Aardappelen gooien

Huis Hennie Taludweg 9

Taludweg 9 in 2015

Als je je leven lang in Oosterbeek hebt gewoond, ken je veel verhalen, jeugdherinneringen genoeg.
Veel daarvan zijn ook wel vervaagt na al die jaren, maar die  ene dag, de 17e september ’44,  raak je nooit meer kwijt.
Zelf noemt Hennie de lagere school waarop zij haar kinderjaren doorbracht, lachend ‘de klompenschool‘ aan de Benedendorpsweg.
Vanaf de Taludweg nummer 9, waar zij is geboren en  in de oorlogsjaren woonde,  toch een hele wandeling voor zo’n klein meisje.
Maar toen kon dat nog.
Pas drie jaar oud was zij toen de Duitsers Nederland binnenvielen en o.a. de Grebbenberg het strijdtoneel werd.
Het was daar, waar haar vader Sijmen tijdens de gevechten op de dertiende Mei 1940 sneuvelde.
Hem echt gekend hebben of herinneringen aan hem heeft zij dus niet, maar de herinnering werd natuurlijk wel levend gehouden door haar moeder.
Omdat ook deze dramatische gebeurtenis een stempel op het gezin Verhoef heeft gedrukt is het zinvol dit te betrekken in Hennie’s herinneringen aan dat stuk verleden.

Dick Beumer
Hieronder een deelverslag van de strijd om de Grebbeberg in de meidagen van 1940, samengesteld door Dick Beumer.
Maandag 13 mei, tweede Pinksterdag
De Duitsers veroveren de Grebbeberg, met inzet van verse troepen.
Majoor Landzaat, commandant  van het eerste Bataljon van het achtste Regiment Infanterie, verdedigt zijn post in het Paviljoen bij Ouwehands Dierenpark tot de laatste patroon.
Terwijl zijn laatste manschappen, die dat nog konden met zijn toestemming (“Jullie hebben meer dan je plicht gedaan, ik dank jullie”!) een goed heenkomen zoeken, blijft hij zijn opdracht getrouw: ‘Standhouden tot de laatste man’, met zijn laatste getrouwe soldaat Sijmen Verhoef, standhouden tot hij ook sneuvelt en zij beiden onder de resten van het brandende paviljoen worden bedolven.
De soldaat werd pas later door zijn vrouw aan de hand van een verschroeid stuk overhemd geïdentificeerd.
Een kleine groep onder de Overste Hennink weet zich op de berg te handhaven, maar de Duitsers liepen hen aan alle kanten voorbij tot de spoorlijn Amersfoort –Kesteren.
Einde citaat

De oorlog in Oosterbeek begon
Moeder Verhoef is gedurende de oorlog, na dit drama ondersteund door het Regiment 8-RI, waarbij  Sijmen had gediend.
Kennelijk hadden die een fonds voor dergelijke gevallen.
En die ondersteuning ging ver weet Hennie nog. Vaak kreeg moeder voedselpakketten of andere zaken toegestopt.
Maar goed, daar sta je dan aan het begin van een lange oorlog als alleenstaande weduwe.
Alleen met een groot gezin met vijf kinderen toen Oosterbeek ook nog eens slagveld werd in de strijd die de Engelse para’s moesten leveren om de Arnhemse Rijnbrug te kunnen bereiken.
Zeven en een half jaar oud is niet te jong om je nog veel te kunnen herinneren ook al zijn het soms flarden en ook overleveringen, die hebben postgevat als eigen herinnering.
Op zich geen enkel probleem als het uit de eerste hand is overgenomen.
De Taludweg was niet direct betrokken bij het strijdgewoel, maar gevochten en geschoten werd er rondom de straat wel.
Te gevaarlijk in ieder geval om je buiten te begeven en je dus genoodzaakt werd de schuilkelder op te zoeken.
Nou ja, een echte schuilkelder was het natuurlijk niet, want zo kan je je eigen kelder niet noemen.
Je zit er voor je gevoel redelijk veilig.
Ook de buren hadden hun intrek genomen bij het gezin Verhoef.
Niemand durfde de straat over te steken of je zelfs daar te bevinden.
Het was en bleef link met al die schotenwisselingen.
Je wist nooit waar het vandaan kwam.

Gebrek aan eten en drinken
Toch moest er gegeten en gedronken worden en dat was een probleem die de oudere broers van Hennie probeerden op te lossen.
Er waren wat winkeltjes dicht in de buurt en de buurman die ook in de kelder zat, ging bij van Ingen, de Bakker, een brood  organiseren.
Hij bleef wel drie uur weg door alle omtrekkende bewegingen die hij moest maken om thuis te kunnen komen.
Een andere buurvrouw die even buiten stond werd pardoes gedood door een kogel.
De groenteboer had het makkelijker gemaakt: Hij gooide de laatste aardappelen die hij nog bezat vanuit zijn winkeldeur de straat over en wie het ving, had het.
Dat in deze tijd van hevige schaarste de vangers elkaar verdrongen om ook een maaltje binnen te halen is wel duidelijk, maar het ging in redelijke gezamenlijkheid.
De mensen uit de buurt kenden elkaars noden.
Gelukkig was er dan ook groente uit eigen tuin. Dus dat zat wel goed, vertelde Hennie.
Schoenmaker Abbenhuis op de hoek, een wat norse man waarvoor de kinderen uit de buurt bang waren, had een keer behoorlijk wat gedronken, weet Hennie te vertellen.
En die ging met zijn dronken kop naar de Christelijke Uloschool op het Zaaierplein, waar de Duitsers zaten en het lukte hem  met een grote ronde kaas terug te komen, vertelt Hennie lachend.
Hoe hij dat voor elkaar had gekregen wist niemand.
Ach dat zijn zo van die buurtverhalen die blijven voortleven.
Zij weet niet precies meer welke dag het was na de landingen, dat het bevel tot evacueren kwam. Fietsen of rijdende karretjes, kinderwagens of iets dergelijks waren er niet, met andere woorden: Iedereen moest dragen wat zij konden.
Moeder verdeelde de zaken zo goed mogelijk en de sterksten hadden natuurlijk de zwaarste lasten.
Vanuit de Taludweg moest bij het stationnetje van Oosterbeek de brug  worden overgestoken.

De eerste doden
Het was daar dat Hennie de eerste doden van haar leven zag en niet een enkele nee, stapels.
Ook paarden -en koeienkadavers lager er.
Een verschrikkelijk aanblik dat voor eeuwig op het netvlies van Hennie is blijven hangen.
En die vreselijke lucht die er hing.
Zij ruikt het nu nog.
Moeder gaf haar en haar zusje van die blauw geruite keukendoeken om voor de mond en neus te houden voor die lucht.
Gek, dat je dat nog weet.
Hennie heeft er nu nog steeds een hekel aan om, op weg naar de begraafplaats waar haar overleden man ligt, die brug over te steken en die plek te passeren.
Dat raakt zij nooit meer kwijt.

Op weg naar Harskamp
De weg naar de Harskamp zag zwart van het volk weet Hennie nog.
Achterop de groentewagen van van Rees heeft de van het lopen vermoeide zevenjarige Hennie met haar jongere zusje nog een tijdje mee mogen rijden.
Ook weet zij nog te vertellen, dat van een andere kar die achter hen reed, de boer van de bok werd geschoten door de Duitsers.
Bij een boer op de Harskamp schuin tegenover de kazerne ‘Achter die huisjes’, hebben ze een week of zes boven de koeien onder het stro gelegen.
Dekens waren er niet.
De moeder van Hennie moest de boer helpen om de kost voor het hele koor te verdienen.
Het goeie mens had nog nooit een koe aangeraakt toen ze moest helpen met melken.
Nee,  makkelijk was het daar niet.
Het is duidelijk, dat de herinneringen van een zevenjarige natuurlijk wat fragmentarischer zijn, niettemin blijven bepaalde beelden op het netvlies een leven lang mee gaan.
Hennie weet zich nog te herinneren dat haar moeder van ‘het Regiment’ * (zie voetnote) een baaltje meel had gekregen.
De boer maakte zich daarvan meester en de volgende dag kreeg het hele koor daarvan een lepel pap waarna de boer verklaarde dat het meel nu op was. Moeder pikte dat niet en was van plan de gevonden eieren in de schuur op zijn kop kapot te gooien als hij zou verschijnen. Zo kwaad was zij.
Dat gebeurde natuurlijk niet, maar het verhaal is blijven hangen.
Met ruzie moesten we toen op stel en sprong vetrekken.
Waarheen?

Verblijf in Garderen
Niemand wist waar we heen gingen en het gevolg was dat zomaar met zijn zevenen een kant werd uitgelopen wat even later richting Garderen bleek te zijn.
Na veel omzwervingen en zoeken naar onderdak, kwamen we in een kippenhok terecht in Garderen.
De Stroeseweg?
Hennie denkt het nog te weten, maar helemaal zeker is zij niet meer.
Wel stonden er langs de weg meer grote kippenhokken waarvan een  het gezin Verhoef gebruik mocht maken.
Het was de laatste in de rij.
De eigenaren van de hokken waren een apart stel weet Hennie nog; ze woonden in een apart huisje. Dagelijks kwam dat stel, waarbij de vrouw op de nek van haar man zat, de hokken voorbij gehuppeld en gekke geluiden makend, waarnaar de kinderen verbijsterd zaten te kijken.
Een bizarre aanblik was dat.
Trippelgans noemden we dat mens.
Gek, dat je je zulke dingen nog zo goed herinnert.
Ook het regelmatige bezoek van een onbekende man (met een drollenvanger aan) aan een van de kippenhokken was nogal opvallend.
Hij had altijd een hond bij zich die hij Ronald noemde.
Later bleek, dat in dat hok een jonge vrouw met twaalf ondergedoken Joodse kinderen zat.
Ondergedekt onder grote balen hooi zijn die kinderen later op een boerenwagen naar elders vertrokken. Waarheen, weet Hennie niet.
Het gezin Verhoef leefde tijdens de zeer koude hongerwinter van de gaarkeuken en wat het bezoeken aan de omliggende boerrijen opleverde.
Het was niet best.
Hennie ’s oudste broer en neef Karel die ook bij het gezin verbleef, hebben nog een tijdje voor de kost gewerkt bij een boer vlakbij in de buurt totdat het ook daar te link werd voor die opgeschoten ‘Arbeitsfähige’  knullen. Zij kwamen  terug het kippenhok in.

Verder naar Wapenveld
Toch werd de situatie in die strenge winter in de hokken op den duur onhoudbaar en ongezond en kwam het gezin in Wapenveld terecht.
Daar werden ze verdeeld over verschillende adressen.
Dat was wel noodzakelijk, want wie kan zomaar een gezin van zeven personen onderdak geven?
Twee hier, twee daar en drie daarginds, zo ging dat.
Daar, in Wapenveld, hebben we het redelijk goed gehad.
We, nou ja de ouderen, moesten daar wel werken voor de kost, maar dat was natuurlijk geen probleem. Ikzelf was met m’n acht jaar hier nog te klein voor.

Terug in Oosterbeek
In de zomer van 1945 weer thuis komen in Oosterbeek was van een andere orde.
Een grote puinhoop trof de familie daar aan.
Bouwen, herstellen en opnieuw beginnen zoals alle Oosterbekers van toen, was het devies.
Moeder is wat later weer hertrouwd wat nog een nieuw broertje opleverde vertelde Hennie tot besluit van haar herinneringen.

Note *

Tijdens de bezetting bleef een deel van het Haagse Departement van defensie nog functioneren onder de naam  ‘Afwikkelingsbureau van het departement van defensie’, dat de lopende zaken van de opgeheven Nederlandse Strijdkrachten moest behandelen. Dit bureau ging per 1 januari 1942 het ‘ Commissariaat voor de belangen van de voormalige Nederlandse  Weermacht’ heten, met voornamelijk een verzorgingstaak. De romporganisatie verzorgde o.a. de kostwinnersvergoedingen aan gezinnen van de gedemobiliseerde of krijgsgevangen militairen.  (note red. De weduwen van de  gesneuvelden zullen daar ongetwijfeld ook onder zijn gevallen) .
Dit gebeurde allemaal ‘bovengronds’. Mogelijk wordt dit bureau bedoeld. Zo niet, dan blijkt hieruit in ieder geval dat de Duitsers dergelijke activiteiten gewoon gedoogden.
Informatie: Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie; NIOD.

Plaats een reactie

Wilt u een reactie geven?

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *