Ik ben geboren en getogen Arnhemse; voor de oorlog opgegroeid in de J.P.Heijestraat in Onder de Linden, maar de familie van moeders kant kwam uit Friesland. Door familie in Zeeland ben ik in contact gekomen met mijn man Boudewijn, een banketbakker uit Middelburg. Een echte Zeeuw. In 1943 kon je niet meer van en naar Zeeland reizen. Zeeland was spergebied.
Zeeland was spergebied
Boudewijn is toen in Arnhem op kamers komen wonen en vond werk als bakker in de Steenstraat. Ik werkte toen al 9 jaar bij het PBNA, het opleidingsinstituut aan de Velperbuitensingel (Nu zit daar een Albert Heijn). Op 21 januari 1944 zijn we getrouwd. Ik was 25. We vonden een bovenhuis aan de Rietgrachtstraat, op de hoek van de Gravenstraat, waar wij mochten inwonen bij mevrouw De Vries. Ik was al snel zwanger. In de zomer 1944 gaf Radio Oranje het advies groenten en fruit in te maken in verband met de naderende hongerwinter. Dat hebben we gedaan. Ik had meer dan honderd weckflessen in de kelder. Mijn man werd opgepakt, maar had geluk. Hij werd niet weggevoerd maar moest voor het Duitse leger kummelbrood, keihard, lang-houdbaar brood, bakken in de bakkerij van Werkmansbelang aan de Rosendaalsestraat. Daar heeft hij nog voor de ondergrondse zakken meel gestolen, maar de diefstal werd ontdekt. Toen hebben we dat meel verstopt bij mijn oudere zus en zwager, een aannemer, op de Sonsbeeksingel. We durfden het niet in huis te hebben. Op 17e september 1944 zat ik, hoogzwanger, met mijn ouders in de gereformeerde Oosterkerk aan de Rietgrachtstraat. We zouden na de dienst bij ons namaakkoffie drinken. Mijn man lag thuis te slapen, want die kwam uit de nachtdienst. Toen we de kerk uitliepen ging het luchtalarm af. Thuis begon het geronk in de lucht en het schieten over en weer van de brug naar Musis. We zaten er vlak bij. Mijn ouders zijn snel weggegaan via de Dijkstraat en de Spijkerlaan naar de Sint Antonielaan. Het werd erger. Je hoorde de kogels ketsen in de portieken.
Je hoorde de kogels ketsen in de portieken
Op de begane grond woonde mevrouw Asser, een oude half-joodse vrouw, stokdoof. Ze kwam boven en vroeg: “Schieten ze”? “Nee”, zei mijn man, “Ze gooien met kaatsballen”. We zijn die nacht niet naar bed gegaan. De volgende ochtend om zes uur, kwam Bernard Vos, de koster van de Oosterkerk langs en zei dat we er voor tienen van de Duitsers weg moesten. Hijzelf was van plan te blijven. In de achtertuinen zaten inmiddels een paar Engelsen, waarnaar de Duitsers op zoek waren. Ook liepen er een paar Duitsers door de straten die de luiken van de ramen afhaalden. Die gebruikten ze als brancard om de gewonden bij de brug op te halen. Ik heb er een gezien, met hangende armen en benen. Ik dacht: “Die haalt het niet meer”. Ik werd er naar van. Het werd echt gevaarlijk. Ik heb de baby-uitzet in een jute zak gestopt en een paar jurken en een strijkbout. “Ha ha, en ook nog een cassette met zilveren eetgerei”. Ik dacht, die kun je altijd nog verpatsen als je eten nodig hebt. Mijn man stopte er nog een fles wijn in, voor als de kleine er was, dan hadden we nog wat om te vieren. Alles ging in de kinderwagen, een bakbeest van blauw geverfd karton, die ik had gekregen op de bonnen. Ook het vluchtkoffertje dat al klaar stond. Jetje van Radio Oranje had ook gezegd warme kleren in het vluchtkoffertje te stoppen. Dus wij hebben onze winterjassen aangetrokken, hoewel het heel warm weer was. Mijn man heeft eerst nog mevrouw De Vries weggebracht naar haar zoon in de Adriaan Kluitstraat, aan het eind van de Johan de Wittlaan. Om tien uur vertrokken we naar mijn ouders. Via de Prinsessestraat, naar de Kastanjelaan en de Spijkerlaan.
Het schieten werd heviger
Het schieten werd heviger. We moesten de portieken invluchten. We hebben wel een half uur nodig gehad om de 100 meter Prinsessestraat door te lopen. Op de Kastanjelaan zagen wij op het kruispunt met de Boulevard een platte Duitse vrachtwagen waarop een hele groep jonge soldaten zat. Kerels van 17, 18 jaar oud; net schooljongens. Een Duitse officier deelde een fles rond, met waarschijnlijk jajem (sterke drank). Alle jongens moesten een slok nemen. Moed indrinken. Ik vond het zo erg. “Machen Sie dass Sie fortkommen”, schreeuwde de officier toen hij ons zag. Toen reden ze naar de brug. Wij liepen verder. In de Spijkerlaan en de Steenstraat, 500 meter verder, was niets aan de hand. De mensen liepen te winkelen. In de slagerij heb ik gedag gezegd tegen Gerard Moolhuizen, de slagerszoon. Toen ik vertelde over de gevechten bij de brug keken de mensen gek op. Zij hadden er geen erg in. Ik zei tegen Gerard dat we voorlopig geen vlees meer nodig hadden. Toen we aankwamen in de Sint Antonielaan, met al die spullen, waren mijn ouders ook verbaasd. We zijn een week gebleven. Het was daar rustig, mijn jongere broer was al eerder ondergedoken in Zweeloo in Drenthe. Je hoorde wel het schieten in de verte. Door de zuidenwind kwamen er ook voortdurend zwarte schilfertjes uit de lucht, van de branden in de binnenstad. We kregen in die week bezoek van mijn neef Arend uit De Lemmer (120 km van Arnhem) in Friesland. Zijn moeder, mijn tante, had hem met de fiets op pad gestuurd met een koffer vol gerookte paling om ons te helpen. Feest! Diezelfde nacht, na zijn aankomst, werd om 4 uur op de deur gebonsd: “Aufmachen”. Twee Duitsers kwamen binnen en zochten overal, boven op en in de kasten enzovoorts. Arend hoorde het en is meteen vanuit de achterkamer via de tuin naar de Bouwmeestersstraat gelopen en heeft zich verstopt in een portiek. De Duitsers gingen weer weg. Ik vermoed dat een buurman, meneer B., die wij toch al niet vertrouwden, Arend heeft zien aankomen. Hij zal gedacht hebben dat het mijn ondergedoken broer was en heeft de zaak verraden. Maandag de 24e september, kwamen er Duitsers met een toeter omroepen dat wij om 12.00 weg moesten naar Apeldoorn, via de Apeldoornseweg. Mijn moeder pakte in. Mijn vader wou zijn dure zwarte diakenpak niet meenemen, want hij zei dat we de volgende week weer terug zouden zijn. De Amerikanen waren immers al in Elst! We zijn gaan lopen met twee fietsen en de kinderwagen. Onderweg kwamen ons Duitse vrachtwagens met dode en gevangen genomen Engelse parachutisten tegemoet. Wij groetten de Engelsen met het V-teken en zij ons. Dan werden de Duitsers kwaad en schoten in de lucht. ’s Avonds om 7 uur waren we in Beekbergen. Een rayonhoofd, dat over de toewijzing ging, zag dat ik zwanger was en gaf ons een adres dichtbij. We kwamen aan bij een villa met een puntdak, grind in de tuin en een glazen serre, van de weduwe Drok, van de Buisman (cichorei-)fabriek. Een aardig mens. Zij zag mijn buik en keek in de kinderwagen. “O”, zei ze, “Ik schrok al, ik dacht dat er ook nog eentje in de wagen lag”. Ik zeg: “Nee, mevrouw, zo erg is het niet”. Dat was de aankomst. Dinsdag 25 september moesten we naar de gaarkeuken. Daar hebben we de hele week andijvie gegeten. Mijn man en zwager zijn die eerste week nog 3 keer met de fiets terug naar Arnhem gereden om de wieg en andere spullen op te halen. Toen kon dat nog. Vrijdagmiddag 28 september kwam mijn zwager opdagen. Hij was met mijn zus en hun twee kinderen verderop in Apeldoorn terecht gekomen. In de Rustenburgstraat, bij het kanaal, bij het oudere stel, broer en zus, Muus. Mijn ouders zaten daar weer naast bij het echtpaar Moorlag. Daar hadden zij een kamer gekregen. Dat was allemaal geregeld via het gereformeerd kerkgenootschap. Later die middag kwam het rayonhoofd langs. Hij vertelde dat op de Gideonsweg bonkaarten opgehaald konden worden. Dat heeft mijn man gedaan. Eentje extra, want ze vroegen toch niet naar persoonsbewijzen. Hij vertelde ook dat bij een boer achter de Smittenberg, gratis handappelen te krijgen waren. Omdat mijn man weg was, ben ik alleen gegaan met de fiets. Een eind verderop stond een grote Duitse tank. De soldaten zaten er boven op aten kersen uit een weckfles. Ik dacht: ”O Jee, daar gaan mijn kersen”. In de lucht waren Engelse spitfires, die tussen de bomen zochten naar een plek om op de tank te schieten, maar dat lukte niet.
Ik ben snel in een schuttersputje langs de weg gegleden
In ben snel in een schuttersputje langs de weg gegleden, met de fiets over me heen. Doodsangst. Toen het weer stil werd en de tank naar Apeldoorn reed, ben ik met heel veel moeite uit dat putje geklommen en toch verder naar de boer gegaan. Ik kreeg veel aardappelen en appelen mee. We hebben ze onder het bed gestopt. Vrijdagavond kregen we bij de gaarkeuken een schaaltje met griesmeel met bessensap toe, zonder suiker. Zo zuur. ’s Nachts kreeg ik pijn in mijn buik, van die sprong in dat schuttersputje. Mijn man had ook buikpijn, maar dat kwam van de bessensap. Zaterdag heeft mijn man mevrouw Simis opgehaald. Zij was de Arnhemse stadsverloskundige, die zelf geëvacueerd was naar Wenum, 10 km verder. Zij zei dat de bevalling nog wel twee, drie weken uit zou blijven. In de volgende nacht begon mijn buik toch weer op te spelen. Zondagmorgen de 30ste september, om 4 uur (eerder mocht je niet op straat), ging mijn man opnieuw Simis halen. Zij wou eerst natuurlijk niet mee, maar kwam uiteindelijk toch. Om 10.00 is mijn zoon Joop geboren. Wij sliepen op de spiraal van het bed, zonder matras. De kraamverzorgster was boos en vond het geen stijl dat wij geen matrassen hadden gekregen. Maar ik had een goed gewatteerd dekbed en wou niet dat ze bonje maakte, om de verstandhouding met mevrouw Drok goed te houden. Dinsdags, twee dagen na de bevalling, was er een razzia. Ik hoorde knerp, knerp op straat en zag een soldaat met een grote bajonet. Even later komt mijn man vanuit de tuin naar binnen en verschuilde zich achter twee tegenover elkaar openslaande deuren. Er werd op de bijkeukendeur gebonsd: “Aufmachen, aufmachen”. Mevrouw Drok deed open en zei dat er geen man in huis was. Maar de soldaat, van de Waffen-SS, kwam toch binnen om te zoeken. Hij rukte de deuren van elkaar, vond mijn man en zei: “Mitkommen”. “Nein, ich habe ein Ausweis”, zei mijn man en liet het document zien. Zegt die soldaat ineens in het Nederlands: ”Heet jij Heuseveldt”? Wij wisten niet wat ons overkwam. “Is jouw vader leraar geweest op de ambachtsschool in Middelburg”? “Ja”, antwoordde mijn man, “Hij is daar nog steeds leraar”. “Dan heb ik bij jouw vader in de klas gezeten”, zei de SS-er!
Dan heb ik bij jouw vader in de klas gezeten zei de SS-er
Het bleek dat zijn moeder met een Duitse man was getrouwd, die Rijksduitser was gebleven. Hun zoon, ook Duitser, kreeg een oproep voor het Duitse leger en kreeg het smerigste baantje wat er is: Razzia’s houden. Hij zei dat mijn man 3 dagen binnen moest blijven, want daarna gingen de razzia’s naar Deventer. Hij wou nog graag even de kleine zien, nam uitgebreid afscheid en ging terug naar zijn collega, die op straat stond te wachten. “Ik zeg wel dat ik goed gezocht heb en dat het daarom wat langer duurde”, was zijn laatste zin. Die eerste maanden was het erg druk met dat kind. Het blokhoofd had bijvoorbeeld afgekeurde pannen geregeld bij de Edy-fabriek in Dieren, die mijn man heeft opgehaald. We zijn ook nog met de Kerst ‘verhuisd’ naar een zolderkamertje in de buurt van mijn ouders in Apeldoorn. Van het venduehuis in de Mariastraat kregen we zomaar allerlei meubels te leen: Een schipperskacheltje (met ontbrekende aslade), crapeaux (leunstoelen), een tafel met keukenstoelen, matrassen enzovoorts. Er moest voortdurend wat gebeuren, maar mijn man en ik waren 26 en 27 jaar. Dan kun je veel ongemakken aan. We waren er ook met mijn familie: Ouders, zuster en zwager. Je legt dan de geschillen bij en je helpt elkaar. Je houdt de moed erin, in de hoop dat het weer snel voorbij gaat. ’s Zondags maakte mevrouw Drok de haard aan en mochten we in de kamer zitten. Het hout haalde we uit de buurt. Je moest wel steeds verder omdat veel mensen hout sprokkelden. Op een keer kwamen mijn man en zwager thuis met een paal waar “mina” op stond. Dat was van de domeinen. “Wilhel was weg, maar mina stond er nog”, zei mijn zwager. Seys Inquart kwam elke dag prompt om 9.15 in een cabriolet over de Apeldoornseweg langs ons huis, op weg naar de Loolaan. Daar had hij zijn hoofdkwartier in een villa, met een luxe bunker, met badkamers, logeerkamers en een postkantoor, onder het gazon. Na de bevrijding stelden de Canadezen de bunker open voor het publiek. Mijn man en ik zijn er ook geweest.
De foto van Hitler zit nog steeds achter onze trouwfoto
In de bunker hingen allemaal portretten van Hitler en ander nazi-kopstukken. Die mocht je als burger meenemen. Mijn man heeft een ingelijst portret van Hitler meegenomen, want wij hadden nooit een lijst voor onze trouwfoto kunnen krijgen. Hitler zat vastgeplakt, ging er niet af en zit nog steeds achter onze trouwfoto. Op 5 december waren er Engelsen in de lucht en hoorden we granaten over het huis. We moesten de kelder in vluchten. Daar waren wij nog nooit geweest. Het eerste wat ik daar zag, waren onze matrassen en flessen met groene zeep waar ik nog niet een korreltje van had gehad. Ook zag ik blikken met groente en van alles. Toen ik dat zag wilde ik meteen weg. In februari 1945 kregen wij van het Rode Kruis bericht dat mijn tante, die woonde in het ouderlijk huis van mijn moeder, in Munnekeburen bij Lemmer, was overleden. Mijn oom schreef dat wij toch vooral naar Friesland moesten komen, want de kelder stond vol met eetbare waar, en dan was het huis van grootvader ook weer bewoond. Mijn vader en moeder kregen van de Duitsers verlof om naar de begrafenis te gaan. Mijn man en zwager hebben mijn ouders achter op de fiets genomen en zijn naar Zwolle gereden. Daar stonden de Duitsers, met een ‘bellenwagen’ met een huif, die hen verder brachten. Wij hebben tot na de bevrijding niets meer van hen gehoord. Zij zijn goed terecht gekomen. Mijn man, ik en Joop zijn toen naar het evacuatie-adres van mijn ouders in Apeldoorn, bij de familie Moorlag, getrokken. Begin april hoorden we dat de Canadezen vanuit het oosten oprukten. Wij hebben ons toen voorbereid op de naderende gevechten. De benedenverdieping gestut met houten palen, spiritusbranders geïnstalleerd en matrassen naar beneden gehaald. Op 16 april waren ze bij het kanaal. De lucht kleurde oranje van de vlammenwerpers. De tanks huilden. Op 17 april om 6 uur riepen de mensen in de straat dat we vrij waren, maar de Canadezen stuurden ons terug in de huizen, want er zouden nog sluipschutters zitten. Mijnheer Moorlag was bij de marechaussee en deed dienst op het Loo. Daar zaten de Canadezen bij de stallen. Na de bevrijding werden de dames door de Canadese soldaten uitgenodigd om te horen hoe het de bevolking vergaan was. Mevrouw Moorlag en ik werden keurig onthaald met muffins en Engelse thee. Er waren ook soldaten die al 6 jaar in de oorlog dienden en niet meer in een gewoon huis waren geweest. Een had een zoontje van 6 dat hij nog nooit gezien had. Hij had wel stapels foto’s. We hebben hem uitgenodigd op ons evacuatie-adres. George Conlan heette hij. Een leuke man. We kregen nieuwe tandenborstels en tandpasta van hem. Hij moest die zomer nog heen en weer naar Schotland. Toen hij terug kwam had hij een heel pakket met spullen en voedsel voor ons meegenomen. Na de bevrijding mochten we pas eind juli terug naar de Rietgrachtstraat. Er zat een groot granaatgat in het dak. Er hingen een Engelse baret en een Duitse baret aan de kapstok en er stond een vreemd nachtkastje in de gang. Overal lag afval. De vloerkleden waren verdwenen. We mochten al het puin op straat gooien. Er bleef niet veel over. We kregen matrassen van mijn vader. In de kelder lag nog cokes die we in februari 1944, na het bombardement op de gasfabriek, opgehaald hadden. We kookten op zolder. De box van Joop stond halverwege op het balkon, tussen het puin. Na drie weken kwam er controle van de gemeente. We hebben toen meteen een ander huis op de Van Lawick van Pabststraat toegewezen gekregen. Het was een groot huis met 3, 4 meter hoge kamers. Alles was kaal en uitgeleefd. Het was een pension geweest. Van de aktie ‘Amsterdam helpt Arnhem’ (AHA) kwamen Amsterdamse bouwvakkers ons in Arnhem helpen. Wanden betengelen en behangen met pakpapier en daarna sausen. Ik heb de vloeren geschrobd. Boudewijn had nog geen bakkerswerk en hielp bij het uitgiftepunt van de gaarkeuken bij het tramhuisje op de burgemeester Weertsstraat. We kregen een emmertje met Bismarckharing (grote haringen). We hebben nog 7 jaar gewoond in de burgemeesterswijk.