een ander het in. Net zo lang gewacht tot ik in de verte mijn grootvader zag.

Toen ze weggingen, kreeg ik van hen een bewijsbriefje voor een zak tarwe. Zij hadden bij de Boerenbond in Dieren een zak tarwe gebracht om te malen en dan kon ik die ophalen, mijn vader natuurlijk.
Mocht U van uw ouders naar die Duitsers toe? Ja, ik was een nieuwsgierig kind, ik werd er niet weg gehouden. Ik mocht er mee-eten. Er stond een keukenwagen en als ze soep hadden, mocht ik een pan soep halen voor de hele club. We moesten schooien om eten, we gingen ook de boer op.
Ik kreeg een tas mee, gemaakt van een oude jutezak en een paar centen, dan ging ik het pontveer over naar Olburgen. Daar langs de dijk waren boerderijen. Ik had een paar beugelflessen voor een halve liter melk, de volle moest je verstoppen, dan kreeg je bij de andere ook een halve liter. Ik heb daar eens een varkenspoot gejat, ik kwam op de deel, ik zag niemand. Er stond een teil met een laken erover. Ik kijken; een geslacht varken, ik pakte stiekem die poot, nou ik heb hard gelopen tot aan het pontveer. Ik had pas rust aan de kant van Dieren. Dat is overleven.

Ravage, ratten en restanten van legeruitrustingen

Eind april 1945 gingen mijn vader en ik toen elf jaar oud, terug naar Oosterbeek, mijn trouwe zwart-grijsbehaarde Belgische herdershond, Meta, hield ik vast aan een stuk touw. Mijn vader was aannemer en wij mochten als eerste groep terug naar Oosterbeek om herstelwerkzaamheden te verrichten. Een Dierense groenteboer bracht onze schamele bezittingen, inclusief opoe van Roekel, met groentekar en broodmagere hit naar huis. We moesten over Mariëndaal, want dit was de enige berijdbare noordelijke toegang; de brug bij Station-Hoog en die van de Schelmseweg waren niet bruikbaar. Bij de poort van Mariëndaal was een controlepost voor de verblijfsvergunning.
Wat een ravage zagen we onderweg; overal kapotgeschoten ruïnes van huizen, oorlogstuig, kapotte jeeps, containers, ladingen munitie.

Vernielde huizen in Oosterbeek

Vernielde huizen in Oosterbeek

Munitie 1945

Munitie 1945

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Op het kruispunt van de Wilhelminastraat en de Jacobaweg was een torenhoge wegbarricade van piano’s, kerkbanken en meubels. Ik wachtte nergens op, sprintte naar huis. Ik kon zo naar binnen, er was geen deur of ruit meer te bekennen.
De bakkerij van de naastgelegen Coöperatie hadden de Duitsers als keuken gebruikt en overal was slachtafval neergegooid, resultaat: ratten als konijnen zo groot. Meta, opgevoed in het bos, hield als een duivel huis in de rattenkolonie en binnen een week was de buurt ongediertevrij.
Onze kat, Flem, kwam direct weer aanlopen net of we maar even weg waren geweest.
Ik maakte kennis met de jongens in de buurt, ook terug vanwege de functie van hun ouders. We werden maten door dik en dun, met wie ik verkenningstochten ging maken over de voormalige slagvelden.
Wat wij allemaal uit het park Hartenstein haalden is teveel om op te noemen. Allereerst natuurlijk een complete militaire uitrusting. Ik koos uit een immense stapel helmen een prachtig exemplaar, ‘West’ stond erin; ik zou nu wel willen weten hoe het met meneer West is afgelopen.

Airborne 1946 met Pegasus emblemen

Airborne 1946 met Pegasus emblemen

We vonden ook een parachutemand gevuld met “broden” pegasus emblemen en we liepen de eerste Airborne Wandeltocht in 1946 met zo’n pegasus embleem op onze blouses genaaid. Thuis waren ze vooral blij met; sokken, schoenen, dekens, kleding en sterk ruikende oranje ontsmettingszeep. We behielpen ons de eerste weken met allerlei legergoed. Mijn moeder had voor mij een battledress broek tot korte broek omgetoverd en met een gevonden koppelriem erom, vond ik dit een stoere outfit.
We snuffelden graag in gevechtstassen (pukkeltjes) Soms vonden we noodrantsoenen, chocolade, scheepsbiscuits, waar moeder met de schaarse melk, die je af en toe op levensmiddelenbonnen kon halen bij Café Concordia, pap van kookte.

Een jeugd die onbeschrijfelijk is

Ik was elf, er was nog geen school en samen met mijn vrienden: Gerrit, Hans, Wout, Karel, Jan, Dick en Nol bleven we op verkenning in ons dorp. Een kindertijd, die zich onvoorstelbaar spannend afspeelde tegen een decor van dood, vernieling en gevaar. Een jeugd die onbeschrijfelijk is en waarover ik 60 jaar heb gedaan om moed te verzamelen het te beschrijven. De dood had geen geheimen voor ons en onze nieuwsgierigheid naar alles wat met de oorlog te maken had, bracht ons door heel Oosterbeek.

We gingen via het sportpark Hartenstein de omgeving verkennen. Halfrond de sintelbaan, grasvelden vermijdend vanwege het mijnengevaar, je moest kunnen zien waar je de voeten neerzette. Over de tennisbaan, waar de Duitse krijgsgevangenen waren gehuisvest en waar loopgraven met Hawkinsmijnen (fietstasjes) waren, belandden we in park Hartenstein.

Unknow soldiers graven

Graven in de tuinen van unknow soldiers

Overal kapotte jeeps, graven, honderden helmen en militaire uitrustingsstukken en bij de schuilkelder talloze stafkaarten.
Op een paadje vanaf het tuinhuisje, vond ik hem, een puntgave rode baret. Vele tochten naar park Hartenstein zouden volgen.

Ons werd ingeprent niet in lege huizen te komen, we waren boefjes, maar hadden wel erecodes. Langzamerhand kwam er overheidstoezicht; niet overbodig, aangezien er vele berooiden rondliepen en het verleidelijk was andermans spullen te gebruiken voor eigen gerief.
Over het hele dorp hing een weeïge carbolachtige lucht, van onbegraven lijken, sommige konden vanwege mijnengevaar niet bereikt worden. Er werden talloze oranje bordjes vervaardigd waarop met witte letters “mijnengevaar” stond.
Er waren Duitse slachtoffers, die werden begraven op het Ehrenfriedhof aan de Deelenseweg.
Zij werden in tijdelijke kisten vervoerd en deze werden vele malen gebruikt. Vader kreeg opdracht er tien te maken, voorzien van handvatten.
Een speciale Britse opgravingdienst borg en identificeerde de lijken van geallieerde zijde. Deze werden in dekens gewikkeld en met vrachtauto’s naar de plaats van het huidige Airborne kerkhof gebracht.
Ook werd de opgraving en teraardebestelling verzorgd van de vele gesneuvelde burgers, die in tuintjes bij de huizen een veldgraf hadden gekregen.
Wij kinderen waren soms getuige van die opgravingen, taferelen die je niet gauw vergeet en in benauwde dromen nog wel eens uit je onderbewustzijn, naar boven komen, om je alsnog een voet dwars te zetten.

Herdenking 23juni1945OorlogsgeweldObeek013

een vreemde halflange broek, een knickerbocker

Chris van Roekel 1945

Chris van Roekel 1945

Langzamerhand werd onze kleding weer chique. Twee kolossale pakken werden bij ons afgeleverd van een Tante uit Amerika en daarin zat van alles. Het meeste van een mode die mijn moeder het hoofd deed schudden. Wie had er van nylon kousen gehoord? Voor mij zat er ook wat in; een vreemde halflange broek, een knickerbocker het meest angstaanjagende daarvan was, in plaats van knopen, een ritssluiting aan de gulp, linke soep. Lange gebreide kousen en een tweedachtig jasje te klein, maar met prachtige binnenzakken. Ik kreeg een donkerblauwe trui van het merk: HARK (Hulp Aktie Rode Kruis). Onder afgifte van een schoenenbon tikte mijn moeder mijnwerkers schoenen met stalen neuzen op de kop.

Het werd voor ons een drukke tijd want de Airbornes kwamen terug, om mee te werken aan de film “Theirs is the Glory”. In Oosterbeek werden scenes opgenomen, waarbij de hoofdrolspelers werd opgedragen hetzelfde te doen als 10 maanden tevoren. Er werd met scherp geschoten, met vlammenwerpers gewerkt, de kapotte Duitse tanks werden door PIAT schutters onder vuur genomen, met trotyl werden stukken huizen de lucht ingeblazen, het gave deel van de trein bij de spoorbrug werd in brand geschoten en zelfs Duits pantsermateriaal reed weer door onze straten.

Sniper van het dak voor film Theirs is the Glory

Sniper van het dak voor film Theirs is the Glory

Wij jongens wilden hier niets van missen. Ik herinner mij dat aan de Weverstraat een scene werd opgenomen, waarbij een Britse sniper, een Duitser achter een schoorsteen van een huis moest afknallen. Jan Steemers, een grote Oosterbeekse jongen werd bereid gevonden, de rol van de Duitser te vertolken. Naast het huis was een stapel matrassen neergelegd, onze stuntman in een Duits uniform en met karabijn ging het dak op. De act duurde de hele middag, voordat het de goedkeuring van de filmmakers kreeg.

Tank Weverstraat 1944

Tank Weverstraat 171 Oosterbeek 1944

 

In afwachting van een scene, waren we met soldaten aan het voetballen.
Een PIAT schutter moest een Duitse tank die op de Westerbouwingheuvel zijn einde had gevonden opnieuw in brand steken.
Onze kostbare bal verdween in het grasveld naast de Benedendorpsweg, er stonden bordjes met mijnenveld. Het probleem werd opgelost door een aantal lucifers, wie aan het kortste eind trok was de sigaar en moest de bal gaan zoeken.
Inmiddels was op de tank een houten namaakkoepel geplaatst, deze werd met benzine overgoten en een soldaat schoot van achter een eikenboom een PIAT bom richting tank, de camera’s snorden de tank explodeerde.
Onze Airborne vrienden waren gul, sommige jongens mochten zelfs meerijden en mee-eten.

Chris van Roekel 2013

Chris van Roekel 2013

 

Hoe overleef je zonder je huis en haard?

Omdat de binnenstad brandde door het bombardement (17 sept 1944), hebben wij mensen opgenomen. We stonden op de Lawick van Pabststraat op het balkon, ik zie het zo voor me grote rookwolken en brand en vuur, doodgriezelig. Die mensen hadden een zaak en die meneer vroeg aan mijn vader ga je mee naar de binnenstad, want hij had er een geldkistje met allemaal munten. Ja, zegt mijn vader, maar ik ga niet mee naar binnen, want verbeeld je dat, dat geld er niet meer is. Maar dat heeft niet lang geduurd die mensen in ons huis, want we moesten zelf ook evacueren.

Er waren zelfs mensen, die hadden een konijnenhok mee

We namen linnengoed, dekens en kleding mee. Mijn jonger zusje en ik zaten achterop, tot mijn moeder zei: Ik kan die zwaar beladen fiets niet meer houden. Er kon niet mee gefietst worden. We zijn naar een tante in Velp gelopen, één of twee nachten, toen zijn we doorgegaan naar Apeldoorn LOPEN!  Met heel veel mensen. En al die spullen weer mee. Er waren zelfs mensen, die hadden een konijnenhok mee. Mijn vader had een kapsalon en die dacht al met de evacuatie, ik neem een koffertje  met gereedschap mee. Hij ging er mee naar de boeren. Met een fiets heren knippen en ook scheren, ook wel eens dames knippen, hoewel de meesten hadden lang haar.  Hij zei: “ Ik hoef geen geld, geef me maar eten”, hij kwam met van alles thuis. We hebben groentes gegeten, die we nog nooit gezien hadden, dat bleek snijbiet te zijn.

Mijn vader had een soort platte doos van metaal laten maken, daar ging melk in, dan kon hij fietsen

Mijn vader had een soort platte doos van metaal laten maken, die droeg hij op zijn buik, daar ging melk in, dan kon hij fietsen en in de fietstas gingen aardappelen en groente. Jaren heeft dat melkblik bij ons in de schuur gelegen. Mijn vader ging ook ’s nachts het bos in, om bomen om te zagen, hout voor het stoken. Mijn moeder maakte dingen op brood, lekker maar ik weet niet wat het was. Een trui breien, mijn vader is een keer naar Arnhem geweest en knotten wol mee terug naar Apeldoorn genomen. Alle kleuren, allerlei soorten wol, toen geverfd, het werd een donkerblauwe trui voor mijn vader. Sokken stoppen met een heel klein petroleumlampje, dat kun je onze kinderen niet meer vertellen. Ik ben in Apeldoorn naar school geweest. Ik kan me herinneren dat kinderen van Aalbers uit Arnhem, een soort buurmeisjes ook op die school zaten.

Na de oorlog

Ik heb veel last van angst gehad, als er een deur dicht viel, begon ik al te gillen

Bij ons was de bovenverdieping eraf. Je kon de trap op en dan stond je zo in de blote hemel. Later afgedekt met zeilen. Mijn zus en ik zijn na de evacuatie naar zusters van mijn moeder gebracht in Deventer. Mijn zus bij de ene en ik bij de andere tante. Toen hebben mijn ouders zoveel mogelijk opgeknapt. De kapperszaak moest natuurlijk weer zo snel mogelijk draaien.
Ik heb veel last van angst gehad, als er een deur dicht viel, begon ik al te gillen. Ik ben daar toen ook voor behandeld. Maar ik weet niet meer wat ik daarvoor gekregen heb. Iedereen ging altijd kijken als die V1’s overkwamen, die angst werd over gebracht.

Graf  van onbekende soldaat

Graf van onbekende soldaat

Ik had een tante en een oom in Heelsum, daar gingen we op de fiets naar toe. De gesneuvelde militairen waren snel begraven. Ik zie nog die kruizen voor me. Langs het fietspad, tussen de bomenrij om de zoveel meter een kruis, vaak met een helm erop, een nummer en de naam. Hier op de Utrechtseweg heb ik dat gezien na de bevrijding. Later werden ze herbegraven op het Airborne kerkhof in Oosterbeek.

Ik herinner me ook dat ik voor het eerst een sinaasappel en een banaan zag en dan dat Zweedse witte brood het was net cake, het werd gedropt.
Mijn schoenen waren veel te klein, mijn ouders knipten de neuzen er af, want er waren geen schoenen te koop. We hadden ook geen bal, die maakte we zelf oude kranten en van een oude binnenband knipte we ringetjes. Dat stuiterde ook nog.
Na de oorlog ik zat op de Heilig Hart school, daar was een onderwijzer die ging naar mijn vader en vroeg aan mijn vader: “ Er is een jongen die kan niet naar school hij heeft geen schoenen. Heeft U misschien geld voor schoenen”. Dat heeft mijn vader toen gedaan; de zaak liep al weer goed. Zulke dingen waren nog een hele tijd aan de orde na de oorlog geen geld om te kopen. Wij hadden messen, vorken, borden van de HARK (Hulp Aktie Rode Kruis) iedereen maakte daar gebruik van.
Mijn vader heeft hier in Oosterbeek in 1960 een tuin aan gelegd en vond een hele kist met hulzen van een anti tankgeschut of zo. Hier langs de Rijn waren loopgraven.

Wilt u nog meer prachtige verhalen lezen? Ga dan naar de homepage van Airborne memories of bezoek het Airborne Museum

Ik was veertien en hielp in het hospitaal

Kunt U zich de dag van de luchtlanding herinneren? Ja wij kwamen uit de kerk, groot lawaai.
Wij gingen als hazen naar huis en we hadden die dolle dinsdag (5 september) gehad, met alles oranje versierd. Er waren ook haast geen Duitsers meer in Oosterbeek, ze waren in Doetinchem.
Mijn vader die werd meteen opgeroepen om naar Wolfheze te komen. Hij ging met zijn kleine motortje. Wolfheze was  gebombardeerd, daar heeft mijn vader als huisarts, benen moeten amputeren. Daarna is hij nog even thuis wezen groeten en meteen naar de Tafelberg gegaan, dat werd toen als hospitaal gebruikt. Mijn vader hebben we de hele tijd niet meer gezien. Die heeft daar dag en nacht geholpen. Mijn moeder dus met zeven kinderen en met patiënten die binnen vluchtten, omdat hun huis in puin lag. Een mevrouw kreeg een kogel in haar arm en mijn moeder verleende eerste hulp, het was een schampschot.
Omdat Schoonoord al beschoten werd, zijn onze buren de oude meneer en mevrouw en de dochter en zoon van Schoonoord de eerste nacht bij ons in huis geweest. Al gauw erna, kwamen de Engelsen en maakten een hospitaal van “Hotel Schoonoord”.

Ik moest iemand voeren die geen armen meer had, weet je het was een Duitser

Mijn oudste zusje, een vriendinnetje en ik zijn gaan helpen bij het schoonmaken van “Hotel Schoonoord”. Er waren onderduikers bij ons in huis een echtpaar, die mevrouw was verpleegster geweest. Ik was pas veertien, maar onder haar leiding, mocht ik mee naar “ Schoonoord” van mijn moeder. Totdat er zo geschoten werd. Mijn zusje is gaan helpen op de Paasbergschool, ook een hospitaal en ik bij “Hotel Schoonoord”. Richarda, mijn vriendinnetje bij “Hotel Vreewijk” aan de overkant van de Utrechtseweg, dat was ook als hospitaal in gebruik. We zijn er tot woensdag blijven helpen. Met water en eten geven aan de gewonden, ik heb er ook soldaten zien sterven. Ik moest iemand voeren die geen armen meer had, weet je het was een Duitser. Hij lag tussen de Engelsen. Het waren drie moeilijke dagen. Ze waren allemaal zo aardig en iedereen was druk. Wonden hebben we niet verzorgd.  Er hielpen nog meer burgers. Ik weet niet of U het boek “Die dag in September” (Geschreven door Hendrika van der Vlist) heeft gelezen, daar staan mijn zusje en ik nog in met onze naam. Over het boek: Overal hingen portretten van Hitler en die heb ik allemaal kapot gemaakt, zij schrijft: “want Kaja had daar grote lol in”.

 De kinderen zeiden: Het is gelukkig een Duitser

De 26ste september kreeg mijn moeder via het Rode Kruis, een briefje van mijn vader uit de Tafelberg van: “snel vertrekken”, want wij hadden een hoofdkwartier van de SS in ons huis.
Die zaten boven en die commandant kwam altijd naar het souterrain, die was zelf bang. We hadden een grammofoon. Dan zat hij mee te zwemelen van: Stille nacht, heilige nacht, raar hè? Mijn vader wist dat ons huis de volle laag zou krijgen die nacht en dacht: ons gezin moet maken dat ze weg komen. We mochten niet meer naar boven, dus hals over kop uit de kelder gevlucht allemaal. Mensen die bij ons waren, hadden fietsen, maar mijn moeder heeft alleen de kinderwagen met de baby meegenomen, verder hadden we niks bij ons. De onderduikers in ons huis woonden op de Hoogkamp (Arnhem). Dat was de rector van het Lyceum. Daar zijn we naar toegelopen. Daar hebben we op de grond geslapen. De twee oude mensen die bij ons waren, hoe die ook mee sukkelden? want die oude mevrouw kon haast niet lopen.
We zagen bij Mariëndaal een dode Duitser liggen. De kinderen zeiden: “ het is gelukkig een Duitser”. Mijn moeder moest huilen, omdat ze daar niet meer ontroerd van waren. Die soldaat had lichtblauwe sokken met grote gaten aan, zijn schoenen waren al gestolen. Wij kinderen weten dat allemaal nog, maar niemand weet precies waar dat lijk lag. We liepen met witte lappen over de Utrechtseweg, daarna de Oranjestraat op, zo naar de Hoogkamp. De commandant van de SS uit ons huis wilde mijn moeder met een Duitse auto wegbrengen. “Nee” zei mijn moeder: “ We gaan niet met die wagen, dan wordt je honderdduizend keer beschoten”.

We gaan niet met die wagen, dan wordt je honderdduizend keer beschoten

Die nacht zijn de Engelsen over de Rijn gegaan.
’s Morgens, het was nog donker, er werd geklopt, het was mijn vader, het was voor het eerst, na tien dagen, dat we hem weer zagen. De 27ste september zijn we met Rode Kruisauto’s naar Apeldoorn gebracht. We werden ook beschoten, we moesten allemaal aan de kant van de weg liggen.
Van Apeldoorn gingen we ’s nachts  met boerenkarren verder. ’s Morgens vroeg kwamen we in Ermelo aan. De oude mensen op de boerenkar en wij lopend. We vonden het heerlijk, we konden telkens even uitrusten op die kar. Het was volle maan. Door de bossen, heel spannend, we hadden natuurlijk de hele tijd in de kelder gezeten.

Waarom komt mama niet even een nachtzoen brengen

We waren geëvacueerd naar Ermelo. Wij vluchtten in zomerjurken op sandaaltjes, want wij mochten niets meenemen, niets. Ik denk dat daar heel veel christenplicht geweest is. Ik bedoel, mijn oom was dominee, zijn vrouw was een zuster van mijn vader. Mijn vader en moeder met twee zusjes en een broertje waren bij hun in de pastorie, dat was familie, maar ze hadden ook twee evacués uit Den Haag en twee onderduikers. Ze hadden dus negen mensen extra in hun pastorie. Er was wel hulp, want mijn tante lag op bed, zij was ziek. Mijn moeder, die hulp en één van die oude evacués  bekokstoofden dat. We hadden zeven kinderen toen we gingen evacueren, waarvan één nog een baby. Mijn zusje, twee broertjes en ik waren in een huis naast de pastorie, een manufacturenzaak.

Maar mijn moeder had het veel te druk.

Eise Jongsma 1943

Eise Jongsma 1943

En ik zorgde voor de twee jongetjes, die zeiden vaak: “Waarom komt mama niet even een nachtzoen brengen”. Dat moest ik dan opvangen en voorlezen als ouder zusje. Ik had laatst mijn broer hier. Hij is acht jaar jonger en was dus zes jaar tijdens de evacuatie, die heeft geen nare herinneringen aan die tijd. Ik vroeg was ik vaak boos op jullie? Ik moest sokken voor ze breien, ik had nooit van mijn leven gebreid. Dat leerde die mevrouw mij, ze heeft veel geduld met me gehad. De jongens kwamen thuis en dan was ik woedend op ze, dan hadden ze niet op de klompen gelopen, maar op hun sokken. En dan moest ik die sokken stoppen ’s avonds bij zo’n klein olielampje. Alle kinderen gingen naar school, maar ik mocht niet naar school van die mevrouw, want ze had mij nodig. Eén broertje plaste, door al die nare ervaringen, in bed en dan moest ik zo’n groot bed verschonen en wassen op de hand. Er was geen stroom, het water moest je pompen. Het water werd verwarmd in grote ketels op een potkachel. Kijk we hadden thuis drie hulpen, wij hadden als kinderen nooit iets gedaan. Toen moest ik een blad met kopjes weg brengen, die liet ik vallen. Mevrouw huilen, zulk soort dingen. Ik moest ook naar de boer op de fiets van die meneer, want dat had een rek voorop en daar ging dan een emmer op. Ook ’s winters melk halen. Je pakte alles aan. Kijk je verwonderde je over niks meer.

Ik heb wel altijd gedacht er moeten vrouwen in het leger

Die oorlogstijd is natuurlijk een hele nare tijd geweest, ik ben blij dat onze kinderen en kleinkinderen het niet meemaken. Ik heb door wat ik gezien heb in de oorlog, wel altijd gedacht: er moeten vrouwen in het leger.

Mw de Koomen Milva cropIn 1953 ben ik bij de Milva (Militaire Vrouwen afdeling) gegaan. Ik ben Milva officier geworden en dat was echt, omdat ik dat nodig vond. Wel bij de geneeskundige troepen. In 1939 werd mijn vader opgeroepen als reserve officier van gezondheid, dan kwam hij als arts, in uniform met esculaap emblemen naar huis, als kind vond ik dat leuk. Hij was ook trots op mij, dat ik bij de Milva ging. Iedereen zei: Milva hoe kan je dat goed vinden. Mijn vader vond het leuk. Ik ging nooit in mijn uniform naar huis, want dan dacht ik flauwekul, maar hij zei waarom doe je dat nooit. Ik zei: “Nee dat doe ik niet”. Weet je, je werd toch nageroepen in uniform. Ze zeiden: “Soldatenhoer of zo”. Dat is nog van die Duitse meisjes die in het leger zaten, ik denk wel dat het gebeurde. Maar wij werden zo streng gekeurd, nou ja dat kun je, je nou niet meer voorstellen, ook of we wel maagd waren. Daar waren wij ook beledigd over. Ik vond dat belachelijk. Je moest van onbesproken gedrag zijn, zo streng. Ik heb een enige tijd gehad. Ik heb de officiersopleiding in Ermelo gehad, tezamen met mannen. We waren met 350 mannen en 12 vrouwen. Twaalf vrouwelijke officieren. Het was één van de eerste groepen die daar opgeleid werd. De dochter van de minister van oorlog was er ook bij. We konden allemaal iedere avond uit, bij wijze van spreken. Ik was al verloofd, kijk daar was ik gewoon heel strikt in, maar dat is nu onvoorstelbaar. Ik was van mijn 23ste tot mijn 26ste bij de Milva. Ik had eerst een opleiding voor radiologisch laborante gedaan. Ik werd hoofd van een röntgenafdeling in een hospitaal. We moesten ook op veldoefening röntgenapparaten in elkaar kunnen zetten. Het was een hele technische opleiding. Dan gingen we met de mannen een veldhospitaal oprichten in de bossen. Het waren allemaal hele leuke oefeningen. Je kreeg er een goede mentaliteit door. Ik denk dat ik daar mijn hele leven lol van gehad heb. Mijn andere zusjes hebben nooit banen genomen, na hun huwelijk. Ik heb tot mijn 60ste gewerkt.

 een zilveren beker die helemaal zwart was

Na de bevrijding gingen we niet terug naar Oosterbeek. Mijn moeder, mijn jongste broertje en ik gingen met het Rode Kruis naar IJsselmonde. In de Hongerwinter kon mijn vader een huisartsenpraktijk met huis en inboedel overnemen, die was van een arts geweest, die zelfmoord had gepleegd. Er was natuurlijk geen geld en mijn vader is op een fiets met houten banden van Ermelo naar IJsselmonde gefietst. En hij is er gebleven en vanaf februari tot de bevrijding hebben we nooit meer iets van hem gehoord. Want er waren geen brieven meer, dus het was voor mijn moeder een zware tijd. Mijn moeder heeft het daar nooit over gehad.

Moeder Rie Jongsma

Moeder Rie Jongsma

 

 

Vader Eise Jongsma

Vader Eise Jongsma

Mijn vader kreeg een onderscheiding van Joodse mensen die in Israel (Tel Aviv) wonen. Hij had patiënten;  twee onderwijzeressen, die een Joods gezin in huis hadden. Mijn vader hielp dat gezin onderduiken. En met de luchtlanding van Arnhem, is mijn vader naar Wolfheze gegaan, maar hij is eerst die Joden gaan waarschuwen, dat ze uit moesten kijken. Ze moesten niet te blij zijn, het bleef nog erg riskant. Die hebben ook de Hongerwinter meegemaakt. Zij hebben allemaal de oorlog overleefd. Hij heeft onderscheidingen van het Rode Kruis, maar die hangen in het Airborne Museum. Er hangt ook een foto van Mw. Ter Horst en één van mijn vader. Hij heeft ook een onderscheiding van the Member of the British Empire gekregen, dat kwam door de broer van mijn moeder, die geland was in Normandië. Dat is ook zo apart, de twee broers, die werden bevrijd. De ene heeft Dachau overleefd en de andere de landing in Normandië. Zij gingen toen ze in Nederland waren, mijn moeder opzoeken in Oosterbeek. Zij vonden van ons huis alleen maar een grote puinhoop. Die oom die in Engeland was geweest, die vond tussen de puinhoop,Mw. de KoomenBEKER een zilveren beker die helemaal zwart was, dat was mijn geboortebeker en die heb ik nog. Hij had hem in zijn zak gestoken. Hij heeft via het Rode Kruis mijn ouders gevonden in begin juni. De andere kinderen mochten pas in september naar dat nieuwe huis komen. We hebben dus wel allemaal hele stukken apart van ons gezin geleefd, maar achteraf bekeken, het was een goed en leuk gezin.

 

Kaja de Koomen-Jongsma 2013

Kaja de Koomen-Jongsma 2013

Als g’ in nood gezeten geen uitkomst ziet

Het waren dreigende weken voor de luchtlanding in september 1944. Heel in de verte hoorde je het constante gerommel van kanonsvuur. “Generaal Dempsey” zei buurman Crum. Mijn beste vriendin was op 5 september jarig. Ik mocht niet naar haar toe van mijn moeder. De millenniumviering van 2000: met ontzettend veel en zwaar vuurwerk deed me terug denken aan die tijd. Beklemmend en beangstigend. Wat staat ons te wachten? Toch kwam de luchtlanding onverwacht, letterlijk uit de lucht vallen. Om de Dam, de weg die het Zweiersdal in tweeën deelt, werd drie dagen gevochten. Dat was 100 meter bij ons huis vandaan. BrandstooffenH.A.vanLingen 013OK

Wij moesten van de Duitsers ons huis uit en bivakkeerden een paar dagen bij de familie Crum. In hun kelder voelden we ons veilig. Drie gewelven boven ons zouden ons beschermen. Later bleek dat het huis door acht voltreffers was getroffen. Toen moesten we naar de “bunker” zoals de Duitsers de loopgraaf in het Zweiersdal noemden. Een smalle ondiepe loopgraaf met balen geperst stro als dakbedekking. Daar moesten we met tien personen in. De familie Crum met vijf personen en de familie van Lingen met vijf personen. We konden niet staan of liggen, alleen maar zitten. De strijd was hevig. Drie grote tijgertanks stonden in de buurt van ons huis. Veel granaten kwamen heel dichtbij terecht. Ons huis kreeg een scherf in de hooizolder. Het hooi vatte vlam. Vader wist de brand tijdig te blussen. Op een keer hoorden we een gewonde Duitse soldaat om zijn moeder roepen: Mutti, Mutti. De loopgraaf mochten we niet verlaten, deden we dat toch, dan werd er meteen geschoten. Bij zwaar kanonsvuur zongen we geestelijke liederen: Als g’ in nood gezeten, geen uitkomst ziet …. We leefden op water en roggebrood, onze buurman Crum was bakker. Na tien dagen was de strijd gestreden en moesten we de loopgraaf verlaten. We haalden wat kleding uit het huis en gingen met paard en wagen de lange weg naar de Noord Veluwe maken. Er lagen dode soldaten langs de weg. Het waren de eerste doden, die ik in mijn leven zag. Na wat omzwervingen kwamen we in Vierhouten terecht.

Ik was als dertien jarige al Het huis uit

We kwamen met z’n tienen aan bij boer Huigenbosch. We werden gastvrij ontvangen. De koeien liepen nog in de wei, zodoende sliepen we met zijn allen op stro in de stal. Tot de koeien op stal kwamen, toen kreeg de familie Crum onderdak in één van de vakantiehuizen die Vierhouten rijk was. Vader, moeder en mijn jongste zusje Willie kregen een woon/slaapkamer in een boerderij aan de andere kant van het dorp. Mijn oudste zus Annie ging met Jo Crum in een zomerhuisje van de familie Bruynzeel wonen.
Ik zelf bleef als enige achter bij de familie Huigenbosch. Ik was als dertien jarige al “Het huis uit”.
Bij de familie Huigenbosch voelde ik me al snel helemaal thuis. Er woonden nog drie “kinderen” thuis, ouder dan ik. Ik werd als een eigen kind behandeld. Het leven op de boerderij beviel me uitstekend en het was vanzelfsprekend voor mij, om de handen uit de mouwen te steken.

Bij het afscheid rolden de tranen, de sterke, stoere boer Huigenbosch over de wangen

In de herfst buiten waterknollen oogsten. Toen het kouder werd, binnen werken. (geen huishoudelijk werk gelukkig)
Wil jij de koeien even “weteren”? (water geven) Bieten snijden, hout zagen, varkens eten geven, eieren rapen. En ’s Zaterdags werd het erf netjes bijgeharkt. ’s Zondags op de fiets naar de kerk in Nunspeet. De familie was lid van de Gereformeerde Gemeente, een zwaar orthodoxe kerkgenootschap. Men verwachtte van mij dat ik catechisatielessen volgde. Dat was geen probleem voor mij. Alle “zondagen” van de Heidelbergse Catechismus kende ik uit mijn hoofd.
’s Avonds zat de woonkeuken vol met mensen uit het westen van het land. Niet alleen de evacués, ook de hongerende mensen uit de grote steden werden onthaald.
Ik was dertien jaar en leerplichtig. Vader en ik gingen op de fiets met massieve banden naar Harderwijk en haalden wat schoolboeken op. Mejuffrouw Prins, ook een Oosterbeekse evacuée, gaf me ’s middags bijles. Ik was een leergierig kind, toch kon ik moeilijk de aandacht bij de les houden. Ik had er al een driekwart werkdag opzitten.
De kerkklokken, die jarenlang hadden gezwegen, begonnen te luiden, zo wisten we het; de oorlog is voorbij.
Met zus Annie ging ik naar Oosterbeek terug. Bij het afscheid rolden de tranen, de sterke, stoere boer Huigenbosch over de wangen. Annie en ik hebben op de fiets tot Elspeet zitten huilen. Daar zei Annie: “En nu houden we op met huilen”.

Naoorlogse jaren: Drilscholen; Oorlogstuig en Hossen

Op ’t Zaaierplein was de MULO, we moesten de MULO in drie jaar doen. Ik had een jaar geen school gehad. We kregen maar halve dagen les. Er waren geen schoolgebouwen, geen schriften, geen pennen. De ene week ’s morgens, de andere week ’s middags naar school en heel veel huiswerk.
Twaalf examenvakken, drilscholen, instampen. We zijn met 48 kinderen begonnen op de MULO en er zijn er maar 18 geslaagd. We zijn één keer naar Amsterdam geweest met schoolreisje. Met een oude vrachtwagen daar waren banken ingezet.

Vroeger die naoorlogse jaren waren geen vetpot, maar je zat allemaal in hetzelfde schuitje

Ik heb ook veel opgravingen gezien als kind. Gruwelijk, dat je dat deed. De uiterwaarden lagen tjokvol met allerlei oorlogstuig. Ik had van een Engelse soldaat een apparaatje gekregen om zo’n handgranaat te ontmantelen. Hij zei: goed je hand op die klem houden, die dop eraf draaien, dan ging het kruit eruit. Als je die lont er maar uit had. Dat was het gevaarlijkste, maar dat wisten mijn ouders niet. Veel jongens hadden lichtkogels. Als het Koninginnedag was of zo, dan staken ze die af. Wat een rare tijd was het.
Heeft de oorlog een grote invloed op uw leven gehad?
Ja, ik zit er nu niet meer mee, maar er is weinig in het leven wat er werkelijk toe doet:
als ik één ding moet noemen: VRIJHEID; een groot goed.
Vroeger die naoorlogse jaren waren geen vetpot, maar je zat allemaal in hetzelfde schuitje. Kleding van het Rode Kruis, houten schoenen, kleppers.
Bent U nog weleens naar de boerderij terug gegaan?
Ja, vorig jaar nog met mijn dochter. Er leeft nog maar één van de drie kinderen. Oud baasje nu,
hij zei: “Ik leef niet lang meer”. Die kleinkinderen van Huigenbosch wonen nog in dezelfde boerderij, waar ik geëvacueerd was. Zij vinden die verhalen schitterend. Wij praatten er thuis wel over, maar ik heb het niet aan mijn kinderen verteld. Daar heb ik wel spijt van.
Hebben jullie de bevrijding gevierd?
We hebben later feest gevierd, dan gingen we hossen, met zijn allen gearmd door de straat lopen.

Corrie van Lingen 3de van links

Corrie van Lingen 3de van links

In 1946 hadden we een herdenking op het Airborne kerkhof. Je maakte zelf iets met bloemen uit de tuin.
Ik heb er geen trauma aan overgehouden. We hebben midden in het gevecht gezeten. Een wonder dat we het overleefd hebben.

Mw. Riezebos 016 crop 2013

Mw. Corrie Riezebos-van Lingen 2013

 

Landmeters tegen het huis van de fa. Van Lingen op de Weverstraat

Landmeters tegen het huis van de fa. Van Lingen op de Weverstraat

1945 Landmeters in Oosterbeek

1945 Landmeters in Oosterbeek