Er is een leven voor en een leven na de oorlog

Parachutisten
‘Je moet bovenaan de Lijsterstraat gaan kijken, Gerrit, er hangen allemaal rare dingen in de lucht.’ Ik er meteen op af, maar begreep niet wat dat nu konden zijn.
Ik was nog veel te jong om te beseffen wat er aan de hand was. Later op die zondag 17 september 1944 hoorde ik dat het parachutisten waren.
Toen kwamen ook berichten over zware gevechten in de binnenstad van Arnhem en in Oosterbeek. Ja, dan ga je een gevoel krijgen dat we nu misschien bevrijd worden!

We hoorden ongelooflijke knallen

Maar …………………………. op maandag en dinsdag wordt er nog steeds gevochten. Dag en nacht wordt er over ons huis geschoten en horen we ongelooflijke knallen. Dan komt de twijfel weer boven.
De mensen waren al zo vaak blij gemaakt: “Het duurt niet lang meer”!
Nu hoorden we het zelfs van Engelse militairen: “De oorlog is bijna afgelopen”.

Evacuatie naar Loenen
De oorlog was nog lang niet afgelopen.
Zondag 24 september hingen er overal aanplakbiljetten dat we moesten evacueren: De inwoners van Arnhem beneden de spoorlijn nog dezelfde dag, de mensen boven de spoorlijn de volgende dag.
Met instructies: “In verband met luchtgevaar wordt men aangeraden kleine groepen te vormen, voorzien van witte vlaggen”.

Kleine groepen voorzien van witte vlaggen

Wij gingen ook op pad, achter de grote massa aan, richting Apeldoorn.
Bij de Woeste Hoeve kregen we te horen dat we naar Loenen moesten, naar hotel De Eikeboom. In het hotel gaf iemand ons een papiertje met ons ‘logeeradres’: Kanaal Zuid, nummer zoveel.
Daar hebben we het best goed gehad. Ik hoefde niet naar school.
We hadden geen honger, dankzij het netwerk dat mijn opa, die ook op een evacuatie-adres in Loenen verbleef, al snel had opgebouwd.
Veel familieleden bleken in Loenen te wonen en die wilden elkaar best helpen.
Tijdens de evacuatie kreeg ik geelzucht; ik was doodziek. Ook toen kregen we via via van een boer hulp: Verse karnemelk.
Na mijn genezing mocht ik twee keer per week bij die boer komen eten om verder aan te sterken.
De moeder en de zuster van mijn vader hebben de evacuatie niet overleefd.
Op 10 december 1944 liet een geallieerd vliegtuig bommen vallen op hotel Bosoord in Loenen. In totaal 33 doden, van wie 28 evacués. Onder hen mijn oma en mijn tante. Dat heeft het leven van vooral mijn vader flink getekend.
Je raakte eraan gewend dat er steeds minder te koop was, totdat je met geld helemaal niets meer kon kopen. Je kon alleen nog maar ruilen. Sieraden, beddengoed en fietsbanden waren gewild.
In 1944 stond een advertentie in de Nieuwe Apeldoornsche Courant van een huisarts: “Gevraagd, fietsband, om mijn praktijk te kunnen voortzetten”.

De bevrijding
Loenen is bevrijd op 16 april 1945. Ik weet het nog goed.
De dagen ervoor kwamen er steeds meer Duitse militairen. Dat maakte ons angstig. Gelukkig trokken ze snel verder, ‘heim ins Reich’.
De hele bevrijding heeft misschien maar 10 minuten geduurd.
Omdat we hoorden schieten, hebben we ons toen teruggetrokken in de kelder. Al snel werd het stil. Een van de mannen haalde een zandzak uit de raamopening.
Tot onze stomme verbazing zagen we vlakbij een militair voertuig staan, van de Canadezen.
Je wordt dan helemaal gek. Zou het echt waar zijn? Zouden we echt vrij zijn?

Ze komen toch niet terug?

We vroegen aan de Canadezen: “Ze komen toch niet terug”?
Diezelfde avond kregen we inkwartiering van een Canadese luitenant met zes manschappen. Ze brachten van alles mee wat wij in geen tijden meer gezien hadden: Sigaretten, wittebrood, suiker, chocola.
Als ik nu op de oorlog terugkijk, heeft de reep chocola die ik toen kreeg misschien wel de meeste indruk op me gemaakt.
Ik was al die jaren nog maar een klein jongetje.
Voor mij veranderde er eigenlijk maar één ding. Ik ging graag naar de soldaten kijken in de Menno van Coehoorn kazerne vlakbij ons huis, maar dat mocht na de Duitse inval niet meer van mijn ouders. Daar begreep ik toen niets van.
Wat wel indruk op mij heeft gemaakt, ik zat in de vierde klas (wat nu groep zes is) en bij ons in de klas zat een joodse meisje dat van de ene op de andere dag niet meer kwam. Wij hebben nooit meer iets van haar vernomen.
Pas veel later dringt het tot je door wat dat betekende.
Ook al zeg ik dat er voor mij weinig veranderde in de oorlog, toch voel ik me van de generatie die zegt: Er is een leven voor en een leven na de oorlog.

Soms aten we een stukje vlees

Eigenlijk herinner ik me vrijwel niets van de oorlog. Alleen een paar voorvallen die blijkbaar diepe indruk op mij hebben gemaakt.
Zo weet ik nog dat het 17 september, toen de aanval op Arnhem begon, heel mooi weer was en dat we die dag boontjes aten.
Op 24 september moesten wij ons huis uit. We zijn we eerst naar de ouders van mijn moeder gegaan, die op de Hoogkamp woonden. Vanaf de Hoogkamp zijn we naar de fam. Jacobs aan de Schelmseweg in Schaarsbergen vertrokken.
Wij waren met z’n achten, mijn vader en moeder, mijn oudste zus van bijna 6, mijn kleine zusje van 2 en ik en verder nog mijn opa en oma en een tante.
Mijn moeder was in verwachting van mijn jongste zusje, die op 8 oktober 1944 in Schaarsbergen is geboren.
Ik weet niet hoelang we daar gebleven zijn, maar uiteindelijk zijn we terecht gekomen op een boerderij in Schaarsbergen, midden in het bos, tussen de Deelenseweg en de Kemperbergerweg. Daar zijn we gebleven tot de oorlog voorbij was.
We hebben het goed gehad in Schaarsbergen. Geen honger, vooral niet omdat mijn vader, die bakker was, tijdens onze evacuatie in de bakkerij in Schaarsbergen moest werken.
Hij moest daar brood voor de Duitsers bakken.

Mijn vader moest brood bakken voor de Duitsers

Elke dag liep hij door het bos naar zijn werk en weer terug. Vaak liep er een (wilde) kat met hem mee tot aan de bosrand. Daar bleef hij wachten tot mijn vader ’s avonds weer naar ons toe kwam. Samen liepen ze dan weer terug naar de boerderij. Soms had de kat een konijn gevangen, dat mijn vader dankbaar mee nam.
Wij aten dan niet alleen vers brood, maar ook een lekker stukje vers vlees. Een geweldige traktatie!
Tijdens een van de luchtaanvallen gierden de granaten om ons huis. Het was een angstaanjagend lawaai.

Het was een angstaanjagend lawaai

Mijn moeder was bij ons op zolder, waar we sliepen. De ruiten werden eerst naar binnen gedrukt en direct daarna vlogen ze naar buiten. Alle ruiten waren in een klap verdwenen.
Ik herinner me ook nog een heel angstig moment. Ik zat op de wc, die achter op de deel was, toen er Duitse soldaten kwamen, die de deel doorzochten.
Ik durfde geen geluid te maken. Hoelang ik op de wc heb gezeten, voor ik er weer af durfde te komen, weet ik niet meer. In mijn herinnering wel uren.
Mijn vader had totaal geen groene vingers, maar in de oorlog oogstte hij toch groente voor ons. Als er wat opkwam gebeurde het wel dat de Duitsers als eersten de groente plukten. Wij moesten dan weer wachten tot de volgende oogst. Daar viel weinig aan te doen.
Op 17 januari 1945 werd ik 5 jaar. Er lag wel een meter sneeuw. Ik kreeg die dag een prachtige aangeklede pop en was er erg blij mee.
Pas later zag ik dat het mijn oude pop was die van mijn moeder, die heel goed kon naaien, nieuwe kleertjes had gekregen.

De stad brandde van Oosterbeek tot Westervoort

Ik werkte in de oorlog in Arnhem bij de AKU (later Akzo-Nobel). De AKU was belangrijk voor de Duitsers, moest doordraaien en daarom mochten wij er blijven werken.
Ik liep dagelijks heen en weer van Arnhem-Zuid naar de Velperweg. Eerst met een pontje over de Rijn, omdat de Rijnbrug aan het begin van de oorlog vernield was. Later over de door de Duitsers herstelde brug.
Arnhem-Zuid was nog heel klein. Wij zijn kort voor de oorlog van de Geitenkamp naar Zuid verhuisd, omdat mijn vader dan dichter bij zijn werk op de gasfabriek woonde.
Mijn chef zat dik in de ondergrondse.
Op zaterdag 16 september 1944 (toen werkte je nog op zaterdag) gaf hij mij een hand en zei: “Nou Bep misschien zien we elkaar maandag niet meer”. Ik vond het zo raar, maar naderhand dacht ik dat hij geweten heeft wat er ging gebeuren.

Misschien zien we elkaar maandag niet meer

Op zondagmorgen 17 september gingen we zoals gewoonlijk naar de 9 uur mis in de Sacramentskerk in Arnhem-Zuid. Tijdens de viering was er luchtalarm en pastoor Tervoert onderbrak de dienst en vond het veiliger dat we allemaal naar huis gingen.
Onderweg hoorden we schoten en vliegtuigen, maar we wisten niet wat er gaande was. Later die dag waren mijn vriend (ik was 22) en ik met de fiets gaan kijken hoe mijn zus het maakte. Zij woonde in een huis bij de Steenoven in Meinderswijk (haar man was daar bedrijfsleider).
We hadden zicht op Oosterbeek en zagen al die vliegtuigen en parachutisten. Dit was geen gewoon bombardement. We zijn gaan schuilen in de Steenoven. De schippers van de boten die op de Rijn voeren, legden aan en kwamen ook aan land om in de Steenoven te schuilen.
Ik wilde naar huis en ben ook gegaan.
Wij woonden in de Sleedoornlaan, vlak bij de zuidelijke oprit van de brug. Daar hebben we de hele dag gewacht, in angst, want we wisten immers niets.
Later kwamen de buurman en buurvrouw, die 5 kleine kinderen hadden. De buurvrouw had zo’n angst dat mijn moeder zei: “Kom maar bij ons”.
Zij zaten met z’n allen in het toilet, ja je moet wat, en wij in de kelder. Er ontplofte een granaat in de tuin, de scherven kwamen door de voordeur en kwamen terecht in de trap. Alles ging gelukkig goed maar wel erg angstig.
Mijn vader zei later: “Jullie kunnen op bed gaan liggen, maar je houdt je schoenen aan want je moet zo weg kunnen”.
De volgende dag op maandag zaten de Duitsers bij ons voor de deur. Zij groeven zich in en waren ook heel zenuwachtig. Ze liepen door de straat en schreeuwden: “Heraus, heraus, sonst schiessen wir”.

Heraus, heraus, sonst schiessen wir

Als demonstratie mitrailleerden ze een huis van boven tot beneden. Dan wil je wel weg. We zijn met z’n allen de achterdeur uit gegaan naar de Hazelaarstraat. Bij een open deur zijn we naar binnen gelopen. Daar lagen al 20 mensen op de grond.
We hebben daar gezeten tot woensdag de 20ste september. Toen kwam er iemand van de ondergrondse die zei: “Jullie moeten hier weg, want de bunkers op de zuidoever naast de brug zijn al in brand gestoken. Als de brand overslaat naar jullie, dan zijn jullie verloren”.
Maar waar naar toe? Mijn vader zei: “Ik wil eerst naar huis, ik heb een vluchtkoffertje klaar staan”. Mijn vader vroeg of ik mee wilde gaan. Op de knieën door de tuin zijn we naar huis gekropen. Heel voorzichtig allemaal. We hoorde niets in het huis. Mijn vader heeft het koffertje, met papieren, spaarbankboekje en ondergoed, gepakt en ik heb uit de schuur nog een fiets gehaald.
Met een kind achter op de fiets en mijn zusje met de kinderwagen en voor iedereen een schone onderbroek, zijn we achteruit het paadje gegaan, de straat in.
Op de knieën om het hoekje gekeken. ”Jongens het is vrij rustig, we wagen het maar”. Monchyplein over. We moesten naar Elden, maar Arnhem-Zuid was nog nauwelijks bebouwd. Je was eigenlijk een grote schietschijf.

Je was eigenlijk een schietschijf

We hadden de instructie van mijn vader gekregen: ”Als je iets hoort, laat je maar vallen”. Wij gingen naar Elst omdat we daar iemand kenden, waar wij altijd appels haalden. Dat was tenminste een beetje bekend.
Toen ik op onze weg omkeek, zag ik over de rivier de stad branden van Oosterbeek tot Westervoort. Ik kan er nog niet goed tegen. Zo’n naar gezicht. De vlammen zaten boven in de grote toren.
Mijn vader zei : “Kijk maar niet meer om”. Dat was die woensdag 20 september.
Bij het viaduct in Elden stonden allemaal militaire Duitsers, maar ze lieten ons gelukkig gaan. We keken nog eenmaal om naar de stad. Dan kom je achter de dijk en dan is er niets aan de hand, dat is toch zo raar.
We liepen door naar Elst naar de familie Witjes, waarop Mevrouw Witjes zei: “Zijn jullie er nou pas”? Wisten zij veel wat we allemaal meegemaakt hadden. We konden bij de familie Witjes blijven. Onze buren werden bij hun buren ondergebracht.
De volgende dag, donderdag 21 september 1944 dus, hoorden we een geweldige knal. Er was een munitietrein ontploft. Alle ruiten eruit, mensen waren licht gewond door de glasscherven.
Er zijn toen in de kelder slaapplaatsen ingericht. De volgende dag zagen we vluchtende Duitsers. Die wisten ook niet waar ze naar toe moesten. Zaterdag en zondag was het rustig.
Maandag 25 september zagen wij de eerste geallieerde tank vanuit Nijmegen. We waren blij en dachten dat we niet meer in de kelder hoefden. “Jawel”, zei de tankcommandant. Hij moest zijn jongens terug halen van over de rivier uit Oosterbeek, dus er zou geschoten worden.
De commandant van de tank vroeg of hij bij ons in de kelder mocht zitten. Hij bad op het trapje in de kelder zijn rozenkrans.

Hij bad op het trapje in de kelder zijn rozenkrans

Ik vroeg hem: “Waar bid je nu voor”? “Voor mijn jongens aan de overkant”, antwoordde hij. Ik vond het zo knap van hem.
De hele nacht hebben de Engelsen over ons heen geschoten om onder dekking van hun dik granaatvuur de jongens bij Driel terug te halen, wat overigens niet helemaal gelukt is.
Op enig moment kregen we de verbindingsdienst ingekwartierd, wat wel makkelijk was want dan werden we in ieder geval op de hoogte gehouden.
We dachten dat de oorlog afgelopen zou zijn, maar bleek niet het geval, overal kwamen nog Duitse troepen opzetten.
Een van de jongens van het gezin waar wij waren, was knecht bij een boer 200 meter verder op. Hij vroeg ons mee te komen, want de Engelsen wilden wat en de boer kon geen Engels.
Ik was blij dat ik op de Mulo (Mavo) gezeten had en wat Engels sprak. En dan kom je door een landschap dat je alleen op oorlogsfilms ziet: Omgevallen telefoonpalen, beesten in de wei met zware verwondingen en zo.
Eind Oktober kwam er in het huis een hoge officier binnen. Hij was verbaasd: “Zitten hier nog burgers, jullie moeten meteen weg. De Duitsers zitten 100 meter hiervandaan, dit is het front”.
De Engelsen die bij ons ingekwartierd waren, vonden het heel erg dat we weg moesten. Ze zeiden: “We zullen wel op het huis passen”. Van de een kregen we een stuk chocola van de ander snoep voor onderweg.
Om 6 uur ’s avonds zijn we achter elkaar lopend richting Nijmegen gegaan, een lichtje voor en achter, zodat de militairen konden zien dat we burgers waren die weg gingen.
Die avond zijn we niet verder dan Lent gekomen, waar een bureau was dat vluchtelingen opving.
De volgende dag, na een nacht bij een boer op zolder te hebben geslapen, moesten we wachten bij het Witte huis in Lent (wat er nu nog staat) om naar Brabant of België gebracht te worden.
Mijn moeder wou niet naar België, maar vader zei dat we niks te kiezen hadden. Voor onderweg kregen we een emmer met erwtensoep en 3 sneetjes roggebrood met stroop, wat nog lekker was ook.
We klommen op een Engelse vrachtwagen. Ik had een baby van twee jaar op mijn schoot, die meteen mijn jas vol pieste. Nog voor we vertrokken begonnen de Duitsers op de brug in Nijmegen te schieten. Ik dacht dat we het niet zouden redden. Maar we zijn toch over de Bailey-brug
(een militaire, verplaatsbare noodbrug), naast de grote brug, de Waal overgestoken en uiteindelijk in kamp Nistelrode terecht gekomen en in een klein huisje ondergebracht.
De volgende dag zijn we onderzocht op luizen etc., want de mensen kwamen van heinde en ver.
In Nistelrode zijn we op adem gekomen. Je kon buiten lopen. Er werd wel geschoten, vanuit Den Bosch want dat was nog niet bevrijd. Maar toch wen je aan dat gevaar. Het valt wel mee. Je denkt dat er wel niks zal gebeuren.
Mijn vader is toen met de buurman (van de 5 kleintjes) naar Oss gefietst, omdat hij daar iemand kende waar we misschien onderdak zouden kunnen krijgen. We konden in Oss in een mooi huis aan de Spoorlaan, van een RijksDuitser (in Nederland wonende Duitser) die kennelijk gevlucht was.
We trokken met 12 mensen in dat huis, geen probleem, iedereen sliep waar het kon.
We kregen van de buurt allerhande zaken: een koffiepot, een emmer, een koekenpan. Eten kwam voor ons uit de gaarkeuken; daar kon je bonnen voor kopen. We kregen ook wat kleren, omdat ik nog steeds liep in het zomerjurkje van september het jaar daarvoor.
Omdat mijn schoenen kapot waren liep ik op klompen.
Er was niet altijd stroom in Oss. De tandarts kon maar van één tot twee boren en bij de kapper ging je met een natte kop naar huis.
Mijn vader kon geen geld halen van zijn spaarbankboekje van de Gelderse Spaarbank, omdat we in Brabant waren. Toen het geld op was ben ik met mijn vader naar de sociale dienst gegaan. Hij schaamde zich en wou niet alleen gaan.
We kregen allebei werk aangeboden bij het gasbedrijf, mijn vader als bonnenuitgever en ik als typiste. Later ben ik overgeplaatst naar de burgerlijke stand in Oss.
Mijn zusje van 20 ontmoette in Oss haar toekomstige echtgenoot. Al met al was het best wel een leuke tijd in Oss.
In juli 1945 ging mijn vader op de fiets naar Arnhem. Hij kreeg een overlevingspakketje mee. Wij bleven in spanning achter.
Toen hij terug kwam, zei mijn vader dat ons huis totaal was leeggeroofd en alle ruiten eruit. We konden het wel weer bewoonbaar maken. Alle bedden waren versleept naar één huis in de straat, dat dienst heeft gedaan als Duits lazaret.
Eind juli kregen we pas vergunning om terug te keren. Arnhem lag tot die tijd vol met granaten en booby traps.
Bij de thuiskomst was onze familie ook weer terug, allemaal nog in leven. We waren blij elkaar weer te zien.
Een ding was belangrijk: we waren weer vrij en weer bij elkaar. Iets om heel dankbaar voor te zijn.

Geen fijne herinneringen

Op vrijdag (de 15e september) begon mijn vader een schuilkelder te graven. Iedereen lachte hem uit, maar op dinsdag (de 19e) zaten wij er in. Ons hele gezin, mijn vader en moeder, mijn twee zussen en twee broers en ik (toen 22 jaar oud). Onze boerderij lag vlak tegen de dijk in Driel. De Duitsers zaten op de stuwwal van Doorwerth en schoten over de Rijn naar beneden op de Engelsen in de Betuwe bij Driel. We zaten er midden tussen.

Onze boerderij kreeg negen voltreffers

Onze boerderij kreeg negen voltreffers. Alle ruiten lagen er uit en er zat een groot gat in het dak. De slag om Arnhem was op zondag de 17e begonnen, heel plotseling tijdens de kerkdienst. Het werd een angstige week. De schuilkelder had geen wc en als je buiten kwam, had je daar de Duitsers en dáár de Engelsen (en de Polen). Op maandag (de 25e) zijn we geëvacueerd. Je kon niets meenemen, alleen de kleren die je aanhad. Je kon niet eens het huis in om iets van boven te halen. Het huis was kapot. Mijn vader had nog wel wat spullen, gewikkeld in doeken, begraven op het erf, maar veel bleef achter in het kapotte huis. Voor mijn vader was het verschrikkelijk. Hij was boer en zijn fruitbomen hingen vol, klaar voor de oogst. De dieren hebben we buiten vrij gelaten.

De dieren hebben we buiten vrij gelaten

Op de platte wagen, met het paard er voor gespannen, vol met oude en zwangere vrouwen, en wij met de fietsen er achter aan, vertrokken we. Via de achteruitgang van het erf, want op de dijk werd geschoten. Via Elst, daar heb ik nog in een droge sloot gelegen vanwege het luchtalarm, kwamen we in Herveld (10 km zuidelijker van Driel) bij mensen die we helemaal niet kenden. Daar waren we met 23 man op een boerderij. We sliepen in het hooi; gewoonste zaak van de wereld. Overdag hielpen we de boer met brood bakken, kool van het land halen, aardappels rooien, eten koken, de was doen en alles. We maalden rogge en karden boter, allemaal clandestien natuurlijk. Mijn broers zijn nog terug geweest naar Driel om kleren op te halen. Het leven op die boerderij was best vertrouwd, maar we konden er niet blijven, het was te vol. Mijn broers bleven achter in Herveld, maar met zussen en ouders zijn we half oktober vertrokken en kwamen we na een lange tocht via een school in Lent en een kamp Nistelrode, in Oss, bij de ouders van kennissen die met ons samen reisden. Mijn fiets is ergens achtergebleven, ik weet niet meer waar. Over de Waal werden we getransporteerd door Engelse militairen. Oss was bevrijd gebied. Ik heb er nadien tijdens ons verblijf tot na de bevrijding in mei 1945 geen militairen meer gezien. Op het eerste adres in Oss zijn we maar even geweest. Het waren geen aardige mensen. We zaten de hele dag in de schuur met één petroleum pitje te blauwbekken. Op het tweede adres in Oss werden we ontvangen door de Mulders. Mevrouw Mulder zag er heel streng uit, helemaal in het zwart en met een norse blik. Toch bleken de Mulders heel aardig. We hadden een hele etage en ik sliep, samen met twee zussen in één bed. Prinsheerlijk. Mijn vader had van het evacuatiebureau geld gekregen voor een bijdrage voor het verblijf bij de Mulders, maar mijnheer Mulder wou het niet aannemen. ”Dat wil ik niet hebben”, zei hij, “Jullie zijn al alles kwijt. Hou het maar”. Mijn broer kwam eens uit Herveld, met een half varken. Omdat we geen zout hadden, moest ik met het vlees naar de winkel toe om een deel te ruilen tegen zout. Zo zijn wij de winter door gekomen. Wij zijn 7 maanden in Oss geweest en de Mulders zijn na de oorlog vrienden gebleven. Het leven in Oss was niet slecht, we hadden onderdak en genoeg te eten. Bovendien was je vrij. Ik kreeg gelukkig een baantje, van tien tot vier uur, bij het evacuatiebureau, dat de distributiebonnen uitgaf. Maar verder was er niets te doen. Er was geen radio, tv of telefoon (en natuurlijk helemaal geen mobiel of internet),. Er was één winkel in Oss, die alleen op zaterdag en zondag open was. Bovendien was vrijwel alles op de bon en kon je toch niets krijgen. Cafés waren niet open en je moest vanwege de duisternis ’s avonds binnen blijven. We kenden niemand in Oss, behalve één andere familie uit Driel, en je kon niet naar je eigen familie. Mijn vader had geen werk, maar ook aannemer Mulder had weinig te doen. Er werd veel gewandeld en ook gedichten geschreven. Je deed gekke dingen om je te vermaken. De Mulders hadden een spel kaarten en dus we hebben veel gekaart, maar ik had totaal geen verstand van kaarten en vond het ook niet leuk. De tijd in Oss bestond eigenlijk uit wachten en je zorgen maken over de boerderij in Driel. We hebben 5 mei nog in Oss gevierd. Oh, Oh, prachtig, dansen op de Heuvelstraat, we waren bevrijd.

We waren bevrijd

Daarna zijn we snel teruggekeerd naar Driel. De oorlog was voorbij. Je was blij. Maar de thuiskomst was ook droevig. Het huis was binnen een vochtige puinhoop.

Het huis was binnen een vochtige puinhoop

De piano stond op zijn kant voor een raam met kistjes zand erop, gebruikt als schietplek. Alles van waarde, porselein en zo, was gestolen. De begraven spullen kwamen wel weer piekfijn tevoorschijn. Alle kassen lagen plat. Mijn vader en broers repareerden het dak van de boerderij. Drie maanden nadien kwam de poes die achtergebleven was weer terug naar de boerderij. We hebben er nog 4 jaar in gewoond. Toen liet mijn vader een nieuwe boerderij bouwen en is de oude omgebouwd tot koelcel voor fruit. Ik snap nog niet dat we het er zo goed van afgebracht hebben. Geen familie verloren, geen honger. In heel Driel is alleen één jongen door oorlogsgeweld om het leven gekomen; na de oorlog bij de demontage van een bom. Toch was de evacuatie een slechte tijd. Het ergst was de armoede. Tot de slag om Arnhem hadden we het ondanks de oorlog redelijk goed. We hadden veel fruitbomen en 9 kassen met druiven, perziken, en komkommers en ook kolen voor de stook. En met ruilen kon je bijna alles krijgen. Mijn vader heeft ook veel vlees en fruit weggegeven aan mensen in de buurt en familie. We hadden ook onderduikers. Je voelde je rijk doordat je veel kon doen voor anderen. Tijdens de evacuatie moest je plotseling zelf bedelen voor onderdak en voedsel. Het was een slechte tijd. Als ik nu op televisie vluchtelingen in andere landen zie, voel ik compassie. Zij hebben nú die slechte tijd. We hebben na de oorlog nauwelijks over de evacuatie gepraat. Niet thuis in Driel en ook niet later in mijn eigen gezin in Arnhem. Ik denk er nooit meer aan. Ik heb geen trauma’s, maar het zijn geen fijne herinneringen. Je richtte je blik op de toekomst. Ook dit gesprek was niet echt fijn, maar ik vergeet alles zo snel mogelijk weer.

Geen tijd gehad om te kunnen treuren

Zus van Huit begint haar verhaal over de Slag om Arnhem met een herinnering aan een eerdere gebeurtenis: Op 22 februari 1944 is de Rijnwijk, een klein plein met arbeiderswoningen vlak bij de Rijn, waar wij woonden, getroffen door een bom. Ik was toen aan het werk op de Apeldoornseweg. Er zijn bij dat bombardement 21 of 22 mensen gedood. Het sein ‘veilig’ was al gegeven en mijn moeder Truida liep naar buiten. Toen ze een buurjongetje dat buiten liep, naar binnen wilde halen, is ze toch nog zelf geraakt. Beide zijn overleden. Omdat ik de oudste van de meisjes was, kreeg ik op dat moment de moederrol, 15 jaar oud! Mijn jongste broer was 4. Ik had ook voor de oorlog al een rotjeugd, want mijn vader was communist en hij dronk veel. Zijn huwelijk was slecht. We werden op straat uitgescholden

We werden op straat uitgescholden.

In 1940 heeft mijn vader zijn schilderijen van Stalin en Dimitrov (Bulgaarse leider van de communistische internationale) verbrand. We moesten zijn communisme verder geheim houden, anders hadden de Duitsers hem onherroepelijk afgeknald. Op 17 september 1944 moesten wij uit de Rijnwijk vluchten voor de gevechten bij de Rijnbrug. We liepen naar het gebouw van de Heidemaatschappij aan de Veilingstraat, 200 meter verder. De Duitsers waren rondom.

We moesten op de grond slapen

We moesten op de grond slapen. De toiletten waren vies, verstopt, de urine liep over de vloer. Er is zelfs tijdens de drie dagen dat we daar waren, een kindje geboren. Het was er druk, het hele Rijnwijkpleintje zat in het gebouw. Ik herinner me nog, dat mannen naar het slachthuis gingen en naar de Camiz zuivelfabriek om vlees en boter te pikken. Mijn vader had konijnen maar die heeft hij vrijgelaten toen we verder vluchten. We konden ze wel de nek omdraaien maar we hadden natuurlijk geen vriezer om ze te bewaren. Na 3 of 4 dagen zijn we met zes broers en zussen naar de Johannastraat in Klarendal gelopen, want daar woonde mijn oma, de moeder van m’n vader. Mijn vader was bij de luchtbescherming en moest nog even achterblijven. Hij moest controleren of alles wel verduisterd werd, in verband met mogelijke luchtaanvallen van de Engelsen. Toen we moesten evacueren zijn we met paard en wagen verder getrokken naar Velp bij kennissen in de Ommerhofselaan, maar daar konden we maar één nacht blijven. Daarna zijn we naar Barneveld gelopen en hebben overnacht in een school. Overal was stro neergelegd en iedereen sliep door elkaar. In de school hebben we brood gekregen van de Duitsers en toen zijn we naar Soest gegaan. In Soest zijn we als familie gescheiden. Ik zat met m’n vader en kleine broertje bij mensen ingekwartierd. We hebben het daar niet goed gehad. Die mensen hadden wel te eten en zij hadden ook een zoontje dat lekker at, maar mijn broertje van 4 jaar kreeg niets. Dat vond ik wel erg. Ik ben daar dan ook weggegaan naar het adres van mijn zus in een ander huis. Daar was het levensgevaarlijk omdat daar een onderduiker op zolder woonde.

Daar was het levensgevaarlijk omdat er een onderduiker op zolder woonde

s ‘Avonds kwam hij wel eens naar beneden in vrouwenkleding, wij dachten eerst dan ook dat het een vrouw was. Maar de mevrouw waar wij woonden versprak zich eens. Daarna zei ze tegen ons: “Praat er met niemand over want anders schieten ze ons allemaal dood”. Nou, dat maakte ons wel bang. In Soest werkte mijn vader in de nachtdienst van het ziekenhuis, samen met mijn broers. Opeens werd er door de zusters geroepen: “Er is een razzia, er is een razzia”. In de keuken was een luikje met een matje erover. Vlug opende mijn vader het luik en stopte (trapte eigenlijk) mijn broertje erin. De andere is in de kast gekropen. Een derde kon nog vluchten en mijn andere broer van 17 hebben ze meegenomen naar Amersfoort. Ze wilde mijn vader ook meenemen, maar wij huilden nogal, want wat moesten we zonder vader. Eerst is hij meegenomen, maar daarna snel weer vrij gekomen. Dit gebeurde allemaal zo in de winter van 1944. Je kreeg nooit rust. Er gebeurde zoveel die tijd. Zelf ging ik op de fiets zonder banden op pad om eten te vinden of te gappen bij de boeren: Wortelen en waterknollen. Het was de hongerwinter!

Het was hongerwinter

De boeren vroegen wel: “Hebt u goud”? Dat had ik natuurlijk niet. Ja, ik had gouden oorringetjes van mijn moeder die ik geruild heb voor 4 sneden brood. Ik weet niet meer waar, want na de oorlog kon je het, wanneer je er werk van maakte, terug krijgen. Iedere ochtend bracht mijn vader ons twee sneden brood uit het ziekenhuis. Ons hondje, wat uit Arnhem was meegekomen, kreeg dan altijd de korsten die er af werden gesneden. Op een dag heeft mijn vader ons hondje geruild voor een zakje eigen-teelt tabak. Wij waren wel verdrietig om die hond, maar wij waren er ook blij om, omdat wij de korsten van het brood nu zelf konden opeten. Na verloop van tijd kreeg mijn kleine broer heimwee. De dokter in Soest zei dat we beter weer zover mogelijk naar Arnhem terug moesten gaan, zodat mijn broer zou denken dat hij naar huis ging. Dus zijn we weer terug gelopen naar Velp en weer via Barneveld. In Barneveld hebben we wederom in die school geslapen. Mijn vader had fietswielen op de kop getikt en van groentekistjes een karretje gemaakt. We zaten trouwens destijds onder de luizen. Toen we in Velp aankwamen ging mijn vader zich melden, maar men zei dat hij eigenlijk weer naar Soest moest: We kregen in Velp geen etensbonnen!

We kregen geen etensbonnen

Mijn broer werkte toen voor de Duitsers in Arnhem, waar niemand meer woonde. Hij wist dat de Duitsers een ‘sanitäter’ (een EHBO-er) zochten, en dat was mijn vader. Mijn broer zei: “Papa als je wilt kun je bij de Duitsers werken als EHBO-er en dan krijg je toch etensbonnen”. Dan mochten we ook in de buurt wonen. Daarna zijn we op de Geitenkamp gaan wonen. De Geitenkamp heeft vreselijk onder vuur gelegen. De Duitsers zaten op Schaarsbergen, vandaar dat de granaten over de Geitenkamp vlogen. Ik dacht ze schieten de hele Geitenkamp plat. Er was op de Geitenkamp ook een badhuis en daar schuilden we. Naar de Rijnwijk konden we ook niet meer, omdat het hele huis in elkaar was geschoten. Eind april maakte mijn vader kennis met een Engelse arts en die heeft ervoor gezorgd dat we naar Nijmegen werden getransporteerd met een Engelse vrachtwagen. Er lag een pontonbrug over de Rijn. De laatste dagen voor de bevrijding stond er een Duitse pantserwagen in het bos die nog op de Geitenkamp aan het schieten was, waarbij nog doden zijn gevallen. In Nijmegen zijn we in een evacuatiehuis op de Paijensweg terecht gekomen. Daar hebben we de bevrijding gevierd en ik heb er ook mijn man leren kennen. Na de bevrijding kon mijn vader geen woonruimte vinden voor ons gezin met 6 kinderen. We zijn pas in de zomer uit Nijmegen vertrokken en naar een oom in de Bouwmeesterstraat in Arnhem gegaan; 5 kinderen op één slaapkamer. We kregen meubels en oude matrassen van de Hark (Hulpaktie Rode Kruis). Mijn vader kreeg werk bij het opruimen van munitie, maar dat heeft hij niet lang gedaan omdat er al een paar collega’s gewond waren geraakt. Mijn man is in 1946 naar Indonesië gegaan tot 1949. Ik ben met de handschoen getrouwd, omdat ik in verwachting was. Mijn 1ste zoon is in 1947 geboren. Tja, ook dat gebeurde bij alle narigheid. Ik vind het niet moeilijk dit verhaal te vertellen. Het is alleen jammer dat ik zo’n moeilijke jeugd heb gehad met de oorlog en een vader die veel te veel dronk. Maar tijdens de evacuatie was er geen drank voorhanden en als hij niet dronken was, was mijn vader een schat van een man.

Mijn moeder en ik kregen mondzeer

Mientje Huiskamp groeide op met een oudere broer en een getrouwde zus in de Arnhemse wijk Plattenburg. Daar bleef het in september 1944 betrekkelijk rustig. Maar de evacuatieperiode werd een spannende en hongerige tijd, waarin ze bepaald niet stil zat. Mientje was zestien en thuis met haar ouders in de Johan van Arnhemstraat, toen op 17 september 1944 de bommen insloegen, onder andere in de Ernst Casimirlaan. Meteen was duidelijk dat er iets groots aan de hand was.
Op 24 september kwam de evacuatie op gang en vertrok het gezin met de buren richting De Steeg en Ellecom. Na twee overnachtingen in Avegoor werden zij en een leeftijdgenote gewaarschuwd voor de jonge SS-ers in de buurt. Haar moeder aarzelde geen moment en het gezin vertrok naar de Havikerwaard, waar ze onderdak vonden op een boerderij. Eerst op deel, maar later in het opgeknapte varkenshok. Met de boer en boerin, hun twaalf kinderen en een aantal onderduikers waren ze met zijn twintigen. Mien herinnert zich dat de wc altijd bezet was. Dat probleem loste een van de onderduikers, een timmerman, handig op door een tweede toilet van zeildoek te maken met een melkbus als wc-pot.

een tweede toilet van zeildoek te maken met een melkbus als wc-pot

Het enthousiasme om dat ding te legen en schoon te maken was niet groot.
In de zeven maanden van hun verblijf was er niet altijd genoeg te eten. Ze aten waterknolletjes en andere onbekende groente. Mientje roomde soms stiekem de melk af.
Toen zij en haar moeder ‘mondzeer’ kregen, werden ze verzorgd door de bekende zenuwarts Taalman Kip. Hoe hij daar kwam, weet ze niet.
Een paar keer is ze op klompen via Velp en Presikhaaf naar haar ouderlijk huis teruggelopen. Dat was eng, want het huis was beschadigd en de buurt was verlaten.
Toen haar moeder en buurvrouw dezelfde tocht maakten, werden ze drie dagen gevangen gehouden in een villa tegenover Bronbeek. Op de boerderij zat iedereen in angst. Maar Mien herinnert zich ook een voettocht met haar moeder naar Doesburg, die beter afliep. Op de terugweg werd het laat en belden ze aan bij een boerderij. Daar mochten ze in een echt bed met schone lakens slapen: Wat een weelde.
Na de bevrijding ontmoette Mientje tijdens de feestelijke danspartijen in Doesburg de liefde van haar leven. Bij thuiskomst in Arnhem zag ze op het pleintje hoe een paar dode Duitse soldaten werden geborgen. Ook dat is ze nooit vergeten.

Bij thuiskomst: vreemde zaken in huis

Truus Hoogstraten-Hermsen van twee hoog, trouwde in 1942 op haar twintigste. Ze was tweeëntwintig toen de slag om Arnhem begon. Wonende aan de Johan de Wittlaan zag zij de eerste vliegtuigen overkomen en kon zij de eerste oorlogsgeluiden horen van het strijdtoneel aan de Rijnbrug. Het werd niet echt een fysieke confrontatie. Daarvoor woonde zijn net buiten ‘het schootsveld’ om het toepasselijk op die situatie te zeggen. Haar man werkte op dat moment bij de Marechaussee, die naast de Rijkspolitie opereerde. Als beroepsmilitair was hij krijgsgevangen genomen. Hij had het gevecht op de Grebbeberg overleefd. Kort daarna werd hij ontslagen, waarna hij bij de Marechaussee, “aanmonsterde”. De bezetter tolereerde toen nog die militaire politie-eenheid. Natuurlijk laat de evacuatietijd in die situatie de belangrijkste herinneringen bij haar achter.

Na de bevrijding een leeggeroofd huis aantreffen was niet nieuw voor de meeste Arnhemmers

Lopend met de fiets van haar man aan de hand heeft zij achter de kinderwagen, waarin de kleine Bep ”gelegerd” was, met de nodige tussenstops o.a. via Brummen, uiteindelijk het plaatsje Dalfsen weten te bereiken. Hier werd in alle rust het einde van de oorlog afgewacht. Omdat zij daar een onderkomen op een boerderij hadden gevonden, was er aan voedsel geen gebrek.
Na de bevrijding een leeggeroofd huis aantreffen was niet nieuw voor de meeste Arnhemmers. En ook Truus trof zaken aan in haar huis, die bij de buren thuis hoorden. Dat is iets, dat veelvuldig in de diverse verhalen over die tijd, terugkomt. Wie kan zeggen wat daar de oorzaak van was?

Het huis had een voltreffer gekregen

Tonny Waltmann zei bij aanvang van ons gesprek; ”Goh mens, m’n hoofd is een zeef ”. Ze was twintig toen ”het” begon. Zij woonde op dat moment met ouders en broers in de Wormselaan in Arnhem. Ze kon met moeite de gebeurtenissen terug halen, hoewel dat allengs beter ging naarmate ons gesprek over vroeger vorderde. Nu was haar woonadres, boven aan de Hommelseweg, nogal ver verwijderd van de gevechten om de Rijnbrug, dit is de reden, waarom vooral de laag overvliegende geallieerde vliegtuigen en hoorbare inslagen (zoals op de Vijverlaan) haar zijn bijgebleven. Ook de angst ervoor is gebleven, gedurende de rest van haar leven. Met zijn elven, acht broers en ouders, werd het eerste evacuatie-adres in Garderen lopend bereikt waarna uiteindelijk Huinen (bij Putten) het eindstation voor de rest van de tijd werd.
Bij terugkomst na de bevrijding bleek het huis een voltreffer te hebben gehad.
“Tja”, en toen nam het leven weer zijn werkzame loop.
Door Tonny Waltmann, geboren 1924; bewoner van ”de Kohlmann ”

Negen maanden op een houtje bijten

In september 1944 woonde An J. Beekman-Onstenk in de St. Antonielaan nr. 304 in Arnhem. En ook daar hadden de bewoners die zondag de 17e, al gauw in de gaten dat er in de lucht iets gaande was dat niet tot de normale dagelijkse bezigheden behoorde. Samen met vrienden en haar jongere zus rende de 16-jarige An Onstenk naar het van daaruit hoogste punt van de stad, het klooster aan de Apeldoornseweg. Daar kon duidelijk worden waargenomen dat boven Oosterbeek en vliegveld Deelen enorme vliegtuigbewegingen gaande waren en dat parachutes de zonnige lucht bevolkten. Hier gebeurde iets heel belangrijk, wisten de toegestroomde kijkers. Veel van het oorlogsgeweld heeft An, ver van de binnenstad wonende, daarna niet meer waargenomen. Natuurlijk hoorde je wel bommen vallen en geschiet, maar niet verontrustend dichtbij.
De evacuatie daarentegen is een helder voor de geest staande episode in An’s leven. Lopend, ging de familie, inclusief oma, eerst naar Velp. De dag erna via de Amsterdamseweg en de Ginkelse hei naar Ede, waar een huisarts voor nachtelijke opvang zorgde. De naam van de arts is haar ontschoten. Later met een paard en wagen naar Barneveld, waar de eerste nachten in een of andere garage, in het stro werd doorgebracht. Een Barneveldse bakker werd later toegewezen als definitieve verblijfplaats. En dat hebben ze geweten. Hoewel An mee moest helpen met uitdelen van voedsel, als daar wat binnenkwam, kreeg zij er niets van mee. Het was honger troef hoewel ‘de bakker’ ruimschoots voorzien was. Al eerder heeft schrijver dezes opgetekend, dat evacués vaak werden gezien als armoedzaaiers/schooiers en zelfs eenmaal als ‘Goddelozen‘ , waaraan je niets verplicht was. Negen maanden op een houtje bijten, dan eindelijk terug kunnen naar een van boobytraps voorzien huis, waar je niet in mocht, vanwege het gevaar, dat vergeet je je hele leven niet meer.
En toch is An een zeer actieve optimist gebleven. Dat heb je of dat heb je niet.

Hevige gevechten maar ook ‘lol’

Riet, binnen de familie soms ook wel eens ‘Mabel’…- Marietje, Berdine Nieuwenhuis-Hagen genoemd, had het volgende verhaal. Zij woonde aan de Haagdoornstraat in Arnhem Zuid. Op het moment van de landingen zat zij met haar ouders in de kerk op de Johan de Wittlaan. Ze kregen het voor elkaar om onder het strijdrumoer met een roeiboot de Rijn over te steken, naar huis op-aan.

onder het strijdrumoer met een roeiboot de Rijn over te steken

Kort erna vluchtten zij met zo’n achtentwintig anderen, met een geëmailleerd pannetje als helm op het hoofd, over de Drielse Dijk naar Heteren. Vanaf de dijk zagen zij de grote Eusebiuskerk in brand staan. Eerst naar Driel, daar geslapen in een schuur, waar plotseling een Poolse Para binnenkomt, die hen beduidt dat ze geen angst moesten hebben.
Met een truck (schrijver dezes kan niet achterhalen, waar die truck plotseling vandaan komt) werden zij naar Valburg gebracht, tijdens hevige gevechten rondom. Daar aangekomen worden zij ondergebracht bij een gereformeerd gezin. Er blijken veel Engelsen te zijn, die de familie overladen met chocola en sigaretten. George McCluiry; een Engelse Para wilde met mooie Mabel van 17 wel ‘ns de zolder op, maar daar stak vader een stokje voor. Veel monden moeten voeden was een probleem voor vader Hagen. Er werd door één van de broers bij de toenmalige Jamfabriek van Taminieau (nu Heinz) in Elst ook wel eens ‘Hete bliksem‘ gehaald of andijvie-stampot. Riet proeft het nog.
Als meisje van 17 gaan veel van de zorgen van de ouders aan je voorbij en was ‘lol‘ hebben een ontspannend tijdverdrijf. Met z’n tweeën (een para en zij) in een eenmans-gat vertoeven tijdens een ‘raid’ is op zo’n moment niet eens ongezellig.
De tocht ging later via Herveld naar Nistelrode waar de hele familie werd ontluisd. Vandaar werd, na een paar dagen, op verzoek van haar vader de tocht naar Eindhoven ondernomen. In bevrijd gebied kon daar het eind van de oorlog worden afgewacht.
Smakelijk wordt verteld over een ‘dienstje‘, want je moest toch wat doen, bij de nonnekes waar zij het wasgoed van de paters, die er tegenover woonden, moest strijken. Dan komt er een verhaal over onderbroekenlol die een, ook dat mag gezegd, vrolijk besluit vormt aan ons gesprek en van haar herinnering aan de Slag om Arnhem.