Het gouden vestzakhorloge

Op 17 september 1944 riep mijn vader ons naar buiten, om in onze achtertuin op de Hoogkamp (Voermanstraat 9) te komen kijken naar een ongekend schouwspel, namelijk, honderden parachutes en (soms aangeschoten) vliegtuigen.
Dat wij als kinderen niet echt bang waren, kwam door de niet paniekerige houding van onze ouders
(38 jr) en de hoop dat onze bevrijding op komst was. Toen wij enkele dagen daarna toch ons huis moesten verlaten, mocht ik drie dingen meenemen. Ik koos toen voor mijn Indianenpak, postzegelalbum en gouden vestzakhorloge, dat ik van mijn grootvader had gekregen. Dat laatste zou nog goed van pas komen als ruilobject. Tijdens de evacuatie liepen wij, te midden van vele anderen met witte noodvlaggen naar Otterlo. De bermen van de Amsterdamseweg waren bezaaid met parachutes en ander oorlogs en luchtlandingsmateriaal. We kwamen terecht in vacantiehuisje ”De Heidewachter”.
In verband met Razzia’s, moesten we dit verlaten.

Brief aankomst Otterlo 24.9.1944 (1)        Bijdrage oorlogsschade (voorkant)

Mijn vader kon niet langer leiding geven aan de gaarkeuken, hij wist te ontkomen door zich ziek voor te doen.Mijn moeder, slim schreef met schoolkrijt op de deur ”besmettingsgevaar”, omdat de kinderen, dysenterie hadden. Daar waren de Moffen erg huiverig voor.

Wij gingen op een open wagen met trekpaard door de mist en kou naar een zakenrelatie in Apeldoorn. Daar vroeg mijn vader mijn toestemming om het gouden horloge bij een boer te ruilen voor steenkolen en aardappels.
Begin januari 1945 gingen wij per vrachtauto met een gasgenerator (oppassen voor luchtalarm) naar onze familie in Haarlem.
Zij woonden in een huis met een extra zolderverdieping, waar ook een onderduikschuilplaats was.
Ik had mij een groot broodmes toegeëigend voor het geval de Duitsers, toch mijn vader zouden vinden, tja wat zou ik dan hebben gedaan?

Bij onze terugkomst na de bevrijding bleken alle ruiten van ons huis vernield te zijn, van keukenkastdeurtjes maakte mijn vader toen noodruitjes. Ons huis had korte tijd dienst gedaan als commandopost voor de vijand, bleek uit een dagboekschrift dat werd gevonden.
Doordat mijn vader de onvoorstelbare moed had gehad, om direct na de slag om Arnhem, vanuit Otterlo naar ons huis te gaan, waarbij hij het meubilair, dat al op straat stond voor transport naar Duitsland, terug zette, hadden we nog iets. De rest was verwerkt, lees gesmeten, in een antitank-wal achter ons huis, bestaande uit twee rijen aan elkaar gekoppelde binnendeuren met als vulling los meubilair. Ook onze Friese staartklok lag daarin, maar was nog te gebruiken.

Mijn moeder nam alleen haar naaimandje mee

Tijdens de oorlog woonden we in de Hoornestraat nr. 28 in Arnhem. Mijn vader was begrafenisondernemer en had zijn zaak aan huis. Zijn naam Von Burg was lastig. De Duitsers wilden dat hij in het leger kwam, omdat ze dachten dat hij Duitser was! Door onze stamboom konden we aantonen dat we uit de buurt van Basel (Zwitserland) komen. Onze familie had en heeft daar een horlogefabriek.
Landingen
Het was zondag en ik zat bij de kindermis. Na afloop zeiden de nonnen dat we binnen moesten blijven. Stilletjes liep ik met een paar kinderen weg door de zijuitgang. Thuis nam pappa ons mee naar de zolder. Voor het zolderraam had hij een tafel gezet. Als we daar op stonden konden we de parachutisten zien!
Evacuatie
Mijn vader was 40 en mijn moeder 44 jaar toen we moesten evacueren. Mijn moeder wilde van alles mee nemen. Dat vond mijn vader onzin. Hij dacht dat we snel weer terug zouden zijn.

Naaispullen001 Omdat het zo snel moest gebeuren nam mijn moeder alleen haar naaimandje mee vol klosjes garen en kaartjes wol.
De tocht
We liepen tot de Woeste Hoeve. Mijn ouders, het dienstmeisje en vier kinderen. Ik was de oudste en 13 jaar. Mijn jongste zusje van 3 jaar huilde van honger en moeheid. Bij de Woeste Hoeve konden we verder met paard en wagen. Via kennissen, die een vleeswarenfabriek in Wilp hadden, konden we naar Wilp aan de IJssel. Daar werden we ondergebracht bij boeren.

Ik sliep in een soort kast

Ik had met mijn ouders, broer en zusjes van Arnhem tot de Woeste Hoeve gelopen. Daarna gingen we met paard en wagen naar Wilp. De eerste boer kon maar 5 mensen opvangen. Ik moest 200 meter verderop naar een andere boerderij met het dienstmeisje. Zij ging na 2 dagen weg, omdat ze haar ouders had terug gevonden.

Ze sliepen met zijn vijven in een soort kist

Ik sliep in een soort kast met een plankje voor mijn spullen. De boerenfamilie beschouwde mij als volwassen. Ik moest met van alles helpen zoals sokken stoppen. Die sokken waren ongewassen, net als de mensen zelf. Ook moest ik een keer naar de voeten van de boer kijken omdat hij last had van schimmel.
Ik ging elke avond naar mijn ouders. Soms was het zo stikdonker dat ik op de tast van boom tot boom liep en telde of ik er al was. Ze sliepen met zijn vijven in een soort kist.
Mijn vader ging soms op de fiets naar Deventer om eten te zoeken. Ik zat dan achterop. Mijn gezicht in verband gewikkeld. Mijn vader zei, als ze hem aanhielden, dat ik een besmettelijke ziekte had. Dan lieten ze je gauw door. Bij de molenaar kreeg mijn vader op zondag soms wat bloem. Dat gaf hij aan de mensen waar ze inwoonden. Mijn tante fietste helemaal uit Rotterdam naar Wilp voor eten. Wij hadden niets, maar leden ook geen honger.

Mijn tante fietste helemaal uit Rotterdam naar Wilp voor eten

Elke zondag liepen we drie kwartier naar de kerk in Busloo. Ik liep zoals iedereen op klompen. Dat ging prima. Mijn jongere zusje kon er niet tegen. Mijn moeder naaide daarom van tijk een soort sloffen. Zo blij dat ze haar naaimandje had!
Mijn kleinste zus van drie speelde graag met de kinderen van Krosse aan de overkant van de weg. Zij waren heel arm en hadden een groot gezin. Vader Wegeling, de man waar mijn ouders opgevangen werden, zei altijd voor de grap: ‘Ga jij maar in het kippenhok’. Op een keer kreeg ik van Duitsers een snoepje. Mijn ouders ondervroegen me streng of er nog iets anders gebeurd was. Ik was met 13 jaar een naïef meisje: geen idee had ik wat ze bedoelden met die vraag!
Bij luchtalarm moesten we in de schuilkelder achter de boerderij. Ik kreeg een keer op mijn kop omdat ze keuteltjes vonden. Ik heb mijn hele leven last van obstipatie, kan niet alles eten.

Vredesduif001

Besef dat je in vrijheid leeft

Terugkeer en wederopbouw
Ons gezin: vader, moeder en drie kinderen, mocht eerder dan anderen terug naar Arnhem in verband met het werk van mijn vader als begrafenisondernemer.
Toen we terug kwamen was ons huis helemaal leeg. Alles was weg. Het enige wat we later terug vonden was de piano. In een ander huis. Bij de HARK* konden mijn ouders meubels halen. Onder andere een hele mooie eethoek!
In die tijd kreeg ik dysenterie** en moest een poos in het ziekenhuis liggen. Daarna ben ik weer naar school gegaan en heb de opleiding voor directiesecretaresse gedaan.
Invloed
Ik ben blij om te leven! Soms heb ik moeite, hoe royaal ze allemaal doen. Zelf heb ik een evenwichtig karakter, wat me hielp en helpt om alle narigheden die ik heb mee gemaakt goed door te komen. Ik heb geen scheiding meegemaakt, geen ellende. Maar moest wel afscheid nemen van drie partners die stierven.
Herdenken
In het begin betekenden de herdenkingen veel. Nu kijk ik op 4 mei naar de televisie. En leef zo mee. Koninginnedag is wel heel belangrijk voor me.
Voor de komende generaties geef ik door: sta af en toe stil bij je leven en: besef dat je in vrijheid leeft!

*  HARK= Hulp Aktie Rode Kruis

**Dysenterie = zware vorm van diarree

Hilfe, hilfe de man verdronk

8 jaar
Ik was 4 jaar toen de oorlog begon en 8 toen we moesten evacueren.We woonden in Arnhem in de Tasmanstraat vlak bij het spoorwegemplacement. Op dat emplacement stond geschut. Mijn vader had een stukje land met een moestuin. Ik zag dat daar allemaal schuttersputjes werden gegraven.
Vrienden
Tijdens de oorlog was daar een vriendenclub van vijf jongens. In onze straat woonden allemaal jonge gezinnen. Wij hielpen onze ouders: Stiekem kropen we onder het prikkeldraad van het emplacement door en stalen kolen. Trots dat ze waren!
Omver geblazen
Op een keer haalde ik brood. Ik zag dat er drie bommen naar beneden kwamen. Ineens lag ik op de grond; omver geblazen. Die bommen kwamen op de gasfabriek. De elektriciteitscentrale heeft ook 14 dagen gebrand. Dat kwam door de Duitsers. Van Houten, “de lompenman”, is er rijk van geworden, van de kabels, zeggen ze.

Aan het einde van onze straat stonden twee tanks, verstopt achter struiken

Evacuatie
Mijn jongste broer, als vijfde kind, is thuis geboren op 13 augustus 1944. Ik ben de oudste. We kregen uitstel van vertrek vanwege de geboorte. Op 20 september vertrokken we. Mijn vader met handkar met dekens, kussens, kleren en drie kinderen. Mijn moeder met de kinderwagen. Ik liep. Aan het einde van onze straat stonden twee tanks, verstopt achter struiken, zodat ze onzichtbaar waren. We liepen tot Plattenburg en overnachtten bij mensen. Daar moesten we weg en liepen toen naar Rheden. Ook daar kwamen we bij onbekende mensen in huis. We sliepen op stro op de grond onder onze eigen dekens. Eten kregen we niet. Daarvoor moesten we naar de gaarkeuken. Soep kregen we; veel water met iets.
Die man in Rheden was een NSB’er. Hij kwam op een avond thuis met een half varken. Dat had hij van over het pontje gehaald. Het varken werd in de kelder achter slot en grendel gelegd. Wij kregen niets.
Hilfe
Ik stond op een dag bij dat pontje met twee Duitse soldaten. Samenscholingen waren verboden; met meer dan met 3 mensen mocht je niet samen zijn. Uit de lucht kwam een Duitse soldaat aan een parachute naar beneden. Met volle bepakking viel hij in de IJssel. De Duitse soldaten schreeuwden: ‘Hilfe, hilfe !” Niemand deed wat. De Nederlanders zeker niet en de Duitsers ook niet. De man verdronk. Misschien ligt hij daar nog.

We renden weg, zo hard en lang, de longen uit ons lijf

Levensgevaarlijk!
Tijdens de evacuatie woonden we op verschillende plekken. Wij, dat waren mijn ouders, mijn vier jongere broers en ik. Ik was acht jaar. Eén van die plekken was in Rheden. Mijn vader ging een keer vanuit Rheden terug naar Arnhem. Onder de keldertrap had hij aardappels én onze radio verstopt. Het was levensgevaarlijk, want dat was strikt verboden! Aardappels hadden we nodig tegen de honger. In de gaarkeuken kregen we alleen waterige soep. Het duurde lang voordat vader terug kwam. Hij was opgepakt én vastgehouden, maar hij had de aardappels bij zich! Ik verbaas me daar nu over. Hij was toen 38 jaar en alle mannen werden naar Duitsland gestuurd om in fabrieken te werken; hij niet. Ik weet niet waarom. Hij heeft nooit over de oorlog willen praten.
Landingsterreinen.
Van Rheden liepen we naar Ede. Over de landingsterreinen van de geallieerden. Je zag daar niets van. We liepen naar Amersfoort en toen naar Huizen, waar mijn grootouders woonden.

‘Konijn’ zeiden wij; ‘Kat’ zei mijn vader

Zo’n honger.
We leden die winter erge honger en kou. Mijn vader liep daarom met zijn broer naar Groningen en Friesland om eten te bemachtigen. Kwam vaak met bloed in zijn schoenen terug. Wij aten suikerbieten en bloembollen. Ik hielp mijn ouders door bollen en bieten te jatten. Spannend was dat!
Vlees.
Met Pasen had vader een verrassing: Vlees!! ‘Konijn’ zei hij. We smulden! Toen we het op hadden, vroeg vader wat we gegeten hadden. ‘Konijn’ zeiden wij; ‘Kat’ zei mijn vader.
We zaten bij jampotten met olie waarin lonten, voor verlichting. Ineens kwamen de Duitsers er aan. Mijn vader rende weg. Ik zag hem de hoek om rennen, terwijl de Duitsers schoten. Het duurde lang voordat hij terugkwam.

In één keer iedereen weg

Er was geen brandstof die winter. Op een nacht maakte vader me om 3 (!) uur wakker. We gingen naar het bos met handkar, zaag en bijl. We zaagden boompjes. Er waren meer mensen bezig. We hadden een mooie stapel hout toen er twee Duitsers aankwamen. Zij schreeuwden. Mensen kwamen uit het bos. De Duitsers schoten er op, met mitrailleurs. In één keer was iedereen weg. Wij laadden het hout op de handkar en renden weg, zó hard en zó lang als ik nog nooit gerend heb. De longen uit ons lijf.

De oorlog heeft je gevormd, ik heb er niets aan overgehouden

Bevrijding
Het was dinsdag, overal hingen mensen de vlaggen uit, terwijl er nog Duitsers waren. Dat was levensgevaarlijk! Ik was op de Meent, toen er vliegtuigen overkwamen. Ze gooiden brood en biscuitjes naar beneden. Een geweldige belevenis voor een jongen van acht jaar! Op het bevrijdingsfeest werden de hoofden van meisjes en vrouwen, die met Duitsers omgingen, kaal geschoren. Ook van mijn tante, zus van mijn vader. Dat was de laatste keer, dat ik die tante zag. Het team van het Rode kruis woog alle kinderen op het dorpsplein bij de muziektent. Mijn broertje en ik waren te licht en werden naar Rozendaal gestuurd om aan te sterken.
Terugkeer
Drie maanden na de bevrijding kwamen we terug in Arnhem. Rond de Eusebiuskerk was alles plat gebombardeerd. Alleen het Waalse kerkje stond er nog. We reden een paar rondjes voordat ik wist waar ons huis stond. Thuis was alles weg of kapot. De Duitsers hadden alle beddengoed en meubels meegenomen of vernield, zoals onze pendule. Bij de ” HARK”*  kon je meubels krijgen. Daar hebben mijn ouders spullen opgehaald. Ik vind het erg jammer dat ik niets heb van de oorlog, alles was weg.

Ik vraag me weleens af, of de deelnemers aan de Airborne wandeltocht wel weten waarom ze die tocht lopen.

Invloed.
Ik ben na de oorlog naar de ambachtschool gegaan, heb daarna Mulo A en B gedaan en later nog theologie gestudeerd. Toen ik werkeloos werd ben ik beroepsmilitair geworden. Het was in de tijd van Noord Korea en later Nieuw Guinea. Ik heb toen paraat gestaan, maar moest net niet vertrekken.
Vrij in vrijheid.
Mijn drie jongens zijn in vrijheid op gegroeid. Van wezenlijk belang, voor mij is respect voor de wortels waar je vandaan komt en: Niet kletsen, maar doen! Als er weer oorlog zou komen zou ik in de ondergrondse gaan. Zou dat ook tegen mijn jongens zeggen.
Herdenken
Elk jaar, begin september, loop ik de Airborne wandeltocht. Dit jaar voor de 38e keer. Op de route denk je aan wat de geallieerden hebben betekend voor onze bevrijding. Ik heb daar enorm respect en eerbied voor. Ben ook altijd aanwezig bij herdenkingsplechtigheden. Ik heb erebegraafplaatsen bezocht in Oosterbeek, Groesbeek, Margraten en op de Grebbeberg.

Ik vraag me weleens af, of de deelnemers aan de Airborne wandeltocht wel weten waarom ze die tocht lopen.

* HARK = Hulp Aktie Rode Kruis

Gratis worst

Jan Degen groeide op aan de Reuvensweg in Oosterbeek. Toen hij in september 1944 in de verte de parachutisten zag landen, dacht zijn vader dat de oorlog gauw afgelopen zou zijn. Maar dat gebeurde pas na een lange tocht over de Veluwe en de hongerwinter in Barneveld.
Het gezin Degen bestond op 17 september 1944 naast Jan uit zijn vader, zwangere moeder, oudere zus en jongere broer. Na een voltreffer op een huis aan de Schelmseweg vlogen de scherven bij de familie Degen naar binnen, waar ze vaders zondagse pak verwoestten, dat klaar lag voor de kerk. Om te schuilen besloten Jan’s vader en de buurman een gat in de muur tussen hun kelders te maken. Daar moest ook Jan’s hoogzwangere moeder doorheen kunnen. Toen dat lukte, klonk er een luid applaus in de kelder. De volgende ochtend stonden een paar ‘Tommies’ in het voortuintje de kaart te bestuderen. Moeder Degen bood hen een paar verse tomaten aan. Jan zag hoe soldaten het hoger gelegen talud opgingen en na een schotenwisseling met een gevangen Duitser terugkwamen. Omdat de kinderen naar binnen werden geroepen, wisten ze niet wat er verder met die man gebeurde.
Rond 25 september vond de evacuatie plaats. Dik aangekleed vertrokken ze te voet met een karretje via de Schelmseweg naar de Apeldoornseweg. Onderweg zag Jan dode soldaten langs de weg liggen. Het weggeschoten gezicht van een van hen staat nog op zijn netvlies. Een bekende Oosterbeker legde zijn paraplu over de gedode soldaten heen om anderen de aanblik te besparen.

Een bekende Oosterbeker legde zijn paraplu over de gedode soldaten heen

Dankzij de schuttersputjes langs de weg raakte niemand gewond tijdens een luchtaanval. Voorbij Terlet kwamen ze bij jachtopziener Minnen in de Imbosch terecht. Dankzij de vlotte babbel van Jan ’s moeder kregen ze regelmatig goed te eten in de grote veldkeuken van de Duitsers in de buurt. Na een paar weken moesten de evacués plaatsmaken. Vanuit Loenen werden ze op platte wagens naar Barneveld gebracht. Daar kreeg de familie Degen vanwege de hoogzwangere moeder een klein kamertje aangeboden. Op 4 januari 1945 kreeg Jan een zusje, middenin de hongerwinter. Een treinwagon vol worsten die in de buurt ontspoorde, werd meteen leeggeplunderd. De meeste magen waren niet meer bestand tegen vet, dus daarna was half Barneveld ziek.

na de bevrijding was praten over de oorlog taboe

De Degens hebben het overleefd, maar na de bevrijding was praten over de oorlog taboe, volgens Jan: ‘Vader en moeder hadden het er niet meer over.’

Twee linker klompen

Jan Otten groeide op als middelste van negen kinderen in een aannemersgezin aan de Christiaan de Wethstraat in Oosterbeek. Tijdens de Slag kwam de familie in de vuurlinie terecht. Nog voor de evacuatie raakten ze hun huis al kwijt. Tijdens de evacuatie kwamen ze op een boerderij in de Harskamp terecht, waar het Jan goed beviel.Op 17 september 1944 zag Jan vanuit de timmerzolder van zijn vader’s werkplaats de Para’s landen.

Jan zag vanuit de timmerzolder van zijn vader’s werkplaats de Para’s landen

Tijdens de gevechten die volgden, zaten de Para’s in zijn ouderlijk huis en de Duitsers aan de overkant. De beschietingen bezorgden de familie in de kelder angstige momenten. Op een avond kwam een Duitser met het bevel het huis te verlaten. Het huis van de buren stond in brand. Ze vertrokken naar opa en opoe in de Nassaulaan. Daar en bij de buren hebben ze de eerste nachten doorgebracht.
Toen de echte evacuatie begon, duwde Jan samen met zijn opa een handkar met opoe en tante Marie. Vlak voor het vertrek dachten zijn vader en oudste broer thuis, nog even een kist met kleren en spullen op te halen. Tot hun schrik bleek het hele huis afgebrand, inclusief de kist.
Op weg naar Otterlo zag Jan op de Steijnweg voor het eerst een dode Engelsman. Kort daarna stond er ineens een kolossale Duitse ‘Tiger’ tank voor zijn neus.
In de stoet vluchtelingen droeg de bekende frater Gustaph zijn jongste zusje Willemien op zijn schouders. Doordat Jan twee linker klompen droeg, schopte hij zijn enkel tot bloedens toe kapot. Gelukkig werden ze vanaf Otterlo met paard en wagen naar de Harskamp gebracht. Daar vonden ze onderdak bij boer Onderstal. Met 21 mensen zaten ze in een garage van zeven bij zeven meter. Vader Otten had een stuk afgeschermd als slaapplaats. Hij verdiende de kost met bouwklussen voor de boer.
Het leven op de boerderij beviel Jan goed en echt honger heeft hij er niet gehad. Hij herinnert zich nog dat de boerin van appels uit de boomgaard, aardappels en kaantjes een grote pan ”Hete Bliksem ” maakte. Dat was smullen.
Na de bevrijding bleef Jan nog een paar maanden op de boerderij om de boer te helpen. Met jongens uit de omgeving amuseerde hij zich met achtergelaten Duitse munitie: handgranaten de sloot ingooien, munitie tot ontploffing brengen; maar goed dat zijn vader dat niet geweten heeft.

‘We zijn te vroeg teruggegaan’

Evert Steentjes was zes jaar oud en ging net voor het eerst naar school toen de Slag om Arnhem begon. Hij woonde met zijn ouders en zijn vijf jaar jongere zusje op de Hoogkamp in Arnhem-Noord. De laatste acht maanden van de oorlog bracht hij door bij zijn grootouders in Velp en bij familie in Loenen. Net toen ze in het voorjaar van 1945 dachten dat het veilig was en teruggingen naar Velp, kwamen ze tussen de strijdende partijen terecht. Eenmaal terug op de Hoogkamp bleek het aangrenzende landgoed Mariëndaal nog steeds vol gevaren.
Voor de Slag om Arnhem Het was natuurlijk volop oorlog in Nederland, maar als kind had ik niet in de gaten hoe moeilijk dat voor mijn ouders was. Mijn vader had een tabakswinkel op de hoek van de Josef Israëlslaan en de Van Goghstraat op de Hoogkamp. We woonden in een benedenhuis naast de winkel en hadden twee families boven ons wonen. Tot dan toe was het in Arnhem vrij rustig geweest en had ik gewoon op straat gespeeld, want er waren in die tijd nog bijna geen auto’s. Omdat er bij ons aan de rand van de stad veel boerderijen waren, hebben we geen honger geleden. Mijn vader kon tabak ruilen tegen eten. De oorlog kwam pas echt dichterbij toen de Duitsers in september 1944 de Montessorischool vorderden waar ik sinds een paar weken voor het eerst naartoe ging. De Duitse soldaten lieten ons verder met rust. Ze reageerden altijd heel positief op mij. Later begreep ik dat dat kwam doordat ik heel blond was en er dus arisch uitzag.

Ik was blond en zag er dus arisch uit

Luchtlandingen 1944 (Foto gemaakt door vader)

Luchtlandingen 1944 (Foto gemaakt door vader)

Zondag 17 september 1944 We hoorden eerst het geronk van vliegtuigen en daarna zagen we in de verte parachutisten landen. Omdat we zo hoog woonden, kon je dat goed zien. Mijn vader was een verwoed amateurfotograaf en heeft het allemaal vastgelegd. Ik heb nog vier foto’s die hij toen gemaakt heeft. Zelf herinner ik me dat ik op het balkon van de bovenburen gezien heb wat er op die foto’s staat: Vliegtuigen waar die parachutisten uitsprongen. Mijn vader is 94 jaar geworden, maar heeft me nooit verteld dat hij in 1947 een verslag van die eerste dagen heeft geschreven aan dr. L. de Jong van het RIOD. Ik vond dat verslag na zijn dood tussen zijn spullen.
Gevaarlijk in de buurt Op 18 september begon het schieten in onze buurt. De Duitsers die in de school zaten, namen de containers met voorraden die de geallieerden hadden gedropt, in beslag. Zo werden ze dus eigenlijk door de geallieerden bevoorraad.

Ik zag een parachutist brandend naar beneden komen

Die dag zag ik in de verte een parachutist brandend naar beneden komen. De derde dag van de Slag om Arnhem kwamen er vluchtelingen uit Oosterbeek naar onze buurt. Ineens hadden we allemaal vreemden in huis die door het dolle heen waren. Ik herinner me een man die zo bang was dat hij de hele tijd onder de trap wilde zitten omdat het daar het veiligst was. Maar op die plek zat onze wc en wij konden er niet op omdat hij hem bezet hield. Nadat de waterleiding was afgesloten moesten we water halen op de hoek van de Amsterdamseweg en de Schelmseweg. Achteraf levensgevaarlijk, want de Engelsen lagen aan de ene kant en de Duitsers aan de andere. Maar mijn vader was niet bang en ze lieten ons rustig water halen.
De evacuatie Na het evacuatiebevel zijn we naar mijn grootouders van moederskant in Velp gegaan. Later mochten mijn ouders met een pas terug om wat spullen voor mijn kleine zusje op te halen. Dat hebben ze ruim opgevat en met paard en wagen zoveel mogelijk spullen meegenomen. De wagen was zo zwaar beladen dat mijn vader op de Heemstralaan, die steil naar beneden loopt, stokken tussen de spaken van de wielen moest steken om hem af te remmen. Op de Velperweg bij Bronbeek moesten we langs een wachtpost van de Duitsers. Gelukkig stond daar op dat moment een gewone Duitse soldaat te controleren. Mijn vader had voor de oorlog in Duitsland gewerkt, herkende het Beierse accent van de soldaat en zag dat het een gemoedelijke man was. Hij maakte een praatje en daardoor mochten we met alle spullen doorrijden. De rest van de huisraad had mijn vader onzichtbaar verstopt in een gat in de vloer onder de toonbank. Dat was maar goed ook, want toen we na het evacuatiebevel in Velp kwamen, ontdekte mijn moeder dat ze haar sieraden was vergeten die ze achter een schilderijtje op de schoorsteen had gelegd. Toen mijn vader de volgende dag terug moest naar de Hoogkamp omdat hij bij de BB was, vroeg mijn moeder hem haar sieraden mee te nemen, maar die waren toen al weg. Dat was de eerste golf plunderingen, door Nederlanders. Later kwamen de Duitsers en de Canadezen hebben ook wel wat meegenomen.
In Velp Mijn opa en oma hadden een groot huis in het centrum van Velp. Daar zijn we een paar maanden gebleven totdat het ook daar te gevaarlijk werd. De huizen in de buurt werden toen met brandbommen beschoten en de daken vlogen in brand.

De huizen in de buurt werden met brandbommen beschoten

We zijn toen met de fiets en een aanhangkarretje erachter naar familie in Loenen gegaan die een boerderij hadden. Ik weet nog precies waar we de eerste lekke band kregen: Bij een café in Dieren. Onderweg hebben we ook verschillende keren in een greppel gelegen omdat de Engelsen de Duitsers aan het beschieten waren. Op de boerderij in Loenen was het vrij rustig. Ik was niet bang want ik was bij mijn ouders en grootouders en we woonden bij familie. We hadden genoeg te eten. Mijn vader ruilde tabak voor brood en stuurde dat naar familie in Amsterdam. Ik was bezig met de dieren voeren en rommelen op het erf. Ik speelde met kinderen van andere vluchtelingen uit Arnhem, want die waren er daar veel. Ze woonden zelfs in het kippenhok. Het enige oorlogsgeweld dat ik me uit die tijd herinner was de aanval op vliegveld Deelen waar de Duitsers hun hoofdkwartier hadden. Dat zagen we in de verte gebeuren in het voorjaar van 1945. Ruim voor de bevrijding besloten mijn ouders met mijn grootouders terug te gaan naar Velp. Dat was een vergissing want we kwamen midden in het offensief van de geallieerden tegen de Duitsers terecht. We hebben in Velp hoofdzakelijk in de kelder gezeten. Mijn ouders herkenden het geluid van V1-bommenwerpers die aankwamen. Als dat geluid stopte, moesten we zo snel mogelijk naar de kelder rennen. Tijdens zo’n bombardement is de hele Oranjestraat in één klap verdwenen.

Tijdens zo’n bombardement is de hele Oranjestraat in één klap verdwenen

In de bijkeuken van mijn grootouders sloeg een granaat in die uiteindelijk in de divan in de kelder terechtkwam. Gelukkig hadden mijn ouders inmiddels een andere woning in Velp gehuurd.
Terug op de Hoogkamp Een tijd na de bevrijding zijn we teruggegaan naar huis. Ik herinner me dat er onderweg aan de Heemstralaan nog spullen buiten stonden die de Duitsers niet hadden kunnen meenemen en die door weer en wind aangetast waren. In ons eigen huis zat geen glas meer in de ramen en was de haard weg. De binnenpot van de haard die mijn vader in de tuin had begraven, hebben we wel teruggevonden. Ook de spullen die hij onder de vloer had verstopt, lagen er nog. Daardoor hadden we in ieder geval droge bedden en kleren. We hebben geluk gehad, want ons huis en onze familie is ongedeerd uit de oorlog gekomen. Andere mensen waren alles kwijt. In de buurt waren alle houten schuurtjes verdwenen en veel eikenbomen gekapt. Plekken waar granaten lagen waren met linten afgezet. Overal lagen spoorbielzen waarmee de Duitsers tankversperringen hadden gemaakt. In een huis in de buurt waren die bielzen door de tanks helemaal de woonkamer ingedrukt. Omdat er geen glas te krijgen was, kregen we karton met gaatjes voor in de ramen. Ik herinner me ook dat we op zoek gingen naar onze vuilnisbak want de vuilnisbakken waren in de gevechten gebruikt en lagen overal verspreid. Aan de hand van het nummer kon je je eigen vuilnisbak terugvinden. Met mijn vader ging ik meteen op verkenning in de buurt. Bij de villa in Mariëndaal lag een niet-ontplofte V1-bom. Ik weet nog dat mijn vader daar in de buurt goede schoenen zag liggen, maar toen hij dichtbij kwam uitriep: “Potverdorie, er zit nog een voet in”! We zijn ook een keer naar Hartenstein geweest toen Urquhart daar net vertrokken was en de tanks er nog stonden. De meeste indruk maakte een wandeling met mijn vader en mijn opa’s in Mariëndaal op 12 augustus 1945; mijn vaders verjaardag. Het was een schitterende dag en er waren veel mensen met spelende kinderen. Vlak bij het spoorwegtunneltje stonden kisten met niet ontplofte munitie. Wat we niet wisten was dat die via een boobytrap verbonden waren met een veegwagentje van de gemeente een stukje verderop. Net als veel andere kinderen had ik al verschillende keren nietsvermoedend achter het stuur van dat veegwagentje zitten spelen. Nu ging die munitie door het spelen wel af. Er vielen zeven of acht doden. Van een vader met twee kinderen is niets meer teruggevonden, terwijl kinderen die in een kinderwagen zagen vrijwel niets mankeerden.

Bevrijding 1945 (Foto van vader)

Bevrijding 1945 (Foto van vader)

De herdenkingen na de oorlog Ik ben nooit naar de herdenkingen geweest en mijn ouders ook niet. We zijn wel op het Airbornekerkhof geweest, maar verder hadden we er geen behoefte aan. We waren vooral bezig ons leven weer op te bouwen. Van net na de oorlog herinner ik me wel het eerste bevrijdingsfeest op de Hoogkamp. We hadden een karretje versierd met een waslijn en de tekst: ‘En toch hangt de was aan de Sigfriedlinie’. Mijn vader heeft een foto van ons gemaakt. Ik had geen idee wat die tekst betekende. Ik herinner me alleen dat het voor jong en oud groot feest was op de Hoogkamp.
De oorlog en het leven daarna Ik ben er altijd dankbaar voor geweest dat we er met onze familie zo goed uit gekomen zijn. Ook was ik heel blij met alles wat we na de oorlog weer kregen. Daarom heb ik mijn kinderen ook altijd voorgehouden dat ze blij moesten zijn met wat er allemaal was, ook al konden zij zich niet voorstellen hoe het is om dat niet te hebben. We zijn met de kinderen naar musea, het Airbornekerkhof, de Grebbeberg en Westerbork geweest om ze te laten zien wat anderen gedaan hebben om ons te bevrijden. Verder realiseerde ik me altijd hoe bijzonder het was dat ik de kans had om te leren. Als ik nu jongeren uren op een hangplek zie doorbrengen, begrijp ik vaak niet waarom ze geen huiswerk gaan maken en een vak gaan leren.

Een stukje kaas bij Oud-Reemst

Rieky Anzion werd in 1932 geboren als jongste van zes kinderen in een katholiek arbeidersgezin aan de Strodorpsweg in Oosterbeek. De oorlog ging grotendeels langs haar heen. Tot 17 september 1944, haar vaders verjaardag.
‘Toen we onder het middageten vliegtuigen hoorden en in de verte parachutisten zagen landen, riep mijn vader dat hij zich geen mooier cadeau kon wensen.’ De volgende dag vlogen door de hevige beschietingen in de buurt huizen in brand. Samen met de familie van haar vriendinnetje, waarin net een baby was geboren, schuilden ze in de kelder van hun huis. Omdat het daar te onveilig werd, verhuisden ze naar de kelder van smederij Lucassen aan de Utrechtseweg. Daar zaten niet alleen burgers, maar ook Engelse soldaten en later Duitse. Rieky herinnert zich dat zij een zwaargewonde soldaat achterlieten om te sterven. Toen de Duitsers hen een paar dagen later dwongen te vertrekken, liepen ze met een witte vlag richting station. ‘Op straat was het een ravage en liep ik helemaal verdoofd rond. Van mijn moeder mocht ik niet naar de doden kijken, maar dat deed ik toch.’

Van mijn moeder mocht ik niet naar de doden kijken, maar dat deed ik toch.’

Met een omweg kwamen ze in de kolenkelder van tandarts Clous terecht. Daar bleven ze totdat de evacuatie op 26 september werd aangekondigd. Met matrassen, dekens en een ernstig zieke grootmoeder op een handwagen liep de familie Anzion richting Otterlo. ‘Toen we vlakbij Oud Reemst uitrustten, gaf mijn grootmoeder iedereen een stukje kaas. Altijd als ik daar langs kom, denk ik daar aan. Het was daar gevaarlijk en we moesten telkens in de berm schuilen als er Duitse vliegtuigen overkwamen.’
Via Otterlo kwamen ze op een boerderij in De Valk terecht. Daar konden ze het bakhuus en de zolder boven de stal gebruiken. Die herfst overleed haar grootmoeder in het ziekenhuis van Barneveld.
Eén keer is Rieky echt bang geweest. ‘Toen wilde een Duitse soldaat met een lekke band op de boerderij overnachten. De boerin wilde dat niet hebben, maar mijn vader heeft die man toch mee naar binnen genomen. Ik schrok zo, dat ik vreselijk moest huilen. Nadat mijn moeder had uitgelegd dat we uit de buurt van Arnhem kwamen, begreep die man mijn reactie wel.’
Op 1 juni 1945 kwam de familie terug in Oosterbeek, in een huis zonder glas of huisraad en met een gat in de gevel. Dankzij hulpacties kregen ze meubels en dekens. Al snel pakten ze het gewone leven weer op. ‘Op 1 juli waren mijn ouders 25 jaar getrouwd. Om dat te vieren kwam de familie uit het Westen met legerwagens op visite. Als cadeau brachten ze een lampenkap mee.’

de familie uit het Westen kwam met legerwagens op visite

‘We zijn de verkeerde kant uitgegaan’

De zussen Tonny (1935) en Ans Hemmerlé (1937) groeiden op aan de Bijnkershoekstraat in Arnhem in een gezin met zes kinderen. Na de evacuatie kwamen ze via Velp in Amsterdam terecht.

Ans: ‘Op 17 september 1944 zaten we in de Kindermis in de Walburgkerk. Toen de bombardementen begonnen, werden we allemaal naar huis gestuurd. Onderweg hebben we een paar keer geschuild in portieken. Toen we thuiskwamen kroop ik onder de divan.
Tonny: ‘We moesten van vader aangekleed op stoelen in de kamer slapen. Hij had alles al ingepakt voor als we moesten vluchten. Toen we het evacuatiebevel kregen, moesten we allemaal onze winterkleren aantrekken. We zijn naar Velp gelopen en kregen daar onderdak in een grote villa, met wel veertig anderen. Na een paar dagen is moeder daar ook gekomen, zonder baby, want alle baby’s waren naar Park De Hoge Veluwe gebracht.’
Omdat het in Velp te gevaarlijk werd, vertrok het gezin richting Amsterdam. Tonny: ‘In Barneveld hebben we overnacht in een schoolklas, gewoon op de grond. De volgende dag heeft vader een auto met een aanhanger geregeld en zijn we naar Soest gereden.’
Ans: ‘Daar hebben we in het stro boven een paardenstal geslapen. Dat vond ik heerlijk. Ik weet ook nog dat ik de hele tijd een rieten tasje bij me had met een pak havermout. Daar moest ik goed op passen.’

 ik had de hele tijd een rieten tasje bij me, met een pak havermout

In Amsterdam konden ze niet bij elkaar blijven, maar werden ze bij verschillende tantes ondergebracht. Ans: ‘Ik was een beetje jaloers omdat de kleintjes wel bij onze ouders mochten blijven. Misschien was ik ook bang dat ze mij zouden achterlaten.’

Poesiealbum

Poesiealbum

Het poesiealbum dat ze toen van haar tante kreeg, heeft ze altijd bewaard.
Tonny: ‘Door naar Amsterdam te gaan zijn we eigenlijk de verkeerde kant uitgegaan, want daar kwamen we in de hongerwinter terecht.’
Na de bevrijding werd hun jongste broertje via het Rode Kruis opgespoord. Hij bleek te zijn geadopteerd. Het huis in Arnhem was leeggehaald. Ans: ‘In een sloot in de buurt zagen we het blauwe wiegje liggen dat voor ons jongste broertje had klaargestaan.’

Communieplaatje 1945

Communieplaatje 

Tonny heeft ook het schilderijtje teruggevonden dat ze voor haar eerste communie had gekregen. ‘Dat heb ik altijd bewaard omdat het van voor de oorlog was.’ Haar communiejurk, die bovenop een wasketel onder de vloer was verstopt, was niet voor haar zusje bewaard gebleven: ‘Die zat vol granaatscherfjes.’

 

“We konden niet meer terug”

Diny de Jongh (1928) groeide op aan de Molenweg in Oosterbeek en kreeg er middenin de oorlog een Joods ‘broertje’ bij.
In de tweede helft van september 1944 zwierf het gezin zonder bezittingen van kelder naar kelder. Door de evacuatie kwamen ze eerst in Apeldoorn en daarna in Spakenburg terecht.
Na de oorlog had het gezin geen huis meer om naar terug te gaan.

Yad Vashem-onderscheiding

Yad Vashem-onderscheiding

Bovendien moesten ze het broertje afstaan aan zijn eigen familie. Datzelfde broertje zorgde er later voor dat de hele familie de Jongh een Yad Vashem-onderscheiding kreeg.

Voor de Slag om Arnhem
Ik heb een fijne jeugd gehad. We waren thuis met vijf kinderen. Ik had twee oudere zussen van wie er een in de oorlog getrouwd is, en een oudere en een jongere broer.
Mijn vader was loodgieter en gasfitter en had een winkel en werkplaats aan huis aan de Molenweg in Oosterbeek, tussen de molen en de watertoren.
Ik was tot mijn 14de naar school geweest en ben daarna in de kruidenierszaak van Bodt gaan werken. Tot september 1944 had ik van de oorlog eigenlijk niets gemerkt, behalve dat er ’s nachts wel eens vliegtuigen overkwamen.
Mijn oudste broer had ondergedoken gezeten op een boerderij in de Achterhoek maar hield dat niet vol, omdat ze daar met hun handen aten.
Sindsdien was hij thuis en verstopte hij zich als er razzia’s waren.

Hij verstopte zich als er razzia’s waren

Achteraf heb ik pas begrepen dat mijn vader actief was in het verzet en veel onderduikers en parachutisten heeft geholpen. Vaak kregen ze onderdak in de watertoren.
Via kennissen van mijn ouders, Hendrikje en Tine Schwenke, kregen we er in het voorjaar van 1943 een broertje bij: De Joodse baby Twsi Herschel, die vanaf dat moment Henkie de Jongh heette.
“We waren allemaal dol op hem en voelden ons erg verantwoordelijk voor hem”.

Mijn herinneringen aan 17 september 1944

We zaten in de gereformeerde kerk aan de Van Toulon van der Koogweg toen de sirene voor het luchtalarm afging. Toen we naar huis liepen zagen we overal in de lucht parachutisten, in alle kleuren van de regenboog. Dat was een prachtig gezicht.

We zagen overal parachutisten in alle kleuren van de regenboog

We dachten dat we bevrijd waren. Mijn vader schonk een glaasje oranjebitter in dat hij bewaard had voor de bevrijding. We waren echt in een feeststemming, maar die was de volgende dag al voorbij. Toen kwamen de vliegtuigen met bommen over en zijn we naar de kelder gevlucht.
’s Woensdags hoorden we boven ons een harde klap van een granaat en vloog ons huis in brand. Toen zijn we zo snel mogelijk naar de groenteboer aan de overkant van de straat gegaan. We konden niets meenemen.
Mijn moeder had een speciaal vluchtkoffertje voor Henkie gemaakt, maar dat was ze van schrik vergeten. Toen is ze teruggegaan om het te halen.
Mijn vader heeft ons die dag drie uur lopen zoeken omdat hij de straat niet meer kon oversteken. Bovenaan de weg zaten de Engelsen en onderaan de Duitsers op elkaar te schieten.

Bovenaan de weg zaten de Engelsen en onderaan de Duitsers

Daarna hebben we in de buurt veertien dagen van de ene kelder naar de andere gezworven. Vaak waren de bewoners al weg, maar lag er nog wel wat te eten.
Ik heb de hele tijd met mijn vingers in mijn oren gezeten tegen de harde geluiden.’

Evacuatiebevel

Toen het evacuatiebevel kwam, regelde mijn vader een bakfiets om naar zijn zus in Apeldoorn te gaan. Onderweg hebben we heel hard gelopen en om de beurt met de kleintjes in de bakfiets gezeten, terwijl mijn vader of mijn moeder fietste.
Onderweg zagen we overal parachutes in de bomen hangen. We hebben ook een nacht in een school geslapen. Mijn vader bleef die nacht buiten om te voorkomen dat de bakfiets gestolen werd.
Toen we bij mijn tante in Apeldoorn aankwamen was het mudvol, want ze had een klein huisje en drie kinderen. Dat was niet te doen.
We zijn tot half december gebleven en zijn toen via een vriend van mijn zus die bij het Rode Kruis zat, in Spakenburg terechtgekomen.
Op Kerstavond zijn we daar met de bakfiets aangekomen. De eerste nacht werden we ondergebracht op een boerderij waar we boven de koeien sliepen. We hadden het onderweg erg koud gehad en waren doodmoe.
Gelukkig had mijn tante in Apeldoorn een jas voor mij gemaakt, want verder had ik geen winterkleren.
Op eerste Kerstdag werden we over verschillende families verdeeld. Mijn ouders kwamen met Henkie bij een bakkerij terecht en voelden zich verplicht te vertellen dat hij Joods was. Ze liepen steeds het risico dat iemand hem zou verraden.
Mijn jongere broer kwam in een gezin met kinderen terecht waar met het oog op luizen meteen zijn haar werd afgeknipt en hij een petje op moest. Hij vond het daar zo vreselijk dat hij weggelopen is en terug naar mijn ouders is gegaan.
Zelf ben ik twee maanden bij een echtpaar met een zoontje van zeven geweest. Daar had ik niet te klagen, ook al was ik natuurlijk liever bij mijn ouders.
Uiteindelijk kwamen we daarna allemaal samen bij een onderwijzersechtpaar terecht, de familie Terhaar.’

Eten

We hadden het geluk dat er in Spakenburg veel vis was. We moesten zelf naar de visafslag met een emmer met een deksel om nog levende palingen te halen. De eerste keer deden we het deksel niet snel genoeg dicht en kropen ze er uit. Op een bankje zaten oude mannetjes om ons te lachen, maar daarna heb ik heel wat palingen schoongemaakt, klaargemaakt en opgegeten.

Bezigheden

Er was weinig te doen voor ons. Ik ging wandelen met Henkie en ging met mijn zus mee die vriendjes had in het dorp. Zelf was ik daar nog helemaal niet mee bezig.

De bevrijding
Eind april 1945 kwamen er Duitse soldaten het dorp binnen, maar die waren meteen weer weg toen er werd geschoten. Toen wisten we dat de geallieerden aan de winnende hand waren.
In mei was het echt feest en kregen we chocolade en Amerikaanse sigaretten. Toen heb ik voor het eerst gerookt.
Al snel daarna kregen we bericht dat de familie van Henkie in Amersfoort zat. Mijn moeder ging er meteen naartoe, maar op dezelfde dag kwam Henkie’s oma al naar Spakenburg om hem te halen. Ze was beledigd dat hij er niet was.
Uiteindelijk is schriftelijk geregeld dat mijn vader hem naar zijn grootouders in Rotterdam moest brengen. Dat was een marteling, zowel voor mijn vader als voor Henkie.
Een kind van twee jaar begrijpt er niets van dat hij gescheiden wordt van mensen van wie hij niet beter weet dan dat het zijn ouders en broers en zussen zijn.
Bovendien mocht hij ineens een heleboel dingen niet eten en moest hij andere dingen juist wel doen. Hij heeft het daar altijd moeilijk mee gehad.

Terug naar Oosterbeek

Wij zijn niet als gezin teruggegaan naar Oosterbeek, want we hadden daar niets meer. Mijn vader is in zijn eentje teruggegaan en ontdekte dat ons huis compleet verdwenen was.

Ons huis was compleet verdwenen

Achteraf heb ik gehoord dat zijn werkplaats vol munitie voor het verzet had gelegen. Het moet daar dus een flink vuurwerk geweest zijn. Het koperwerk dat mijn vader in de tuin had verstopt, heeft hij na de oorlog aan mijn oudste zus gegeven die al getrouwd was en in Oosterbeek woonde. De rest van ons gezin is naar Dordrecht gegaan, naar een andere zus van mijn vader.
Daar zijn we opnieuw begonnen in een huurwoning.
Het is mijn vader eigenlijk nooit echt gelukt weer een zaak op te bouwen omdat hij een buitenstaander was en er niet tussenkwam.
Zelf kon ik in het begin ook geen baantje vinden.
Aan die tijd denk ik niet graag terug want we hadden niets en kregen ook geen hulp. Later vond ik een baantje bij de HEMA en in 1947 heb ik mijn man leren kennen. Dat was wel een leuke tijd.

Henkie alias Tswi

De eerste jaren na de bevrijding hadden we geen contact met ‘ons broertje’, omdat mijn grootouders dat afhielden. Daarna is het contact wel weer hersteld.
Hij is ons altijd als familie blijven beschouwen. Mijn vader en moeder gingen naar speciale dagen in zijn leven en hij kwam naar die van onze familie.
Hij is in de jaren tachtig naar Israël geëmigreerd en heeft ons vaak uitgenodigd. Ik ben er nooit geweest omdat ik niet durf te vliegen.

We kregen een Yad Vashem-onderscheiding

Mijn vader wilde nooit op de voorgrond treden of aandacht krijgen, maar in 1990 heeft Twsi ons allemaal tijdens een familiereünie een Yad Vashem-onderscheiding gegeven.

Tekening van het ouderlijk huis

Tekening van het ouderlijk huis

Het leven beïnvloed
Vooral van september 1944 heb ik een optater gekregen. Elk jaar in september zitten mijn herinneringen daaraan me dwars en slaap ik slecht. Dan heb ik nachtmerries over brand.
Ik kan ook niet tegen beelden van oorlogen of oorlogsfilms op televisie. Naar thrillers met veel geweld durf ik ook niet te kijken.
Ik heb met die klachten nooit iets gedaan. Met mijn ouders, zussen en broers heb ik nooit over de oorlog gepraat, maar met mijn man en kinderen wel.
Ik ben nooit naar de herdenkingen geweest, maar ging later wel tijdens de Airbornewandeltocht naar mijn zus in Oosterbeek om samen op de tribune te kijken.
Tot haar dood hebben we ook altijd bij haar onze familiereünie gehouden.
Ik heb ooit van haar een foto van ons ouderlijk huis gekregen en daar heeft iemand voor ons een schilderij van gemaakt.
Dat is me heel dierbaar want het is het enige wat ik nog uit die tijd heb.

Tante Riek en Poppie gewond, waar waren ze?

Het gezin van Diny Küper bestond uit vader, moeder, mijn 2 jaar oudere zus Marietje, die Poppie genoemd werd en ik. Mijn broertje Jo is in Wehl geboren in maart 1945. Wij woonden in Herwen en moesten eind september 1944 evacueren.
Mijn tante (zus van mijn moeder) uit Didam had kennissen in Wehl, zij zei dat we daar wel konden verblijven. We gingen met kar en paard. Tante Riek en tante Mienus (zusters van mijn moeder), ome Coot en ome Wim hun resp. echtgenoten gingen ook mee. Mijn moeder duwde de kinderwagen vol noodzakelijke spullen. Af en toe werd er gewisseld. Zo liepen we naar Wehl en kregen onderdak bij de familie Eyt. Het was een aardige familie en we kregen goed te eten. We konden in de kelder, wanneer er gebombardeerd werd en anders verbleven wij in de kippenschuur die bestond uit half steen, half glas. Ook werd ons haar daar geknipt, door ome Coot, die kon dat goed. We zaten dan op stoeltjes tegen de muur en onze hoofden staken dan een beetje boven het raam uit. Op een dag toen het weer onze knipbeurt was, werden we beschoten. We zaten midden in het spervuur. Ome Wim was direct dood. Bij tante Riek werd de bovenste plaat van haar schedel weggeschoten. Poppie kreeg een kogel door haar schouder die er van voren weer uit kwam. Er was ontzettende paniek. Tante Riek en Poppie werden gelijk afgevoerd. Niet door het Rode kruis, maar met een auto, we wisten niet waarheen. Wij hebben een half jaar niet geweten waar ze waren. Mijn ouders hebben alles afgezocht en gevraagd, maar niemand kon het hun vertellen.

Wij hebben een half jaar niet geweten waar ze waren

Ome Wim is eerst in Wehl begraven en later in Lobith toen we bevrijd waren.
Na een half jaar, toen wij alweer in Herwen woonden, kwam onze huisarts dokter Rijers met het bericht dat Tante Riek en Poppie in het Radboud lagen. Onze huisarts had alles in het werk gesteld om ze te vinden. Het enige wat tante Riek eraan overgehouden heeft, is dat ze later altijd naar kapsalon “van Benthem” in Herwen ging, omdat die mevrouw precies wist hoe ze het haar moest knippen, omdat er natuurlijk littekens waren en het moest heel voorzichtig gebeuren. Mijn moeder vertelde er vaak over, zodat mijn vader wel eens zei: “Mens hou nou maar eens op, straks droom ik er weer van”.
Poppie en tante Riek wilde er helemaal niks over vertellen.