Humor als medicijn

Veronica Elbers (nu Beke) woonde op 17 september 1944 met haar ouders, drie zussen en twee broers op Staringplein 5 in Arnhem, waar haar vader een electriciteitswinkel had.
Tijdens de evacuatie kwam ze via Beekbergen in Deventer terecht.
Na de bevrijding mocht ze bijkomen in Engeland.
De Slag om Arnhem begon met veel rumoer: Het gegrom van vliegtuigen was niet van de lucht. Door het dakraam zagen we in de verte de parachutes neerkomen.
In de omgeving van het Staringplein werd niet gevochten, maar deed wel het Duitse kanon op de kruising Dalweg / Heselbergerweg luidkeels zijn best.
Haar vader was niet thuis, omdat hij meehielp bewoners van de binnenstad te evacueren en oma en opa uit de Rodenburgstraat ging ophalen.
Haar broertje had net een blindedarmoperatie gehad en was van het Elisabethgasthuis in de vuurlinie overgebracht naar het Diaconessenziekenhuis.
Daar moest hij voortijdig worden opgehaald met een kinderwagen, omdat hij door de operatie nog niet kon lopen.
Toen het bevel tot evacuatie kwam, vertrok de familie Elbers in een ware optocht, met het net geopereerde broertje op een platte wagen.
Het was moeilijk om met twaalf personen ergens onderdak te vinden.
Of de dood van opa Elbers op 4 november van dat jaar in het ziekenhuis van Apeldoorn het gevolg was van die zware voettocht, is nooit helemaal duidelijk geworden.
Uiteindelijk vonden ze onderdak in een grote villa in Beekbergen, samen  met de familie Wigman, hun oude overburen.
Hoe haar ouders iedere dag weer voor al die mensen eten op tafel konden krijgen, is Veronica ontgaan.
Wel weet ze nog goed dat op een dag haar welgestelde tante Liesbeth uit Deventer aanbelde.
Op een ratelende fiets met houten banden bracht ze voedsel mee en nam ze Veronica mee terug.
In de weken daarna haalde tante ook de andere drie kinderen op.
Veronica had in Deventer een fijne tijd. Ze herinnert zich alleen dat er soms V1-bommen overvlogen waarvan er wel eens een voortijdig naar beneden kwam.
Veronica heeft aan de oorlog geen trauma’s overgehouden, misschien ook wel omdat humor haar medicijn was. Ook had ze het geluk dat ze na de bevrijding met zo’n vierhonderd andere Arnhemse kinderen voor zes maanden met de boot naar Engeland mocht om bij te komen. ‘Dat was een geweldige tijd.’

Honger

In september 1944 was Dora van Meegen (nu Derksen) bijna veertien. Met haar ouders, broers en zussen woonde ze in de Neerlandstuinstraat ‘op Klarendal’ in Arnhem waar ze tijdens de Slag om Arnhem verschrikkelijke taferelen meemaakte. Een week later vertrok het gezin via Velp richting Utrecht, waar al snel niets meer te eten was. Met haar broer en zus zwierf Dora daarom maandenlang rond op zoek naar eten.

Na de middagmaaltijd zag Door ineens vliegtuigen overkomen, die lieten bommen vallen

Zondag 17 september 1944. Doortje, bijna 14 jaar oud, heeft zojuist de mis verlaten en is onderweg naar huis. Onderweg probeerde zij de stroken zilverpapier van de straat te pakken die door de vliegtuigen waren uitgeworpen. Er kwamen er heel veel over. Meer dan normaal, realiseerde Doortje zich nieuwsgierig. Zij rende achter de stroken aan maar door de wind was het niet makkelijk ze te pakken.
Na de middagmaaltijd zag Door tijdens het afwassen ineens vliegtuigen overkomen en die lieten bommen vallen. Hoewel Neerlandstuinstraat op enige afstand van het centrum ligt, ontkwam ook Klarendal niet aan oorlogsgeweld. De bommen ontploften in de directe omgeving en waren kennelijk bedoeld voor de Menno van Coehoornkazerne.
De schrik was enorm en er was chaos in de straat en omgeving. Alles liep door elkaar. Dora zag op straat een kinderbeentje onder een kleed uitsteken. Later wist zij zich de naam van het kind nog te herinneren. Zoiets blijft je leven lang op je netvlies steken. Vader vertrouwde het niet meer en besliste dat ze ’s avonds nog naar oma in de wijk ‘ het Broek’ zouden gaan. Zonder haar zestienjarige broer, die in de Duitse bakkerij – later ‘Werkmans Belang’ – die onderaan op de hoek van de Rosendaalsweg stond, moest werken, vertrok het gezin met de armen vol beddengoed. Allemaal hebben ze daar op de grond geslapen. De volgende dag en nacht werd in een schuilkelder doorgebracht. Terug naar huis daarna kwamen ze langs de Catharijnestraat waar Duitsers vanuit een auto aan het schieten waren. Ook werd er geschoten rond de bakkerij waar mensen brood probeerden te roven, zagen ze.
Nou komt het gekke; toen zij die avond tevoren waren gevlucht naar oma, hadden ze per ongeluk de voordeur open gelaten waardoor allerlei vreemd volk het huis was binnengedrongen en zij bij terugkomst niet werden binnengelaten in hun eigen huis. Gelukkig bracht vader Derksen, die oorspronkelijk sigarenmaker was geweest maar in de crisisjaren zijn werk was kwijt geraakt, door resoluut ingrijpen daar gauw verandering in.
Buiten, op zoek naar haar broertje, werd er weer geschoten door de Duitsers om de rovers te verdrijven. Hard rennend en haast struikelend over een dode man kwam zij thuis aan.

Waar ze eerst zomaar een maaltijd kregen in hotel de Witte Holevoet! Geweldig!

Na een week was het zo ver; evacueren!
Met zoveel mogelijk hebben en houwen op de rug en onder de armen ging het hele gezin van op dat moment acht personen lopend richting Velp. Daar werd een week gelogeerd bij een gastvrij gezin die hen zomaar onderdak hadden geboden. Aardige mensen. Maar acht personen onderdak en eten ! geven was wat veel voor een klein gezin. Besloten werd toen, richting Ede te gaan lopen.
Bij Planken Wambuis werden ze opgepikt door een Rode Kruis wagen, die hen naar Ede bracht. In een school werden ze daar opgevangen en kregen ze een opvangadres toegewezen in Scherpenzeel waar ze eerst zomaar een maaltijd kregen in hotel de Witte Holevoet! Geweldig! In tijden niet zo lekker gegeten, weet Dora nog. Vervolgens werden ze opgevangen in de voormalige melkfabriek. Omdat het gezin te groot was voor één adres werden ze op twee boerderijen ondergebracht. Daar had zij het goed van eten en drinken, weet Dora nog.

Toen het harde werken in die winterse kou geen eten opleverde hield vader Derksen het voor gezien

Toen de boerderij waar haar ouders verbleven werd gevorderd door de Duitsers werd het hele gezin op een wagen met paard geladen en naar Utrecht gebracht.
En alweer vervolgde de vlucht, steeds verder van huis en haard. Uiteindelijk kwamen ze terecht in Zuilen.
Toen het harde werken in die winterse kou van 44/45 in zijn armzalige dunne kleding bij een NSB-boer in Zuilen geen eten opleverde, hoewel toegezegd, hield vader Derksen het voor gezien en zei ‘zoek ‘t dan zelf maar uit ‘ en werden de knolletjes van het land gepikt om toch wat te eten te hebben. De familie had het slecht. Heel slecht.
Veel werd het bed gehouden om warm te blijven en de honger niet te voelen. Doortje herinnert zich nog ene ‘Boer van Ingen’ in de buurt waarvan ze een keer een sneetje brood hebben gehad: met boter! ‘Gek he? Dat ik dat nog weet ‘ zegt Door. ‘ Bloembollensoep hebben we ook nog gehad ’, herinnert Door zich.
Nu weten we, dat dat Westelijke deel van Nederland de slechtste keus was ten aanzien van de voedselvoorziening, maar wie had zo’n vooruitziende blik?
Je zult maar de verantwoordelijkheid dragen voor een gezin met zes kinderen en op goed geluk een richting kiezen als je vluchten moet. Dat overkwam heel veel Arnhemmers. Voor veel evacuees het begin van een dramatisch laatste oorlogsjaar.

Het werd een zwerftocht van maanden door die beruchte winterse kou

Uiteindelijk kwam het gezin terecht in een oud kleuterschooltje in Zuilen, aan de overkant van het Amsterdam-Rijn kanaal. Nadat de oudste broer onverrichter zaken terug kwam van een tocht naar Nijkerk om te zien of er wat eetbaars versierd kon worden, besloten Dora met haar iets jongere zus en de op één na oudste broer, het er ook op te wagen.
Het werd een zwerftocht van maanden door die beruchte winterse kou voor de kinderen van dertien, veertien en vijftien jaar oud… Drie kinderen al zwervend op weg om iets eetbaars te vinden en vooral, in leven te blijven. Het werd een ongelofelijke, bizarre en eigenlijk onmogelijke tocht. Slecht gekleed, geen waterdichte schoenen, niet weten waar je de nacht doorbrengt, geen contact meer met de ouders. Soms lopend, soms hangend achter een oude postwagen, of meeliftend op een boerenkar. Zo verplaatsten de drie zich, bang voor oorlogsgeweld, bang voor Duitse soldaten, door bezet gebied en goed beschouwd, niet wetend waarheen te gaan; nou ja, daar waar eten is.

Een boerin ze binnenhaalt en zuurkool met worst geeft aan de drie uitgehongerde kinderen

Geslapen in een kerkje in Nijkerk, de nacht doorgebracht ‘ergens’ in Oldenbroek op de Veluwe, getracht de brug bij Deventer over te komen, maar door de moffen teruggestuurd. Toen maar naar Heerde gelopen en geslapen in een beschuitfabriek. Overal aanbellend voor wat eten en dan plots een boerin die ze binnenhaalt en zuurkool met worst geeft aan de drie uitgehongerde kinderen. Buiten prompt alles uitgekotst omdat de magen daar niet meer tegen bestand waren.
En iedere keer weer zeiden ze tegen elkaar, ‘en nou gaan we terug naar huis’. Maar het kwam er nooit van. ‘We trokken al schooiend steeds verder met elkaar’, vertelde Dora. Aangehouden op straat en naar een schooltje gestuurd voor onderdak. Daar geslapen en de volgende dag via een pontje de IJssel overgestoken naar Olst.
Schooiend, bietsend, stelend (klompen) zijn ze later richting Deventer gelopen. Opgepakt door de Duitsers werden ze naar een passantenhuis voor kinderen in Deventer gebracht, waar rond de Pasen het eerste eitje sinds jaren werd gegeten (nooit meer vergeten!!) Na een kort verblijf verder gelopen naar Raalte door de bossen bij Diepenveen en uiteindelijk terecht gekomen in Ommen waarna via een kerklokaal, waar ze maar kort konden blijven, ergens buiten een leegstaand kippenhok werd gevonden.

de drie zwervertjes, die inmiddels onder de luis en de schurft zaten

Veel kanongebulder leidde hier de bevrijding in.
En toen moest de reis terug naar Vader en moeder in Zuilen – als ze daar tenminste nog woonden – worden aanvaard. Via de Deventer brug liepen de drie kinderen naar Voorst en daarna door naar Apeldoorn waar aan het Kanaal in een Cocosfabriek, weet zij nog, werd geslapen. Hoe ze in de Willem III kazerne in Apeldoorn terecht kwamen weet ze niet precies meer, maar daar werd een transport samengesteld voor kinderen die in Noordwijk zouden bijkomen van de slechte tijd die zij hadden meegemaakt. Zij mochten mee en werden in Utrecht bij het politiebureau gedropt. Het laatste stuk naar Zuilen werd lopend gedaan waar de drie zwervertjes, die inmiddels onder de luis en de schurft zaten, door de zeer ongeruste ouders in de armen werden gesloten. Het eerste, door de Engelse bommenwerpers gedropte wittebrood met Zweedse Margarine, proefde als Manna.
De nu drieëntachtigjarige Dora is inmiddels de enige overgeblevene van de familie. Vader, moeder, broers en zussen (na de oorlog werd nog een zusje geboren) zijn nu allen overleden en Dora, nu al vijfentwintig jaar weduwe, koestert zich in de warmte van haar eigen kinderen die letterlijk alles voor haar doen en zorgen dat ze niets, maar dan ook niets, tekort komt.
En dat mag ook best na zo’n verhaal.

 

Vader met een carbidlampje voorop

Christel Benter woonde in september 1944 in de Hersthoornstraat in de Arnhemse wijk Heijenoord.
Christel Benter Wijk Heijenoord sept 1944Na de evacuatie kwam ze met haar familie op een boerderij in de buurt van Ermelo terecht.
Christel herinnert zich nog goed dat op die zonnige zondag de lucht zwart zag van de parachutisten en dat ze bommen in het centrum van de stad hoorde ontploffen. De volgende dag zocht het gezin van zeven personen de schuilkelder op, samen met oom Frans.  Hun buurt kreeg het zwaar te verduren. Naast het huis van de buren stond een Duitse tank met de loop gericht op Oosterbeek.
Door granaatinslagen liepen de huizen in hun straat veel schade op. Christel herinnert zich dat de Noordelijke Parallelweg later bezaaid lag met doden.
Haar vader werkte bij de PTT-telefoondienst en gaf informatie door aan het verzet, maar dat wisten zijn kinderen niet.
Na de evacuatie vonden ze, met poes Mimi, onderdak bij boer Wijlhuizen in Warnsborn.
Oom Frans vertrok naar een ander adres. Onderweg moesten ze op de Bakenbergseweg langs zes grote kanonnen die stonden te vuren, terwijl de koeien in die wei gewoon werden gemolken.
Een griezelige ervaring had Christel toen zij met haar broertje in het bos een Duitse soldaat tegen een boom zagen zitten, met een gaatje tussen zijn ogen: Dood dus.
Op 16 oktober vertrok de familie met paard en wagen en fietsen via Otterlo naar Barneveld. Ze zouden met een witte auto met een rood kruis naar Soest worden gebracht.
Hun vader vertrouwde het niet en liet zijn kinderen voor Ermelo uitstappen.
Hun ouders gingen op de fiets door de bossen en zouden hen daar oppikken.
Na lang wachten werden de kinderen met hun ouders herenigd. Via de kerk vonden ze een paar dagen later onderdak op de boerderij van Gerrit van Bentem in het buurtschap Telgt.
Ze gebruikten het ‘bakhuisje’ en sliepen op zolder boven de koeien.
’s Avonds liepen ze daarheen: Vader met een carbidlampje voorop.

Carbidlamp

Carbidlamp

De kinderen genoten van de omgeving en hebben niet echt honger geleden. Wel misten ze dat schooljaar.
Op 14 april 1945 kwamen de Canadezen: Een onvergetelijke gebeurtenis. Na de bevrijding gingen ze met paard en wagen terug naar Arnhem.
Oom Frans heette eigenlijk Jacob Looper, was Joods en had de oorlog overleefd. Thuis was alles kapot of gestolen, maar het gezin, inclusief poes Mimi, was compleet gebleven.

 

 

Koolsoep en bevroren aardappelen

Joop Teunissen (1933) liet zich, als elfjarige, niet door een paar overvliegende granaten en ontploffende bommen in Oosterbeek van weerhouden om te gaan kijken. Na het middageten op de Vogelweg in Oosterbeek was er op 17 september 1944 weinig te zien van de landingen. Joop ging samen met twee broers naar buiten en zag in de verte de parachutes vallen. Sommigen gingen niet open, herinnert hij zich.
Later kwam een buurman opgewonden vertellen dat de Engelsen er aankwamen. Hij had alvast een oranje Afrikaantje in zijn knoopsgat gestoken.
Die middag zagen de broers grote colonnes Engelse soldaten richting Arnhem lopen. Hun vader was net van plan, een paar door de Duitsers gevorderde fietsen op te halen van het stationnetje van Oosterbeek-Laag, toen een paar honderd meter verder de spoorbrug de lucht in ging. Joop en zijn broers zagen de Para’s op het spoorwegtalud wegduiken en hoorde schoten vanaf het Kema-terrein. Maar ze hadden geen idee waar het om ging en bleven gewoon rechtop lopen. Die nacht brachten ze op matrassen in de voorkamer door, maar al snel moesten ze naar de kelder om te schuilen.
De poten van de wieg van hun pasgeboren broertje moesten afgezaagd worden om mee naar binnen te kunnen. Toen de Duitsers terug waren in hun dorp, ging de familie Teunissen tot twee keer toe op pad met volgeladen fietsen, een karretje en de kinderwagen. Omdat hun voertuigen topzwaar waren en kantelden, bleven ze toch maar thuis.
Kort daarna ontdekten Duitse soldaten op hun dak een parachute met een mand vol munitie. Gelukkig begrepen ze dat vader Teunissen daar niets van afwist. Later brachten ze een Engels blik met eten. Dat bleek veel te zout. Niemand had gelezen dat de inhoud moest worden aangelengd met water.
Op 4 oktober kwam het bevel van de Duitsers voor de evacuatie. De weckpotten werden in de tuin begraven en iedereen trok zoveel mogelijk kleren aan. Via Otterlo kwamen ze een paar dagen later aan in Kootwijkerbroek, waar het gezin werd gesplitst en ondergebracht op twee boerderijen. Om onduidelijke redenen moesten ze in januari naar Epe verhuizen. Dat betekende dagelijks koolsoep en bevroren aardappelen uit de gaarkeuken.
Kort na de bevrijding moest vader Teunissen terug naar Arnhem. Daardoor had hij de kans om het huis schoon te maken. De Duitsers hadden alle deuren gebruikt om hun loopgraven te stutten, maar ze werden teruggevonden.

Bidden op de brug

Frans Tilleman (dec 1934) woonde in 1944 in Elden, dicht bij de Rijnbrug.
Door de evacuatie moest hij niet alleen zijn geitenbokje achterlaten, maar ook zijn oudste broer die in het ziekenhuis lag.
Om aan het oorlogsgeweld te ontkomen, moest hij met zijn familie en de buren de gevaarlijke brug oversteken. Gelukkig konden ze daarna in Otterlo bijkomen van de schrik.
Als negenjarige woonde Frans Tilleman met zijn ouders, broers en zussen in september 1944 op boerderij ‘de Korenmaat’ aan de Huissensedijk.
De gevechten rond de Rijnbrug waren daar goed te zien, maar Frans wist niet wat er precies aan de hand was.
Zijn zussen waren die dag op bezoek bij zijn oudste broer, die met een gebroken been in het Sint Elisabeth’s Gasthuis aan de Utrechtseweg in Arnhem lag.
Zijn zussen waren nog maar net thuis, toen de hel losbrak en het ziekenhuis in een militair hospitaal veranderde.
Op 29 september kwam het bevel dat ze binnen een uur het huis moesten verlaten. Met paard, veulen en wagen, gemend door de vader van Frans, en met oma van 88 verlieten ze huis en haard.
In de chaos zag Frans kans zijn hondje mee te nemen, maar zijn geitenbokje moest hij achterlaten, die heeft hij nooit meer teruggezien.
Onder granaatvuur staken ze de Rijnbrug over, samen met de buren Bosman ook met paard en volgeladen wagen.
Ze waren doodsbang om geraakt en gewond te raken, vertelt Frans.
Toen de granaten om ons heen uiteen spatten was alles wat je kon doen: Bidden.
En dat heeft ons, naar mijn gevoel, er doorheen geholpen’.
Later, bij het uitladen, vonden ze een granaatscherf. Ze hadden geluk gehad.
In Otterlo vonden ze voor de rest van de oorlog onderdak in een groot kippenhok en een lege schuur.
Echt honger heeft Frans nooit gehad. In die boerenomgeving viel er altijd wel wat te halen.
Zijn broer werd later in Otterlo teruggevonden, nadat hij eerder in het tijdelijke ziekenhuis in het Kröller Müller-museum verpleegd was geweest.
Het is een wonder dat zijn hele familie zonder kleerscheuren de oorlog is doorgekomen, vindt Frans.
“De oorlog heeft mijn geloof versterkt”, stelt Frans als hij terugkijkt op die roerige oorlogsjaren, met de Slag om Arnhem als hoogtepunt.
Zijn herinneringen heeft hij beschreven onder de titel “Elden in Vogelvlucht”.

Het schakelstation

Bep de Vries-Annokee (1928) groeide op in Arnhem met een oudere zus en twee jongere broers.
Tijdens de evacuatieperiode ging het gezin niet verder dan Velp, waar alles draaide om het vinden van eten.
Wat haar vader in de oorlog precies deed, heeft hij nooit verteld, maar ze herinnert zich nog goed die keer dat ze met hem door de uitgestorven stad meefietste naar zijn ‘werk’.
Beps’ vader Frans had de leiding over het schakelstation van de toenmalige PGEM in Arnhem, de elektriciteitsmaatschappij van de provincie Gelderland.
Daardoor had hij in de oorlog de nodige Duitse papieren met alle stempels waarmee hij op plaatsen kon komen die voor anderen verboden waren.
Bep herinnert zich ‘vergaderingen’ in de voorkamer van haar ouderlijk huis.
De tussendeuren waren hermetisch afgesloten terwijl een groepje mannen rond de tafel zwaar zat te overleggen.
Dat moet wel ondergronds werk zijn geweest, denkt Bep, want anders hadden ze de vergaderruimte van het hoofdgebouw wel gebruikt.
Jan Kleberg weet van zijn vader dat er in datzelfde schakelstation clandestien olie werd geperst.
Vader Annokkee moet daarvan geweten hebben.
Ook had hij een sleutel waarmee hij via schakelkasten onderweg gebruik kon maken van telefoons die buiten de, door de Duitsers gecontroleerde, centrale van de toenmalige PTT om functioneerden.
De evacuatieperiode bracht zestienjarige Bep met haar ouders, zus en broers door in Velp.
Vandaaruit kon haar vader met al zijn gestempelde papieren, als het nodig was, toch naar het schakelstation terug voor ‘werkzaamheden’.
Bep herinnert zich dat ze een keer met hem door de uitgestorven stad fietste.
Dat beeld heeft haar nooit meer losgelaten. “Het was bizar en griezelig”.
Voor haar moeder was het vinden van eten voor een gezin van zes personen een dagelijkse strijd. Zij was een kordate vrouw die zich niet gauw uit het veld liet slaan.
Zelfs met een zak varkensvoer van het merk Germex die vader Annokkee op de kop had getikt, wist haar moeder dagelijks een soort pap op tafel te zetten die nog smaakte ook.
Bep heeft levendige herinneringen aan de bevrijding en de tijd waarin het Arnhemse leven weer op touw werd gezet.
Zij en haar familie hebben van die periode genoten.
Arnhem was bevrijd en voor jonge mensen als zij was de Wederopbouw een geweldige tijd omdat er van alles gebeurde en nog stond te gebeuren.

Brieven Mien Sanders aan Sophie Rothuis

Eerste brief

1 november 1944.

Beste mevrouw Rothuis,

Vanavond kwam Hr. Augustin met uw brief en verlanglijstje. ’t was even moeilijk om in uw huis te gaan zoeken, vooral omdat wij daar niet aangetroffen mogen worden. Ik ben echter even gaan zien en bleek me, dat er goed verduisterd kon worden. Ik heb toen vlug alles wat er aan kleding nog was, in twee lakens gepakt. Alleen ligt er nog een winterjasje van Roel en een jacquet-jas van uw man; andere pakken zijn verdwenen. Deze beide jassen zal ik thuis bewaren. De jurken en schoenen zijn ook niet te vinden.
Het sigarenkistje lag er wel, doch alles was eruit gehaald. Er is ook in uw huis een tijdje gebivakkeerd door soldaten en uit tijdverdrijf hebben ze de boel waarschijnlijk overhoop gehaald.
De levensmiddelen heb ik zoveel mogelijk in de tas gepakt, die op het kleine kamertje lag. De rugzak zal Ciska A. u wel teruggeven. Zij benutte die even voor zichzelf. We hadden gisteravond geen gelegenheid de kelder te openen, doch dit komt nog wel , en hopen we u het gevraagde nog te kunnen bezorgen.
Misschien komen Chris en ik zondag naar Loenen, als het niet te gewaagd is.
Als we geen gelegenheid hebben bij u aan te komen, zal ik bij André achterlaten wat ik nog voor u kan meebrengen.
Wat jammer hè, dat we onze huizen zo terugvinden. We vonden ook nog een klein oud petroleumlampje, wat Hr. A. graag wilde hebben, omdat hij nog wat petroleum had. U vindt dit zeker wel goed hè? Anders kunt u het misschien even met hen overleggen.
Wat leuk dat u bij Lies, André en de kinderen bent geweest. Wat verlang ik toch naar ze. Vond u kleine Harry niet heerlijk gegroeid? Wanneer en hoe zullen we elkander terugzien. Wij verlangen daar ook allemaal zo naar. Nu ben je al blij als een van de buren even thuis komt en we wat aanspraak hebben. Mevr. Püttmann was zaterdag en zondag thuis en gaven we voor André een brief mee met enige mededelingen voor u over het eerste lijstje.
Hr. A. komt juist terug om te vertrekken en moet ik eindigen. Ik hoop dat alles u niet teveel zal teleurstellen. Wat ik verder nog vinden zal, bewaar ik wel.

Heel veel hartelijke groeten van ons allen, maar vooral van Mien.

Excuseer m’n slordige handschrift.

Tweede brief

Beste Mevr. Rothuis,

Toen vanmorgen van Geldorp met uw brief kwam, heb ik maar direct mijn werk in de steek gelaten en ben naar uw huis gegaan om een en ander op te zoeken. Het van u ontvangen lijstje van zondag had ik gisteren reeds afgewerkt.
De uitslag is als volgt:
•Boekje R.v.A. (gaat hierbij)
•2 parapluies en 2 wandelstokken (bij mij thuis)
•stofzuiger stond in de kelder (wordt nog weggehaald)
•boekenkast Annie: (van de muur geschoven)
•bad laten leeglopen (tenminste ’t water, er was inmiddels nog iets anders, minder fris, in gedeponeerd)
•kiekjes-albums (bij mij thuis)
•inhoud kelder: (2 encycl. deelen 1e en 2e, bij mij), (2 vloerkleden, 1 tafelkleed, 1 Smyrna klein kleedje, 3 div. Gero lepels waren er nog en zijn thuis bij mij. Gelukkig hè, dat dit alles er nog was. Chris heeft nog eens goed rondgezien en lag een en ander in een hoek)
•koffer achterkamer: verdwenen
•leerboeken en schriften: stond ongeveer nog geheel op z’n plaats en hebben we in 2 grote dozen bij ons
gehaald. Bij elkaar is ’t meer dan de wasmand vol en is op een fiets bijna niet te vervoeren.
Naar Velp brengen is wel wat bezwaarlijk, gezien het gewicht. Als v. G. binnenkort met paard en wagen
komt, gaat dat wellicht beter. Willen we dus nog even afwachten?
•woordenboeken: één vond ik er nog in de grote achterkamer (is bij de leerboeken gedaan).
Tot mijn grote spijt was de grote babypop verdwenen. Ik vond het toch zo jammer voor haar. Andere poppen en een beer wel. Ik redde wel haar kleifiguren (4) van de schoorsteenmantel (bij mij thuis gebracht).
Ik zocht voor Mevr. Mulder nog  naar ’t ontbrekende lakentje of sloopje, doch vond dit niet. De kapstok inspecteerde ik, doch was dit vlug gebeurd, omdat hij leeg was;  dus geen vestjes meer te vinden. Jammer. Zak wolresten gaat hierbij, alsmede ’t truitje met losse mouwen, spelden enz. uit tafel waskast gaan hierbij, meer was er niet; portemonnaie: niet te vinden. Ook bracht ik naar ons Uw naaimachine. Ik kon het niet over me verkrijgen die te laten staan. Het is op mijn kamer een echt pakhuis van andermans spullen, doch dit kan me niet schelen, als ’t maar behouden kan blijven. Map met platen beeldhouwwerk Annie was er, deed ik bij de studieboeken.
Enveloppe met kinderportretten kon ik niet vinden.
Electr. Broodrooster nam ik ook mee om te bewaren. Ik hoop toch zo dat we u alles goed kunnen terugbezorgen. v.G. beloofde me, vanmiddag nog even langs te komen. Ik hoop dat hij het doen zal en mee kan nemen wat ik hierboven vermeldde.
De terugreis is zondag heel voorspoedig geweest. Ik was om vier al in Velp. Mijn neef was er echter niet  en moest ik overnachten.
Maandagmorgen ben ik toen maar vroeg alleen naar huis gegaan. Ze wisten niet wat ze zagen dat ik er al was. Mijn neef zou me ’s middags gehaald hebben, doch ik had geen zin daarop te wachten. Het was voor allemaal wel een reuze teleurstelling dat ik André, Lies en de kinderen niet trof.
Verder van hier al weinig goed nieuws, alles is nog bij het zelfde. Ik heb toch wel gemerkt, dat het weekeinde me goed heeft gedaan, ondanks de teleurstelling.
Ik zou mevrouw Mulder nog graag een extra bedankje per brief zenden voor haar gastvrijheid, doch ik moet voor donker nog zoveel doen, dat ik er de tijd niet meer af durf nemen.
Wilt u haar nog eens van mij bedanken en ook namens moeder, vooral voor het heerlijke roggebrood.
Hoe is het met de kinderen? Het zijn werkelijk schatten hoor. Ik ben blij voor u dat u het daar zo goed trof. Er wordt door de mensen anders zoveel geklaagd hè, als je merkt dat je teveel wordt. Ik vind echter altijd maar, dat je beter goed kunt doen aan anderen, dan zelf afhankelijk te moeten zijn van de goedheid van anderen. Ik ben daarom voor u zo blij dat de fam. Mulder dit ook inziet en ik hoop van harte dat zij voor beloning hun have en goed zullen mogen behouden en niet zelf behoeven te evacueren.
En nu stop ik toch heus gauw hoor. Als U nog eens schrijven wilt, doet U dit dan gerust via v. G., die regelmatig in Arnhem komt. Van beloningen daarvoor later, willen we niets weten. Het zou voor ons al meer dan goed zijn als we onze moeite met succes bekroond zagen, door het ongeschonden te kunnen teruggeven.
De brieven voor de Mevr. v. Maanen zijn bezorgd. Bij haar zijn ze nog niet in huis geweest.

Hartelijke groeten van ons allen maar vooral van mij, ook voor de fam. Mulder,

Uw Mien.

Derde brief

30 januari 1945.

Beste mevrouw Rothuis,

Na m’n brief van 21 januari wil ik u nog wat schrijven, voordat we vanmorgen eindelijk een brief van 9 dec. uit Amsterdam ontvingen, waaruit we vernamen dat Lies en André in Hoevelaken zijn.
Die brief bleef op het postkantoor in Apeldoorn liggen en werd me na tweemaal navragen, doorgezonden, tegelijk met een brief van m’n broer uit Rotterdam van Kerstmis.
U kunt begrijpen dat het vanmorgen vreugde bij ons was, temeer daar we hoorden dat allen het goed maken.
De kinderen van Lies moeten er uitzien als Hollands welvaren, Andrétje is zelfs net een echt boertje.
Wat zou het me veel waard zijn, als ik ze weer eens kon zien.
Ze zitten op een boerderij, dus eten hebben ze wel, doch met slapen moeten ze zich erg behelpen op een zolder boven de koeienstallen, wat natuurlijk minder aangenaam is. Andrétje zit de hele dag in de stallen en veegt die ook steeds aan.
Uit Amsterdam komen ze er nog wel eens en zo gauw ik er gelegenheid voor heb, ga ik er ook vast naar toe, als ze dan maar niet weer vertrokken zijn. Lies zei, dat ze dan naar Amsterdam zou lopen.
Ik hoop maar dat het niet zover komt, want dan zouden ze gebrek gaan lijden.
Wat duurt het anders lang hè? En nu met al die vorst en sneeuw gaat er nogal zoveel verloren door gesprongen waterleidingen.
Ik hoorde van Mevr. Van Embden, dat de fam. Augustin ook naar Friesland vertrok?
Mocht u gelegenheid hebben om even bij Mevr. v. E. in de U.L.O. School aan te gaan, wilt U haar dan zeggen, dat haar verzoek slechts gedeeltelijk gelukt is. Ze was heel benieuwd naar dit bericht en zou nog eens hier komen om iets te halen. Ze moet zelf echter maar eens zien, met die sneeuw zal ze er toch niet door kunnen komen. Chris wilde haar nog schrijven, maar kwam er niet aan toe.
Bij voorbaat voor uw moeite dank.
Verder nieuws is er niet, dus laat ik het hierbij.
Ik heb trouwens vandaag al zoveel afgepend dat ik er kramp van in mijn vingers krijg.
We hebben sinds zaterdagavond weer licht van 6 – 9½ uur.
Hartelijke groeten van ons allen, maar vooral van, Mien.

P.S. Schrijft U spoedig nog eens?

Wilt U veel groeten overbrengen aan fam. Mulder?

Vierde brief

19 februari 1945.

Beste mevrouw Rothuis,

Nog steeds moet ik Uw brief van 28 januari en briefkaart van 3 februari beantwoorden.
In de eerste plaats hiervoor m’n hartelijke dank. We zijn altijd blij dat er weer een teken van leven komt van oude bekenden. Veel post krijgen we niet, doch wel kregen we een brief van Lies en André uit Hoevelaken, geschreven op 13 December. Ze maakten het toen best.
Tevens ontvingen we een bericht van 31 jan. van mijn broer uit Rotterdam, waar ’t met hen ook goed was.
Ik hoorde hier onlangs dat iemand 2 á 3 keer per week met een auto naar Amersfoort gaat en vroeg ik eens mee te mogen rijden tot H., wat goedgevonden werd en hopelijk spoedig kan doorgaan.
Voordien wilde ik dan eerst thuis nog wat kleren voor de kinderen gaan halen, die we daar opgeborgen hebben. Dan kan ik meteen zien of uw boeltje er nog is. Ik hoop het toch zo!
Ik moet dan wel met iemand mee die de stad in, anders zou ik het niet kunnen doen, ze zijn er heel streng op. U begrijpt natuurlijk best, dat ik alles zou doen, om de kinderen weer eens te zien. Daar ik echter enige vrees had, dat ze uit Hoevelaken inmiddels weer vertrokken zijn (na 13 dec. kon er weer zoveel hebben plaatsgehad) schreef ik een briefje, dat die auto voor Amersfoort meenam en waarop André direct bericht mee terug gaf, dat ze er nog steeds zijn en het allen goed maken.
Alleen begon het hem nu wel wat lang te duren. De kinderen groeien goed. Lousje was toen reeds 7 pond aangekomen en Andrétje en Thea waren echte boerenkinderen geworden, terwijl Harry zo dik als een potje werd. Wat zal ik blij zijn hen weer eens te zien. Ik blijf er dan een paar dagen, dus hoop er van te genieten.
Als mijn fiets goed was geweest, zou ik zeker in Eerbeek gekomen zijn. Verschillende kennissen hier gingen erheen en ik wilde graag mee. Chris is echter met m’n fiets bezig en hoop ik binnenkort nog eens de Veluwe op te gaan. Ik moet zeker naar Beekbergen en als u dan nog in Eerbeek bent, wijzig ik m’n terugtocht via Dieren.
Mocht U echter naar Zaandam gaan, schrijft U me dan even, dan kan ik over de Apeldoornseweg terug.
In Eerbeek heb ik behoudens de fam. Mulder geen kennissen meer, die ik kan bezoeken. Wat heerlijk voor u, dat uw nichtje in Zaandam u zo gastvrij wil ontvangen. Dat is weer eens enige verandering in het saaie leven van afwachting. Bij ons hier komt er steeds meer opleving, het wordt een stadje op zich en er is reeds toegestaan dat er ± 3000 mensen mogen wonen, nu zijn er ± 22 á 2300.
Elke dag zie je nieuwe verhuizingen binnenkomen. We hebben nu ook een Arnhemse distributiedienst en een secretarie. Burgemeester Schermer woonde hier vorige week een vergadering bij en er is hard gewerkt om verschillende stadsdelen vrij te krijgen. Voorlopig geldt dit alleen voor de Geitenkamp en we zijn natuurlijk afhankelijk van de Kampfkommandant, omdat Arnhem gevechtsgebied is. We zullen er het beste maar van hopen. Vorige week was ’t anders weer minder leuk. Bij veel leden van de Technische Noodhulp waren razzia’s en huiszoeking bij allemaal, reden onbekend. Nu is alles weer vrij, wij zelf hadden geen last, behalve de huiszoeking, doch daarvan hadden we niets te vrezen. Er zijn hier en daar wel radio’s en fietsen in beslag genomen.
Enfin, hierover vertel ik bij een eventueel bezoek wel.
De opinie, welke ook in Eerbeek over ons blijkt te bestaan en waarover u schreef, is momenteel overal wel bekend, dat het werkelijk als een waarheid wordt beschouwd. Maar de lui met de grootste monden en dreigementen zijn gewoonlijk degenen, die zelf niet weten wat evacueren is, en alles te moeten achterlaten. Zij hebben waarschijnlijk nog geen gebrek geleden.
Maar vraag hen eens wat ze afstaan aan evacués en hoeveel ze hen aan onderdak verschaffen? Ik weet dit uit ondervinding van m’n collega’s uit Velp. En de gedupeerden, die zo spreken, doen het vaak uit jaloezie, omdat zij niet evenals wij, dichtbij huis zitten, en hun boeltje zagen weghalen. Hen kan ik hun veroordeling enigszins vergeven.
Degene die u vertelde dat de T.N. de Duitsers helpt de stad leeghalen, is al heel slecht met het werk op de hoogte en op zijn aanraden zullen we hier niet wegvluchten, omdat we te laf zouden zijn om later eventueel de consequenties te aanvaarden. Toch ben ik blij dat ons doen en laten uw vertrouwen niet geschokt heeft en dat U inziet, dat je door omstandigheden gedwongen kunt zijn, je onderdak daar te zoeken, waar een ander je liever niet ziet.
Degene die beweert dat hier allemaal N.S.B.-ers zitten, zou ik willen uitoodigen hier eens kennis te komen maken met de bewoners, misschien komt hij dan tot andere gedachten. Hoe het ook zij, we wachten maar rustig af en zullen dan wel zien wat er komt. Mochten er hier dan werkelijk mensen zijn, die zich schuldig voelen, dan zullen zij heus wel proberen er tussen uit te komen. Wij denken daarover nu echter niet. Dat er wel weer stomme streken zullen worden uitgehaald en onschuldige slachtoffers vallen, daar twijfel ik niet aan. Dat is altijd zo geweest en zal ook wel zo blijven. Enfin, genoeg hierover, later zien we dit alles allicht heel anders in, als we weer rustig in onze huizen zitten. Nu heb ik al zoveel geschreven en nog niet eens naar u allen geïnformeerd. Hoe gaat het, alles nog oké? Is Uw vader inmiddels naar Utrecht vertrokken? De tijd zal voor hem wel lang duren, ofschoon het omvliegt. Chris komt tijd tekort, want hij kon hier zijn eigen land op Angerenstein weer huren en dan weet u wel hoe druk hij daarmee is. De overige grond wordt onder de bewoners verdeeld, die een volkstuin willen.
Een centrale keuken is hier ook reeds en binnenkort wordt ook de school geopend. Een burgerlijke stand is nu op komst en zo begint alles weer zo’n beetje op een normaal stadsleven te lijken, met dit verschil dat je uren in de rij staat voor water, levensmiddelen, bonnen inleveren enz.
Enfin, dat hoort er tegenwoordig zo bij. Overal wen je aan en je hoort nog eens wat.
Hoe is het met Coen en Heintje? Ik denk dat Annie ze in Zaandam wel zal missen.
Vorige week was Mevr. van Embden hier, doch ze kon niet door de controle en zijn we wat achteraf toch met haar in contact gekomen, zodat ze geen vergeefse reis had.
Nog mijn hartelijke dank voor het overbrengen der boodschap aan Mevr. v. E. En zo proberen we elkaar maar te helpen, profiterend van ’t feit dat we hier mogen wonen.
Voor ditmaal wil ik hierachter maar weer eens een punt zetten, in de hoop spoedig wat terug te horen. Brengt u vooral m’n hartelijke groeten ook over aan de familieleden en ontvangt u deze zelf het meest van Moeder, Lous en Jan Chris.

Mien

Mijn moeder verstopte de weckflessen

Van de oorlog herinner ik me vooral beelden en geluiden. Ik ben van mei 1939.
Mijn vader was zakenman en reisde veel met de trein. Op zo’n reis ontmoette hij mijn schoonvader, ook zakenman. Ze werden vrienden. De gezinnen later ook. Aan het eind van de oorlog reed hij als een van de weinigen in een auto. Hij was toen chauffeur bij Rijkswaterstaat. Ik vond dat prachtig om te zien!
Ik werd plotseling door mijn moeder naar buiten genomen. Opgewonden wees ze naar de lucht; die was vól parachutisten. Ik hoor nog het lawaai van de dropping en landingen. Mijn moeder was zo enthousiast dat ze de fiets pakte en (op houten banden ) naar de Rijn ging.
Die zomer weckte ze heel veel. Ik hielp haar daarmee. De weckflessen verstopte ze in de grond en in de ruimte boven de schuifdeuren van de kamer en suite.
Toen moesten we plotseling weg. Ik weet dat we naar Numansdorp gingen en dat ik dat een gekke naam vond, maar hoe? We waren snel terug in ons huis aan de Cattepoelseweg en moesten 5 oktober weer weg, nu naar het Openluchtmuseum. Daar woonden we in een hal waar ze de rijtuigjes uit hadden gehaald. Aan de zijkant hadden ze schotten gemaakt, op de vloer lag stro. Met dekens die ruw en raar voelden.

Kacheltje In het midden stond een potkachel voor verwarming en om op te koken.
De bovenmeester was daar de baas over. Hij zat er altijd naast. Ik vond hem streng en ik was bang voor hem. Buiten speelden we met de rijtuigjes en we verzamelden tamme kastanjes. Er waren maar 4 kinderen; allemaal jongens.
In december stuurde mijn oma uit Amsterdam mijn oom om te kijken hoe het met ons was. Hij vond ons in het Openluchtmuseum, maar kon niet meer terug. Het water bij de Zaanse Schans was die winter bevroren. Mijn vader en oom hakten een gat in het ijs voor water om zich te scheren.
In december kwamen de Duitsers binnen en mijn vader en oom werden opgepakt. Mijn moeder zei toen dat ik roodvonk had. Daar schrokken ze vreselijk van. Bang voor besmetting lieten ze mijn vader en oom los! Ik lag tot aan mijn neus onder de dekens, moest wel 3 dagen zo blijven liggen!

De verlaten stad

Mijn moeder ging een paar keer terug van het Openlucht museum (onze eerste vluchtplek) naar ons huis om weckpotten te halen. De mannen durfden niet; bang om opgepakt te worden. Op een keer vond ze het huis leeg geroofd. Er was niets meer. Veel later vond ze een grote aluminium pan en een parachute.
Van de parachute maakte mijn moeder een blouse. Het was prachtige zijde, heel zacht.
Die pan is de ‘familie soeppan’ geworden; eerst in ons gezin en nu bij dat van mijn dochter!
Later moesten we weg uit het museum en kwamen in Velp terecht; in de hoofdstraat boven de Drostewinkel van Lodeweegs. We hadden 2 etages: Een om te wonen en een om te slapen. Daarboven was een duiventil. Als er razzia’s waren kropen mijn vader en oom in die til.
In Velp liep ik wel eens op straat. Ik mocht absoluut niet met Duitsers praten. Op een dag viel ik op straat vlak voor een Duitser. Mijn knie was helemaal kapot en bloedde. De Duitser wilde mij thuis brengen. Ik was doodsbang, want ik mocht niet praten met hem én thuis waren mijn vader en oom.
Toch bracht de man mij thuis. Mijn moeder liet hem niet binnen. Ze was blij én trots op mij en ………. ik kreeg geen straf!
Als er luchtalarm was, moesten wij naar de overkant van de straat. De schuilkelder was onder de lingeriewinkel. Op een dag kwam er vlakbij een V1 naar beneden en ontplofte. Toen we uit de kelder kwamen liep mijn moeder ernaar toe. Ze kwam terug met een gloeiende scherf. Zo heet dat ze blaren op haar hand had! De scherf leek op een schotse terriër. Ik vond hem prachtig.
Die ontploffing van die V1 werkte nog een poos bij mij door: Bij onweer was ik dan bang.

Ik ben de Amerikanen, Canadezen en Engelsen diep dankbaar

Mijn moeder kon heel goed naaien. Voor de bevrijding maakte ze een ochtendjas met rode, witte en blauwe bloemen. Toen de Canadezen door de straten trokken klom mijn moeder met mij op het dak: In die ochtendjas! Opeens werd er achter geschoten door de Duitsers; razendsnel moesten we weer in de schuilkelder.
Na de bevrijding gingen we van Velp terug naar Arnhem. Naar een woning op de Hoogkamp. Ik werd 6 jaar en ging naar de Montessorischool. Op school zaten ook kinderen van 14 die in de oorlog niet naar school konden. Als ik vrij had, ging ik met voedselbonnen op stap om eten te krijgen. Ik hielp met alles, zoals aardappels schillen en afwassen. Bij een mevrouw van de UVV, die verderop woonde, mocht ik met een ziekenhuis poppenhuisje spelen.
De 1e Koninginnedag werd voorbereid in Musis Sacrum. We zongen daar met 1.500 kinderen. Toen het afgelopen was dromde iedereen naar buiten en werd ik onder de voet gelopen. Met een hersenschudding moest ik een paar weken in het donker liggen.
Mijn vader had al snel een baan. Via zakenvrienden kregen wij meubels: Blank hout in Rietveldstijl.
Mijn moeder hielp in het ziekenhuis. Daar liep ze scabiës op. Ze heeft tijdenlang mentholzwachtels om gehad.
Mijn ouders waren buitenkerkelijk en breed geïnteresseerd. Ik werd met humor opgevoed. Zo ging mijn oma ’s morgens vroeg naar de markt in Amsterdam en kocht bokkingen, bakte ze en deed ze op de bus.
’s Middags om 16.00 u werden ze dan bij ons thuis bezorgd door de postbode!
Mijn man en ik hebben onze kinderen vrij en heel zelfstandig opgevoed. Ik zie dat weer terug bij hún kinderen.
Koninginnedag, 4 en 5 mei waren bij ons ‘heilig’. Vooral 4 mei. Vooraf aan de herdenking was/ben ik gespannen. Ik en later mijn kinderen moesten dan stil zijn. Mijn zoon interesseert zich zeer in de periode van de tweede wereldoorlog. Hij heeft alles daarover gelezen. Mijn oudste dochter woonde en woont alle herdenkingen in Amsterdam bij. Ikzelf ben altijd naar de reünie van het openluchtmuseum geweest. Samen met mijn moeder. De tijd in het openluchtmuseum is geregeld in mijn gedachten.
Ik ben de Amerikanen, Canadezen en Engelsen diep dankbaar.

Met de autoped ‘bietsen’ in de Betuwe

Ik was 7 jaar toen de oorlog begon. Mijn vader was in dienst in Amersfoort. Hij kreeg bevel om naar de Grebbeberg te gaan. Dat duurde 14 dagen. In die tijd werd mijn moeder steeds stiller.
Als jongens stonden wij aan de Dorpstraat toen de militairen terugkwamen. Bewaakt door Duitsers.
Vlakbij mij stond een vrouw wier zoon ook op de Grebbeberg had gevochten. In de stille rij maakte een soldaat een gebaar naar haar, dat haar zoon gesneuveld was.
Na die 14 dagen kwam mijn vader thuis. Het leven werd weer ‘normaal’.

Mijn vader kreeg de keus om voor de Todt (*)  te gaan werken of om naar Duitsland te gaan

Mijn broer en ik gingen vaak ‘bietsen’ in de Betuwe. Met de autoped reden we over de Veerweg naar het pontje. De banden van die autoped waren volkomen versleten en daarom had mijn broer (9 jaar) ze met hooi opgevuld. De boer, waar we melk en boter kregen, wilde die autoped hebben. Maar wij niet en razendsnel smeerden we ‘m. Bij het pontje was het altijd spannend: Stonden er Duitsers of niet?
Aan de Zijkerkstraat was een weilandje van Ritman (bloemenzaak). Daar graasden geiten. Wij speelden er vaak. Op een dag werden we aangesproken door agent Nauta. Of we maar op het politiebureau wilden komen. Bars vroeg hij hoe we de geit hadden dood geslagen. Wij wisten van niets.
Nu denk ik: De ondergrondse?
Mijn vader kreeg de keus om voor de Todt (*)  te gaan werken of om naar Duitsland te gaan en in een fabriek te werken. Hij koos voor de Todt om dicht bij zijn gezin te blijven.
In ons dorp waren twee Duitse kappers. Op een dag waarschuwden ze om niet naar de voetbalwedstrijd in Wageningen te gaan, want er zou een razzia komen. Ik ging wel. Opeens waren de Duitsers er. Iedereen moest naar buiten door poortjes; zo haalden ze alle mannen er uit. Een aantal had zich onder de tribune verstopt. Maar ook die werden gevonden.
Bij dr. Onderwater stonden coniferen langs de straat. Ik zat daar soms onder, om naar de vliegtuigen te kijken die overvlogen. Ik telde ze; in groepen van 6 gingen ze naar Duitsland. Je besefte toen niet dat die jongens hun dood tegemoet gingen. Bij de Keijenbergse beek en bij Oranje Nassau’s Oord zijn vliegtuigen neergestort. We gingen dan kijken en namen scherven mee.

(*) Todt: In het kader van de Arbeitseinsatz werden mensen aan het werk gezet voor de Duitsers.

We kunnen een Schnapps drinken

’s Morgens op 17 september 1944 vielen de bommen op Wolfheze en Deelen. We hoorden het fluiten van de bommen die over kwamen. Ik stond vlak bij mijn vader omdat het zo angstig was. Na de sirene was er een poos rust; rare rust. Om 13.00 uur hoorden we monotoon gebrom dat steeds meer aanzwol. nbm-175289Vliegtuigen, steeds meer vliegtuigen en parachutisten.
We gingen naar het Dorpsplein; daar waren Engelsen: Het was feest!
In Café Born waren Duitsers ingekwartierd en ook een Oostenrijker. Die zei tegen mijn vader: “We kunnen een schnapps drinken, de oorlog is afgelopen”.
Mijn vader ging naar de hei om te kijken. Hij kwam terug met een parachutegesp; hij wist toen niet wat het was. Dagen lang zaten we in de kuil achter het huis op Kerksstraat 38 Renkum. Kanonnen schoten. Ook ‘s nachts zaten we in de kelder. Je lag daar op stro. Ik sliep naast Annie Bosveld, een meisje van 20 jaar. Spannend voor mij als jongen!
Plassen deden we op de weckpot, maar als je wat anders moest, rende je naar de wc. Als je door het raampje naar buiten keek, zag je de granaten over en weer gaan met vurige strepen aan de lucht.
De volgende dag repareerden vader en zoon van Emmen hun dak. Terwijl ze bezig waren werden ze getroffen, allebei dood. In de patatzaak van nu (hoek Kerkstraat) was toen het kaaswinkeltje van Cohen. Ik ging daar geregeld boodschappen doen. Het viel me op dat de schappen van hun winkeltje steeds leger werden. Toen opeens waren de Cohens weg. Hun dochters hebben zich later verdronken, omdat ze nergens naar toe konden.
Mijn ouders hadden een pension.Op een nacht werd ik wakker. Er was een Joods meisje dat achterna werd gezeten. Ik moest onmiddellijk terug naar bed; mocht niets zien. De volgende morgen was het meisje weg. Ik zie dat angstige meisje nog zo voor me.
Vanaf 19 september reden er platte boerenwagens over de Kerkstraat. Erop gesneuvelde Engelse jongens. Om en om gestapeld. Terwijl ze langs reden zag ik hun benen schommelen. Ik vraag me af waar die jongens zijn gebleven? Ze zeggen naar het lijkenhuisje naast Dr. Boerma, maar het waren er zoveel.

Op een keer vonden we een nest eieren

Wij trokken naar mijn grootouders in Bennekom. Om 10.00 uur hoorden we ineens granaten fluiten.
Op 200 meter afstand zagen we alle bomen afknappen. We renden naar de kleine schuilkelder, zo hard dat we onderweg onze klompen verloren.
We moesten weg uit Bennekom en gingen naar Leersum. Bij een familie waar ook een Jood was ondergedoken. Met ons gezin erbij was het lastig met eten en slapen.
Vervolgens naar een boerderij in Woudenberg.
Toen er een vliegtuig over kwam gooide mijn broer een stok op dat vliegtuig. Het vliegtuig draaide en kwam terug. Mijn broer schrok vreselijk. De piloot zag dat mijn broer een jochie was en ging verder. In de winter moesten we waterknollen plukken. We liepen op klompen met dikke sneeuwklonten eronder. Die klompen moesten we elke zaterdag witten. Wat had ik daar een hekel aan! Ze waren zo weer vies.
Op een keer vonden we een nest eieren! Ik rende naar de boerderij, vertelde wat we gevonden hadden.
De boer haalde ze meteen op. Mijn vader was woest en zei: “De volgende keer vertel je het alleen aan mij”! Toen vonden we weer een nest. Ik meteen naar mijn vader en hij slurpte al die rauwe eieren op!
De boerenfamilie had goed te eten; wij kregen elke dag één kom met eten. Brood werd klaar gemaakt.
Mijn broer en ik hadden erg honger rond ‘broodtijd’, maar we moesten wachten tot alles klaar was. Als het zover was ging de boer rustig zijn nagels schoon maken; daarna las hij een stuk uit de bijbel en wij maar kijken naar dat brood. Voor de kachels haalden we boomstronken uit het bos. Die moest je dan stuk hakken, maar dat deden we niet altijd. Al snel ging het dan mis.
’s Nachts sliep je onrustig: Je hoorde de V1 en V2 ‘s overkomen.
De boerderij lag dicht bij de spoorlijn. Daar lag een viaduct over dat gebombardeerd werd. Vaak kwamen de bommen een eind verder neer.
Wij moesten elke zondag met mijn moeder mee naar de mis in Hotel De Witte Holevoet.
Van Woudenberg gingen we naar boer Blauwdraad in Scherpenzeel. We zaten daar in het kippenhok en ervoor lag een loopgraaf. Ook deze boer had genoeg te eten en wij kregen elke avond één pannetje met eten. Op een nacht overviel het verzet de boer en nam zijn hele voorraad mee.

Als ik onrust voel ga ik naar het Oosterbeekse kerkhof

Het woord bevrijding betekende niet zoveel voor mij als jongetje van 12; wel dat we weer naar huis konden. De boer zei: “Trek vanaf hier het bos door dan kom je in bevrijd land”. We gingen met de bakfiets en kwamen bij een weg waar Canadese tanks stonden. We kregen sigaretten en chocola! We hebben onszelf dus bevrijd!
Van Scherpenzeel liepen we naar Barneveld. Daar bleven we 2 weken en toen naar Renkum! Toen we thuis kwamen wapperden de gordijnen naar buiten: Al het glas was er uit en we hadden niets meer.
Mijn ouders haalden meubels bij de HARK (*).
Ik ging naar de lagere school en heb 4 klassen gedaan. Daarna ging ik naar de ULO. Dat was in een noodgebouw aan de Dijkgraafseweg in Wageningen. Met Kareltje Böhmer was er vaak competitie: Wie is de beste van de klas? Daarnaast was ik een fanatiek voetballer.
Op mijn 16e ben ik gaan werken en ’s avonds ging ik naar de avondschool. Op mijn 28e was ik procuratiehouder. Dat betekende niets voor me, hoe gek het ook klinkt.
Toen ik op een keer de Duitse directie over ervaringen in Rusland hoorde praten heb ik ontslag genomen. Al snel had ik een andere baan. Ik werkte o.a. als hoofd debiteuren en later als hoofd accountmanagement bij het Ministerie van Landbouw en Visserij.
Met 56 jaar ben ik in de VUT gegaan. Op verzoek werkte ik nog 1 dag in de week. Daar ben ik mee gestopt toen de sfeer op het werk verslechterde.

Door de oorlog weet ik hoe betrekkelijk alles is. Als ik onrust voel, ga ik naar het Oosterbeekse kerkhof. Daar word ik altijd rustig van.

Mijn vrouw heb ik jong leren kennen op de fabriek waar we allebei werkten.
We hebben twee dochters waarvan er één helaas in maart 2013 is overleden.

(*) HARK = Hulp Aktie Rode Kruis

 

Het nut van eenmansgaten

Ton Schemkes (1931) groeide op, als jongste van zeven broers aan de Raapopseweg in Arnhem.
Door een fout van de geallieerden vielen in zijn omgeving in september 1944 veel bommen.
Na de evacuatie vond het gezin onderdak in een varkensschuur bij Barneveld.
Een broer kwam in Kamp Amersfoort terecht.
Na het bombardement op de Menno van Coehoornkazerne op 17 september 1944 zag veertienjarige Ton in de achtertuin nog veel meer bommen uit vliegtuigen vallen.
Die richtten veel schade aan in de omgeving, ook al hadden de bevriende geallieerde vliegers dat niet zo bedoeld.
Ons hele huis stond op zijn grondvesten te trillen. We waren echt bang, vertelt Ton.
De overkant van de straat was niet meer te zien door het stof.
Niemand in zijn familie wist dat zijn oudste broer bij het verzet zat en een dag eerder nog radiografisch contact had gehad met Engeland.
Na het bevel tot evacuatie zocht de familie Schemkes, met zoveel mogelijk bagage op de overgebleven fietsen gebonden, eerst onderdak in Velp.
De dag erna vertrokken ze te voet naar Ede, via de Schelmseweg en de Amsterdamseweg en over de met oorlogsmaterieel bezaaide Ginkelse Hei.
In Ede overnachtten ze in een school, op een hoop stro.
Daarna moest het grote gezin op zoek naar een beter onderkomen.
In de buurt van Barneveld vonden ze een varkensstal bij een boerderij, in de buurt van een gierput.
Na een kleine verbouwing mochten ze daar tot het einde van de oorlog wonen. Vader en moeder sliepen boven de paardenstal.
Ton heeft vooral negatieve herinneringen overgehouden aan de slechte woonomstandigheden, de honger en het oorlogsgeweld in die omgeving.
Eén van zijn oudere broers, die in Arnhem bij de Raad van Arbeid had gewerkt, werd op weg naar zijn nieuwe standplaats in Amersfoort door Nederlandse SS-ers opgepakt.
Tot het einde van de oorlog heeft hij in Kamp Amersfoort gezeten.
Na de bevrijding troffen ze hun huis in Arnhem totaal vervuild aan.
Vermoedelijk had het dienst gedaan als quarantaine-hospitaal voor difterie-patiënten.
Met teilen vol vuil en afval heeft vader Schemkes, de eenmansgaten gevuld die in de voortuin waren gegraven.
Zo hadden ze toch nog nut.
Ton weet zeker dat het overlijden van zijn vader in 1949, op de veel te jonge leeftijd van drieënvijftig jaar, te wijten is aan de stress van de oorlogsjaren.