Ik werkte in de oorlog in Arnhem bij de AKU (later Akzo-Nobel). De AKU was belangrijk voor de Duitsers, moest doordraaien en daarom mochten wij er blijven werken.
Ik liep dagelijks heen en weer van Arnhem-Zuid naar de Velperweg. Eerst met een pontje over de Rijn, omdat de Rijnbrug aan het begin van de oorlog vernield was. Later over de door de Duitsers herstelde brug.
Arnhem-Zuid was nog heel klein. Wij zijn kort voor de oorlog van de Geitenkamp naar Zuid verhuisd, omdat mijn vader dan dichter bij zijn werk op de gasfabriek woonde.
Mijn chef zat dik in de ondergrondse.
Op zaterdag 16 september 1944 (toen werkte je nog op zaterdag) gaf hij mij een hand en zei: “Nou Bep misschien zien we elkaar maandag niet meer”. Ik vond het zo raar, maar naderhand dacht ik dat hij geweten heeft wat er ging gebeuren.
Misschien zien we elkaar maandag niet meer
Op zondagmorgen 17 september gingen we zoals gewoonlijk naar de 9 uur mis in de Sacramentskerk in Arnhem-Zuid. Tijdens de viering was er luchtalarm en pastoor Tervoert onderbrak de dienst en vond het veiliger dat we allemaal naar huis gingen.
Onderweg hoorden we schoten en vliegtuigen, maar we wisten niet wat er gaande was. Later die dag waren mijn vriend (ik was 22) en ik met de fiets gaan kijken hoe mijn zus het maakte. Zij woonde in een huis bij de Steenoven in Meinderswijk (haar man was daar bedrijfsleider).
We hadden zicht op Oosterbeek en zagen al die vliegtuigen en parachutisten. Dit was geen gewoon bombardement. We zijn gaan schuilen in de Steenoven. De schippers van de boten die op de Rijn voeren, legden aan en kwamen ook aan land om in de Steenoven te schuilen.
Ik wilde naar huis en ben ook gegaan.
Wij woonden in de Sleedoornlaan, vlak bij de zuidelijke oprit van de brug. Daar hebben we de hele dag gewacht, in angst, want we wisten immers niets.
Later kwamen de buurman en buurvrouw, die 5 kleine kinderen hadden. De buurvrouw had zo’n angst dat mijn moeder zei: “Kom maar bij ons”.
Zij zaten met z’n allen in het toilet, ja je moet wat, en wij in de kelder. Er ontplofte een granaat in de tuin, de scherven kwamen door de voordeur en kwamen terecht in de trap. Alles ging gelukkig goed maar wel erg angstig.
Mijn vader zei later: “Jullie kunnen op bed gaan liggen, maar je houdt je schoenen aan want je moet zo weg kunnen”.
De volgende dag op maandag zaten de Duitsers bij ons voor de deur. Zij groeven zich in en waren ook heel zenuwachtig. Ze liepen door de straat en schreeuwden: “Heraus, heraus, sonst schiessen wir”.
Heraus, heraus, sonst schiessen wir
Als demonstratie mitrailleerden ze een huis van boven tot beneden. Dan wil je wel weg. We zijn met z’n allen de achterdeur uit gegaan naar de Hazelaarstraat. Bij een open deur zijn we naar binnen gelopen. Daar lagen al 20 mensen op de grond.
We hebben daar gezeten tot woensdag de 20ste september. Toen kwam er iemand van de ondergrondse die zei: “Jullie moeten hier weg, want de bunkers op de zuidoever naast de brug zijn al in brand gestoken. Als de brand overslaat naar jullie, dan zijn jullie verloren”.
Maar waar naar toe? Mijn vader zei: “Ik wil eerst naar huis, ik heb een vluchtkoffertje klaar staan”. Mijn vader vroeg of ik mee wilde gaan. Op de knieën door de tuin zijn we naar huis gekropen. Heel voorzichtig allemaal. We hoorde niets in het huis. Mijn vader heeft het koffertje, met papieren, spaarbankboekje en ondergoed, gepakt en ik heb uit de schuur nog een fiets gehaald.
Met een kind achter op de fiets en mijn zusje met de kinderwagen en voor iedereen een schone onderbroek, zijn we achteruit het paadje gegaan, de straat in.
Op de knieën om het hoekje gekeken. ”Jongens het is vrij rustig, we wagen het maar”. Monchyplein over. We moesten naar Elden, maar Arnhem-Zuid was nog nauwelijks bebouwd. Je was eigenlijk een grote schietschijf.
Je was eigenlijk een schietschijf
We hadden de instructie van mijn vader gekregen: ”Als je iets hoort, laat je maar vallen”. Wij gingen naar Elst omdat we daar iemand kenden, waar wij altijd appels haalden. Dat was tenminste een beetje bekend.
Toen ik op onze weg omkeek, zag ik over de rivier de stad branden van Oosterbeek tot Westervoort. Ik kan er nog niet goed tegen. Zo’n naar gezicht. De vlammen zaten boven in de grote toren.
Mijn vader zei : “Kijk maar niet meer om”. Dat was die woensdag 20 september.
Bij het viaduct in Elden stonden allemaal militaire Duitsers, maar ze lieten ons gelukkig gaan. We keken nog eenmaal om naar de stad. Dan kom je achter de dijk en dan is er niets aan de hand, dat is toch zo raar.
We liepen door naar Elst naar de familie Witjes, waarop Mevrouw Witjes zei: “Zijn jullie er nou pas”? Wisten zij veel wat we allemaal meegemaakt hadden. We konden bij de familie Witjes blijven. Onze buren werden bij hun buren ondergebracht.
De volgende dag, donderdag 21 september 1944 dus, hoorden we een geweldige knal. Er was een munitietrein ontploft. Alle ruiten eruit, mensen waren licht gewond door de glasscherven.
Er zijn toen in de kelder slaapplaatsen ingericht. De volgende dag zagen we vluchtende Duitsers. Die wisten ook niet waar ze naar toe moesten. Zaterdag en zondag was het rustig.
Maandag 25 september zagen wij de eerste geallieerde tank vanuit Nijmegen. We waren blij en dachten dat we niet meer in de kelder hoefden. “Jawel”, zei de tankcommandant. Hij moest zijn jongens terug halen van over de rivier uit Oosterbeek, dus er zou geschoten worden.
De commandant van de tank vroeg of hij bij ons in de kelder mocht zitten. Hij bad op het trapje in de kelder zijn rozenkrans.
Hij bad op het trapje in de kelder zijn rozenkrans
Ik vroeg hem: “Waar bid je nu voor”? “Voor mijn jongens aan de overkant”, antwoordde hij. Ik vond het zo knap van hem.
De hele nacht hebben de Engelsen over ons heen geschoten om onder dekking van hun dik granaatvuur de jongens bij Driel terug te halen, wat overigens niet helemaal gelukt is.
Op enig moment kregen we de verbindingsdienst ingekwartierd, wat wel makkelijk was want dan werden we in ieder geval op de hoogte gehouden.
We dachten dat de oorlog afgelopen zou zijn, maar bleek niet het geval, overal kwamen nog Duitse troepen opzetten.
Een van de jongens van het gezin waar wij waren, was knecht bij een boer 200 meter verder op. Hij vroeg ons mee te komen, want de Engelsen wilden wat en de boer kon geen Engels.
Ik was blij dat ik op de Mulo (Mavo) gezeten had en wat Engels sprak. En dan kom je door een landschap dat je alleen op oorlogsfilms ziet: Omgevallen telefoonpalen, beesten in de wei met zware verwondingen en zo.
Eind Oktober kwam er in het huis een hoge officier binnen. Hij was verbaasd: “Zitten hier nog burgers, jullie moeten meteen weg. De Duitsers zitten 100 meter hiervandaan, dit is het front”.
De Engelsen die bij ons ingekwartierd waren, vonden het heel erg dat we weg moesten. Ze zeiden: “We zullen wel op het huis passen”. Van de een kregen we een stuk chocola van de ander snoep voor onderweg.
Om 6 uur ’s avonds zijn we achter elkaar lopend richting Nijmegen gegaan, een lichtje voor en achter, zodat de militairen konden zien dat we burgers waren die weg gingen.
Die avond zijn we niet verder dan Lent gekomen, waar een bureau was dat vluchtelingen opving.
De volgende dag, na een nacht bij een boer op zolder te hebben geslapen, moesten we wachten bij het Witte huis in Lent (wat er nu nog staat) om naar Brabant of België gebracht te worden.
Mijn moeder wou niet naar België, maar vader zei dat we niks te kiezen hadden. Voor onderweg kregen we een emmer met erwtensoep en 3 sneetjes roggebrood met stroop, wat nog lekker was ook.
We klommen op een Engelse vrachtwagen. Ik had een baby van twee jaar op mijn schoot, die meteen mijn jas vol pieste. Nog voor we vertrokken begonnen de Duitsers op de brug in Nijmegen te schieten. Ik dacht dat we het niet zouden redden. Maar we zijn toch over de Bailey-brug
(een militaire, verplaatsbare noodbrug), naast de grote brug, de Waal overgestoken en uiteindelijk in kamp Nistelrode terecht gekomen en in een klein huisje ondergebracht.
De volgende dag zijn we onderzocht op luizen etc., want de mensen kwamen van heinde en ver.
In Nistelrode zijn we op adem gekomen. Je kon buiten lopen. Er werd wel geschoten, vanuit Den Bosch want dat was nog niet bevrijd. Maar toch wen je aan dat gevaar. Het valt wel mee. Je denkt dat er wel niks zal gebeuren.
Mijn vader is toen met de buurman (van de 5 kleintjes) naar Oss gefietst, omdat hij daar iemand kende waar we misschien onderdak zouden kunnen krijgen. We konden in Oss in een mooi huis aan de Spoorlaan, van een RijksDuitser (in Nederland wonende Duitser) die kennelijk gevlucht was.
We trokken met 12 mensen in dat huis, geen probleem, iedereen sliep waar het kon.
We kregen van de buurt allerhande zaken: een koffiepot, een emmer, een koekenpan. Eten kwam voor ons uit de gaarkeuken; daar kon je bonnen voor kopen. We kregen ook wat kleren, omdat ik nog steeds liep in het zomerjurkje van september het jaar daarvoor.
Omdat mijn schoenen kapot waren liep ik op klompen.
Er was niet altijd stroom in Oss. De tandarts kon maar van één tot twee boren en bij de kapper ging je met een natte kop naar huis.
Mijn vader kon geen geld halen van zijn spaarbankboekje van de Gelderse Spaarbank, omdat we in Brabant waren. Toen het geld op was ben ik met mijn vader naar de sociale dienst gegaan. Hij schaamde zich en wou niet alleen gaan.
We kregen allebei werk aangeboden bij het gasbedrijf, mijn vader als bonnenuitgever en ik als typiste. Later ben ik overgeplaatst naar de burgerlijke stand in Oss.
Mijn zusje van 20 ontmoette in Oss haar toekomstige echtgenoot. Al met al was het best wel een leuke tijd in Oss.
In juli 1945 ging mijn vader op de fiets naar Arnhem. Hij kreeg een overlevingspakketje mee. Wij bleven in spanning achter.
Toen hij terug kwam, zei mijn vader dat ons huis totaal was leeggeroofd en alle ruiten eruit. We konden het wel weer bewoonbaar maken. Alle bedden waren versleept naar één huis in de straat, dat dienst heeft gedaan als Duits lazaret.
Eind juli kregen we pas vergunning om terug te keren. Arnhem lag tot die tijd vol met granaten en booby traps.
Bij de thuiskomst was onze familie ook weer terug, allemaal nog in leven. We waren blij elkaar weer te zien.
Een ding was belangrijk: we waren weer vrij en weer bij elkaar. Iets om heel dankbaar voor te zijn.