Bij toeval in Arnhem
Els negentien jaar oud woonde in 1944 in Zutphen en kwam op 17 september op bezoek in Arnhem, waar zij was opgegroeid.
Na de dood van mijn moeder, in 1933, heb ik tien jaar in het Nieuwe Weeshuis aan het Roermondsplein gewoond, op een steenworp afstand van de Rijn. Na mijn achttiende heb ik gesolliciteerd naar een baan als leerling-verpleegster in een psychiatrische inrichting in Zutphen. Toen ik daar werd aangenomen, ben ik vertrokken uit Arnhem. Wanneer ik een vrije dag had, bezocht ik mijn vriend, die toen nog in Velp woonde. Dan ging ik altijd met de trein, ik woonde zowat aan de spoorlijn Arnhem-Zwolle.
Elke keer als ik op mijn voettocht een station was gepasseerd, hoorde ik achter mijn rug de bommen vallen
Totdat het moment dat de treinen niet meer reden. Toen bleef ik gedwongen thuis. Op zondag 17 september 1944 had ik een vrije dag. Ik was al een tijd niet in Arnhem geweest en aangezien de treinen niet meer reden, besloot ik om te voet naar Arnhem te gaan. Ik was net een jaar uit het weeshuis en wilde wel weer eens op bezoek. In die periode dacht je bij de dag. En ik dacht “O, ik heb een vrije dag en ik ben er een tijd niet geweest”. Er werd natuurlijk niet van tevoren gezegd: “al die stations op de lijn Arnhem-Zwolle worden vandaag gebombardeerd”.
Onderweg wist ik helemaal niet wat er aan de hand was. Achter me werd alsmaar gebombardeerd. Ik dacht niet “ik ga snel weer naar huis”, want ik kon niet meer terug. De brug in Zutphen was ook kapot, dus ik kon er helemaal niet meer overheen. Dus ik ben gewoon door blijven lopen. Ik kwam wel door dorpjes, maar er was natuurlijk niemand op straat. Elke keer als ik op mijn voettocht een station was gepasseerd, hoorde ik achter mijn rug de bommen vallen. En dat is zo doorgegaan tot ik de voordeur van het weeshuis binnenstapte. Toen viel er aan de overkant een bom op een gebouw van de NSB.
Al die stations werden gebombardeerd en mijn instituut, waar ik werkte in Zutphen, dat lag aan het station en is ook in vlammen opgegaan. Ik denk dat, als ik niet naar Arnhem was gaan lopen, ik het misschien niet had overleefd.
Ook het verzet had zich daar verschanst, met een mitrailleur
Toen ik het weeshuis binnenkwam, stonden alle wezen en het personeel op de trappen in de gang. Tussen hen in stond ook mijn vriendje, die bij toeval op dezelfde dag op visite was gekomen. Iedereen keek me heel verbaasd aan, dat ik zo opdook zonder kleerscheuren. We hebben twee dagen in het weeshuis vastgezeten. Het Roermondsplein, waar het Nieuwe Weeshuis lag, grensde direct aan de Rijnbrug, waar op dat moment vreselijk gevochten werd. Toen het op de begane grond te gevaarlijk werd, verhuisden we naar de kelder.
Vast in het weeshuis
Het weeshuis had een hele grote achtertuin, met een muur eromheen. De tuin was grotendeels volgestort met grind en er stond één grote kastanjeboom, maar verder niks. Daar had het Rode Kruis een hulppost ingericht. Ook het verzet had zich daar verschanst, met een mitrailleur. Aan de voorkant hoorden we het schieten van de Engelsen en aan de achterkant van dat groepje verzetsmensen. Je kon niks zien van de gevechten, maar je hoorde schoten en de stemmen van gewonden, die rondom het gebouw lagen.
Die mensen waren allang vertrokken en hadden veel eten achtergelaten
Na twee dagen zijn we uit de kelder gehaald door de Duitsers. We werden naar de tuin gedirigeerd en gefouilleerd. Daarna moesten we wat kleren verzamelen en wegwezen, want de stad werd geëvacueerd. Wij zijn, met een stuk of vijftien mensen uit het weeshuis, eerst naar het noorden van Arnhem vertrokken, naar de rijkere buurt. Daar zagen we alle huizen leeg staan, die stonden allemaal open, waren allang verlaten. Dat waren prachtige huizen, hele dure huizen. Dat was een hele rare ervaring, lopen door zo’n straat waar niemand meer is, waar alles verlaten is. In één huis hebben we een paar nachten gebivakkeerd. Die mensen waren allang vertrokken en hadden veel eten achtergelaten. Wij hadden natuurlijk niks gegeten, althans niet iets wat je echt eten kunt noemen en hebben opgegeten wat was achtergelaten.
Uiteindelijk moesten we natuurlijk verder trekken. In het huis waar we sliepen stond een hele bak vol met wandelstokken en die hebben we toen meegenomen voor onderweg. Later, na de oorlog, heb ik die weer teruggebracht. Die mensen zaten toen weer in hun eigen huis.
De meisjes sliepen op stro in de kippenstal
De tocht en de opvang in Nijverdal
Vanuit Arnhem-Noord werden we richting Eerbeek gestuurd. Ik kon natuurlijk ook niet meer terug naar Zutphen. Na twee dagen, zijn we bij een boer terecht gekomen, waar we mochten overnachten. We waren toen nog met een groep van vijftien mensen uit het weeshuis. We hebben daar ongeveer een week op het land gewerkt en geholpen in de huishouding. De jongens sliepen in de koeienstal op het stro, de meisjes sliepen op stro in de kippenstal. Er waren toch geen koeien en kippen meer, die waren allemaal al geconfisqueerd of geslacht.
We zijn bij die boer gebleven totdat de jongens door de Duitsers opgeroepen werden om verplicht mee te werken aan de IJssellinie. Toen zijn een paar van ons, waaronder ik, doorgetrokken. Sommigen zijn bij die boer achtergebleven. Mijn uiteindelijke doel was Nijverdal, daar had mijn vriendje wat kennissen wonen, waar hij wel eens gelogeerd had. Toen zijn we doorgelopen richting Nijverdal, het was herfstachtig weer: niet goed, niet slecht. Na nog eens een dag lopen, kwamen we in Nijverdal aan, daar ben ik tot het einde van de oorlog gebleven.
In Nijverdal kon ik terecht bij een familie. Daar in de bossen hadden de Duitsers V1- en V2-raketten opgesteld, die, zogenaamd, Engeland moesten beschieten. Maar die dingen werkten vaak voor geen meter en die raketten kwamen heel vaak in het dorp of in de buurt terecht. Ook de bombardementen hielden natuurlijk niet op. Ik kan me niet herinneren dat ik honger heb geleden. In Nijverdal waren van die grote families, dus er was altijd wel een slager of een groenteman in de familie. Er was gewoon een tamtam die vertelde van “vandaag kun je daar en daar wat halen”. Daarnaast had je zelf groenten en je had je eigen aardappelen. Sommigen hadden ook nog konijnen. Je had natuurlijk al drie jaar achter de rug, dus je was gewoon gewend om te leven bij de dag.
Na de bevrijding ben ik naar Amsterdam vertrokken, waar ik een oom had wonen. Daar heb ik toen werk als verpleegster gevonden en ben ik blijven wonen. Naar Arnhem ben ik nog af en toe terug geweest.
Plaats een reactie
Wilt u een reactie geven?