In de kelder is een kind geboren
Het katholieke gezin van Workum bestond uit: Vader, moeder, 2 broers en 2 zusters.
Mijn ouders hadden een pension aan de Utrechtseweg 108 t.o. het Rijnhotel.
Het begon op een zonnige zondag, 17 september 1944. Mijn vader was op weg naar de kerk, maar kwam snel terug i.v.m. het luchtalarm. Enige tijd later kwamen de vliegtuigen over. Ik zag naar mijn gevoel wel honderd parachutes naar beneden komen waar poppetjes onderaan hingen. Dominee Adriaan Wartena, die met zijn 2 dochters Nettie en Ria, bij ons kamers had gehuurd vroeg een paar uur later aan mijn moeder of hij onze Nederlandse vlag mocht hebben om onze bevrijders te verwelkomen.
Dat waren wèl Engelsen
Hij was koud weg met de vlag of hij kwam alweer terug rennen: “Mevrouw, mevrouw, het zijn de Duitsers die eraan komen, weg die vlag”! Opeens liepen er soldaten rond ons huis en die kwamen met zo’n man of 10 bij ons binnen. Dat waren wèl Engelsen.
Mijn moeder was een zorgzame vrouw. Eén van hen was gewond en werd op bed gelegd met laarzen en al. Ieder huis aan de Utrechtseweg werd een gevechtsstelling en wij moesten naar de kelder. Onze buurman, mijnheer Stuivenberg, wilde in eerste instantie de Engelsen niet binnen laten. Hij werd op een gegeven ogenblik tegen de muur gezet en ze zouden hem doodschieten. Omdat hij Engels sprak kon hij zich eruit praten.
We hadden 2 kelders, een grote en een kolenkelder. Mijn moeder had eten op het vuur staan, dat hebben de soldaten verder afgemaakt; hete bliksem. Ze brachten het eten met een ketel thee (“tea, tea, tea”, riep hij) en chocolade naar ons in de kelder. We hadden nog nooit chocolade gehad en ik vond het vies en hoefde het ook niet.
’s Nachts hoorden we een Duitser roepen “Hilfe, hilfe”, steeds weer. Wat akelig klonk dat. Dinsdag kwam er boven ons hoofd lawaai; ze vochten als gekken! In de kamer, de gang, de keuken. De Duitsers met zwaar geschut BOEM, BOEM, dat noemden wij kinderen: “Opa”. De Engelsen met lichte wapens, ret tet tet tet. Dan zeiden wij tegen elkaar: “Daar komen de kindertjes”.
Bij onze overburen, het huis naast het Rijnhotel, is in de kelder een kind geboren: Harry.
Moeke, moeke, moeten we dan dood?
De dominee, ook bij ons in de kelder, ging vertellen over Jozef en zijn broers. Dat vond ik een prachtig verhaal. Hoe harder er geschoten werd, hoe luider vertelde hij door. Mijn moeder wilde op een gegeven ogenblik gaan kijken wat er boven allemaal aan de hand was. De Engelsen hadden de ramen iets omhoog geschoven om van daaruit te schieten. Ze gaat de kamer in en die soldaat draait zich gelijk om met zijn geweer in de aanslag. Hij dacht natuurlijk dat het een Duitser was. Hij had haar zo dood kunnen schieten.
De Duitsers zaten op de daken achter ons huis hun geweren leeg te schieten in onze huizen. Op een gegeven moment kwamen alle 10 Engelse soldaten bij ons in de kelder, inclusief de gewonde soldaat. Het ging er boven te hard aan toe. De gewonde parachutist werd op de kolen in het kolenhok gelegd. We hoorden toen ook dat ze uit Wales kwamen omdat, de dominee en zijn dochters Engels spraken.
De gewonde soldaat was aan het bidden, mijn zus zei: “Kijk hij is ook katholiek, hij heeft een rozenkrans in zijn hand”. De soldaten waren ook bang. Een granaat kwam voor tegen de stoep, het vuur spoot door het kolenhok en de soldaat schoot overeind. Mijn moeder zei, kom we gaan dicht tegen elkaar aan staan, als er wat gebeurd zijn we allemaal gelijk dood. Maar ik riep: Moeke, moeke, moeten we dan dood en ik ging een beetje achteruit staan. Ik had helemaal geen zin om al dood te gaan.
De commandant ging met een geel-groen doekje uit het raampje van de grote kelder zwaaien. Mijn vader zei dat hij dat niet moest doen omdat anders de “moffen” granaten naar binnen zouden gooien.
In de loop van de dinsdag zijn de soldaten met de gewonde soldaat het huis uitgegaan. Ik denk dat het gevecht zich toen heeft verplaatst.Toen zijn wij de kelder uitgegaan. Het sein “veilig” is nooit gegeven. Het huis was onbewoonbaar. We vonden boven pamfletten waarop stond dat alle bewoners van Arnhem weg moesten. Arnhem was “Sperrgebiet”geworden. Het sein “veilig” is nooit gegeven.
Niet kijken, doorlopen
Twee fietsen werden volgeladen met de noodzakelijkste spullen. In de achtertuin lag een dode soldaat tegen het hek. We gingen naar buiten en zagen een rijtje Engelse soldaten in bedwang gehouden door een Duitse soldaat. Toen zei mijn moeder nog: “O jeetje, daar staat ook die gewonde soldaat bij die bij ons in de kelder lag”. Dat vonden we toch allemaal zo erg. Verdorie, is hij nog krijgsgevangen gemaakt ook. Voor op de Utrechtseweg lag allemaal glas, foto’s van de soldaten en andere spullen die van hen waren. Een uitgebrande tank en gesneuvelde soldaten. Een laars waar nog wat in zat. Ik zag een soldaat met een geplet achterhoofd; daar was een tank overheen gereden. Naast hem lag een soort brei. Moeder zei steeds: “Niet kijken, doorlopen”! Er lag van alles op straat, foto’s, snoep.
Dan werden we helemaal ingesmeerd met een stinkende groene zalf
De soldaten die krijgsgevangen gemaakt werden, moesten hun zakken legen en op straat gooien. Mijn broertje wilde snoep van de straat pakken maar moeder zei: “Niet doen, afblijven”! Er lag een burger, voorover, hij had blond haar en een rood-geel geruit hemd aan. “Moeder, kijk daar eens”. “Niet kijken, doorlopen”, zei mijn moeder steeds. Het was een slagveld.
Ik weet niet waar dominee Wartenaar met zijn dochters naar toe is gegaan, die zijn we uit het oog verloren in de chaos. We liepen de Oranjestraat op, over de brug naar de Hoogkamp en later naar Hoenderloo.
In Hoenderloo werden we ondergebracht in een grote schuur waar veel meer gezinnen waren. Ze zaten allemaal in groepjes dicht bij elkaar en het was er vies hoor! We hebben luizen gehad en schurft. Dan werden we helemaal ingesmeerd met een stinkende groene zalf.
Daar vandaan zijn we opgehaald door een neef uit de Achterhoek met paard en kar. Wij moesten allemaal witte hoofddoekjes op. Over de kar was een wit doek gespannen met een rood kruis erop. Onderweg zijn we nog een paar maal beschoten door vliegtuigen. Dan doken we de éénmans gaten in, die overal langs de weg gegraven waren.
Huilen van heimwee en de rozenkrans bidden
Als er weer een vliegtuig naderde dan renden Jos, mijn broertje van 6, en ik heel hard weg voor al het vuur dat achter ons aan kwam. Wij zijn zonder één enkel schrammetje bij de familie aangekomen. Wij hebben veel aan ons geloof gehad. Mijn moeder was een hele vrome vrouw en sterk. Iedere avond rozenkrans bidden. Ook heeft mijn moeder tijdens de oorlog joodse leden van een orkest in de kelder verborgen. Ze speelden aan de overkant in het Rijnhotel. Later zijn ze naar andere onderduikadressen gegaan.
In de Achterhoek gingen we van de ene familie naar de andere. Eerst naar Gaanderen naar een zus van mijn moeder, tante Tonia. De zussen deelden de kleren enz. Toen naar Keijenborg; daar vond ik het heel erg. Die man was een hele vervelende man en mijn moeder had daar het meeste heimwee. Ook zijn we in Etten geweest. Er was wel een soort opvangschool, maar daar hoefde je niet naar toe. Dat vond ik allang best. Mijn moeder heeft heel veel gehuild van de heimwee. Toen gingen we naar de Mulling en daar hebben we het heel erg goed gehad. De broers van mijn moeder hebben de hele oorlog door gezorgd dat wij te eten hadden. Dan deelde mijn moeder met de postbode enz.
In Gaanderen werd op 1 April 1945 (1e Paasdag) door de Duitsers de Boerenbond opgeblazen als ‘afscheidscadeautje’. We werden wakker van een hele harde knal. Daar is een gezin van 7 personen bij om het leven gekomen. De latere bisschop Simonis heeft daar ook nog van verteld, omdat ook hij in Gaanderen was geëvacueerd.
Mijn moeder was een hele slimmerd. Wij hadden onze winterkleding niet bij ons. Toen heeft ze een paar Duitse soldaten gecharterd om de kist met winterkleding uit ons huis in Arnhem te halen. Dat is gelukt. De Duitsers mochten het eigenlijk niet doen. Dat was plunderen en daar stonden hoge straffen op.
Nog jarenlang contact met Engelse dames
Mijn vader had al ver voor de invasie in een diepe kuil in de tuin de waardevolste spullen waar onder 2 koperen vazen uit Indië (een huwelijkscadeau) begraven.
Daar bovenop een laag zand en daar weer bovenop de minst waardevolle spullen. Toen we weer terug kwamen, waren de minst waardevolle spullen weg. Dieper hadden ze niet gegraven. De vazen en het geld waren er nog. In huis was alles weg. Mijn moeder was al eerder naar huis gegaan om het ergste op te ruimen. Het gras stond een meter hoog in de tuin. We moesten op het tuinpad blijven, want er konden nog projectielen in de tuin liggen. Die zijn er later door de gemeente uitgehaald.
Ik had een pop ‘Liesje’, die heb ik de hele evacuatietijd met me mee gesleept. Mijn zus had ook een pop, ‘Elsje’, met lang haar. Moeder zei toen we vertrokken: “Leg je pop maar bij het heilig hartbeeld neer, dan past Onze Lieve Heer er wel op. De pop was weg en het Heilig Hartbeeld onthoofd! We hadden geen ruiten meer. Alles was dichtgeplakt en er was bijna niets te krijgen. Mijn vader heeft met heel veel moeite een paar ruiten op de kop getikt; legde ze even op het bed om later te gebruiken. Mijn zus komt de slaapkamer op gestormd, ploft op het bed neer en ruiten kapot. En kwaad dat mijn vader was! Hadden we weer geen glas en duurde het nog een hele tijd totdat er weer ruiten in het huis zaten.
Na de oorlog kwamen er 2 Engelse dames, zussen, bij ons in het pension. Een van de dames, Mrs. Hill, had een zoon verloren, Peter Hill, hij was tijdens de overtocht van Oosterbeek naar Maurik in de Rijn verdronken. Hij is in Maurik aangespoeld en is daar begraven. Er kwamen heel veel mensen bij ons over de vloer. Wij hebben nog jarenlang contact gehad met de Engelse dames. Mijn zus is daar eens 3 maanden geweest en mijn broer ook.
De granaat ontplofte; drie vriendjes kwamen om
Na de oorlog moest ik naar een kolonie op Schiermonnikoog, om aan te sterken, want ik wilde niet eten.
Ik moest in 8 weken 8 kilo aankomen. Dat is gelukt, want ik wilde alleen maar naar huis. Mijn broertje heeft nog erg lang last gehad van het gebeurde.
Wij waren alweer een poosje thuis maar mochten nog niet overal spelen. Er lagen nog overal projectielen die onschadelijk moesten worden gemaakt. Mijn broertje Jos had 3 vriendjes, Ferdi en Richard Gorter en Leo Liethof. Ze vroegen of Jos meeging naar Mariëndael om te spelen. Mijn moeder verbood dat, omdat het daar nog niet veilig was. Toch probeerde Jos weg te sluipen met zijn vriendjes mee. Mijn zus zag dat en zei: “Jij mag niet weg, terugkomen”!
De drie vriendjes gingen toch naar Mariëndael; ze vonden een granaat en zijn daar mee aan de gang gegaan. De granaat ontplofte en alle drie de vriendjes van Jos zijn daarbij om het leven gekomen.
En dat was zo’n lieve jongen, Leo, hij heeft me zelfs (toen we kinderen) waren ten huwelijk gevraagd.
Ik zie zijn moeder nog voor me. Ze had een lange vlecht en ze miste hem heel erg. Ze moest heel vaak huilen.
Het verhaal van Jozef en zijn broers heeft voor mij altijd een bijzondere betekenis gehad.
In Zevenaar is een school naar dominee Wartenaar genoemd. Nettie zat later in de Pelgrom-stichting, een bejaarden-tehuis in Zevenaar. Daar heb ik haar nog wel eens opgezocht.
Ria Megens-van Workum