Boerenbedrijf in oorlogstijd
Tijdens de slag om Arnhem was ik zestien jaar. We woonden op een boerderij op de grens van Oosterbeek en Arnhem. Zondag 17 september vond de luchtlanding van de Engelsen plaats. We schuilden in de kelder van een grote villa tegenover onze boerderij.
Mijn broer Willem en mijn vader molken zoals gewoonlijk de koeien die aan de oostkant van de spoorlijn in de wei liepen. De boerderij was aan de westkant van de spoorlijn Arnhem Nijmegen.
Op een dag mochten ze ineens niet terug naar de boerderij van Duitse soldaten. De Engelsen zaten aan de andere kant van de spoorlijn. Mijn broer Willem werd boos en had een grote mond tegen die Duitser, die pakte gelijk zijn pistool, dan houd je je mond wel. Toen hebben ze twee nachten bij boer Johan Dales geslapen, die woonde aan de oostkant van het spoor.
Bij thuiskomst na de evacuatie hadden we niks meer; onze boerderij was helemaal afgebrand
Zondag 24 september moesten we evacueren.
Een ouwe loods was in elkaar gedonderd en we hadden pas 7 jonge hennen gekocht, die zaten bekneld en waren gekneusd. Anneke was er een halve dag mee druk geweest kippen geplukt en had er soep van gekookt. Niemand heeft de soep gegeten, we moesten plotseling weg uit Oosterbeek. Met een paar mensen van de villa gingen we weg uit Oosterbeek. Het peerd was nog niet gaan pleiten, het hek was kapot.
De “Duitse” soldaten: meest bejaarden en vaders
Toen met peerd en een handkar volgeladen met dekens, pot eigen teelt tabak, slippers en allerlei spullen op weg over Mariëndaal, ik denk dat we de Schelmseweg niet op mochten of misschien was het viaduct over het spoor al kapot.
Die soldaten, die de spoorbrug bewaakten waren meest Oostenrijkers, geen NSB’ers hoor, meest bejaarden en vaders, geen jonge broekies. Van die “gasten”; (de “Duitse” soldaten) bij ons in de buurt , mochten wij van alles meenemen op zondag 24 september 1944.
Ter hoogte van Mariëndaal waren we de bewoners van de villa al kwiet, het was zo’n chaos van mensen. En er doken Engelse vliegtuigen op af, het knetterde. Mijn zuster scharrelde met één van Rombout, die woonde op de Fangmanweg, die wilde bij ons schuilen, dus die gingen ook mee. Die Rombout dook bij Mariëndaal de kelder in, zo schrok hij van het vuren.
We konden al langer niet over de Schelmseweg, ik heb zelf daar ook nog bieten gehaald, we hadden daar een puntje land, toen ging ik ook over Mariëndaal. Bij de Dreijenseweg kon je over het spoor onder het viaduct door, daar gingen ook veel mensen langs.
In Schaarsbergen kwam een man ons tegemoet, we vroegen hem ken je boer Baars. Ja zeker, het was een onderduiker die ook bij boer Baars was. We vonden onderdak bij boer Baars in Otterlo. We gingen af en toe terug naar Oosterbeek, na drie weken hebben we onze koeien opgehaald, dat was erg ver lopen voor die dieren.
daar waren we zo weer uit, want dat stro daar zat een bietje vee in
Op een dag fietsten mijn zus Anneke en ik van Otterlo naar Oosterbeek, we wilden appels van onze boom halen, op dat moment was het rustig in Oosterbeek en wij realiseerden ons niet hoe gevaarlijk het was. Met een zak appels op het frame van de damesfiets, waar ik op reed, terug naar Otterlo. Onderweg zagen we Ome Jan Bongers die aardappels aan het rooien was.
Rond de Kerst moesten we weg bij boer Baars; we zwierven richting Loenen en kwamen terecht bij een boer. We vertelden hem dat we ook koeien hadden, die waren nog in Otterlo, nu haal die maar op, dan kun je je eigen melk drinken en boter karnen voor de ruilhandel. Toen hadden we zelf profijt van onze koeien.
Ik heb ook een tijd in het Kröller Müller museum doorgebracht, waar toen een noodziekenhuis van gemaakt was. Ik had Difterie*. Daar hadden ze weinig te eten soms kregen we een dag soep van koolbladeren en de volgende dag soep van de koolstronken. Gelukkig kwam mijn zwager Henk me af en toe een boterham brengen.
Ik was veel wijzer en ouder
De 6de juni 1945 kwamen wij terug van de evacuatie, met peerd en kar naar Oosterbeek.
Onze boerderij was afgebrand en in puin. Vader en Wim waren al eerder terug geweest om te kieken hoe het hier was. Alles was kort en klein, je kon niet eens fatsoenlijk over de weg komen. Langs de Utrechtseweg sting een lindenboom. Er lagen verschillende doden achter de bomen; doodgeschoten.
We kwamen lopen vanaf Nijkerk met de koeien, onderweg hebben we overnacht. We wilden slapen in de hooiberg bij een boerderij, daar waren we zo weer uit, want dat stro daar zat een bietje vee in (luizen).
Het stro was afkomstig van de jute zakken met stro waar de evacués op geslapen hadden.
We mochten toen een vierkanten barak op de kazerne in Deelen op halen om in te wonen.
alleen direct naast de kachel was het warm
Dat waren houten schotten die je op kon zetten. Veel boeren in Oosterbeek hadden zo’n barak.
Met noordoosten wind verrekte je van de kou in die barak, alleen direct naast de kachel was het warm.
In de herfst hebben we een noodstal voor de koeien gemaakt we van de puinhoop en wat eerst de keuken was, daar hebben we een dak opgemaakt dat werd het hok voor de varkens.
En omdat de barak maar één vertrek had, waar we met zijn allen (mijn vader, mijn drie zussen, mijn drie broers) sliepen, hebben we een dak op een stuk van het huis gemaakt dat werd de mannenkamer.
Mijn moeder was in 1942 op 52 jarige leeftijd overleden aan kanker, mijn tweede zuster die later naar Canada emigreerde verzorgde ons. Voor de evacuatie gingen we ook wel melk venten. Anneke was de oudste zus, op maandag werd er gewassen en dan moest ze opschieten want tussen de middag werd er warm gegeten. Dan ging ze wel eens koffie drinken op de van Deventerweg en vergat ze de tijd.
Na de oorlog kreeg ik drie jaar uitstel van Militaire Dienst.
Ik was nodig op de boerderij. Mijn broer Wim was in Indië. En nog één in dienst vond een kennis op het gemeentehuis niet nodig.
Toen ik in dienst ging was ik 21 jaar en veel wijzer en ouder dan de andere dienstplichtigen.
Plaats een reactie
Wilt u een reactie geven?