Als je een ‘dertigerjaren’-kind bent had je het, wat je kinderjaren betreft, niet getroffen.
Ik was er ook zo een; elf jaar tijdens de slag om Arnhem.
Tegen wil en dank zullen we maar zeggen.
En gelukkig zijn er nog veel van, ouderen, leeftijdsgenot en (lotgenoten) en (veel) ouder, die ik de laatste twee jaar heb mogen interviewen.
Vooral Oosterbekers, en Arnhemse (binnen)stads bewoners.
Veel van die herinneringen hebben weliswaar in de basis ongeveer de zelfde strekking maar toch, heeft ieder zijn specifieke herinneringen en gebeurtenissen, lees ze maar na.
En dát maakte het voor mij zo aangrijpend!
Schrijven is mij pas op latere leeftijd komen aanwaaien. Na een arbeidzaam leven waarin o.a. het maken van massa’s uitvoerige rapportages en verslagen in telegramstijl moesten worden geproduceerd, moest ik nu leren schrijven naar hart en geest en die ooit gewenste zakelijkheid afleren.
Want zo bleek later, voor mij althans, dat het leven helemaal niet zo rechtlijnig in elkaar steekt ook al wordt daar door sommigen anders over gedacht. Ik ben blij dat nog te hebben mogen ervaren door de gesprekken met tientallen ouderen.
De oorlogsjaren hebben mij als kind niet onberoerd gelaten.
Te veel aan oorlogsgeweld trok aan mijn oog voorbij en na een lange dramatische hongerwinter in de Bilt met mijn ouders en twee ondergedoken broers moest ik, zoals veel losgeslagen kinderen in 1945, de draad van een normaal leven weer oppakken.
Dat viel niet mee.
Met drie leerjaren achterstand omdat ik als ‘bleekneus’ na de bevrijding nog een (geweldig!) jaar, in Engeland heb doorgebracht – een Gouden randje om mijn kinderjaren - en daarna nog een inhaal-leerjaar (Vglo) moest doen, kon ik pas op mijn zestiende aan een middelbare opleiding beginnen.
Ik weet dus waarover we praten als ik aan een interview met een lotgenoot begin en daarom is mijn betrokkenheid bij hun verhalen erg groot. De historie vastleggen voor ons nageslacht is een opdracht die ik graag vervul.