Neerslag uit dagboek 1944-1945
26 Februari 1945 ’s morgens.
‘k Zit aan de vensterbank te schrijven, daar zit ik rustiger, want aan de tafel loeren ze de hele tijd nieuwsgierig naar wat ik wel aan ‘t schrijven ben. Nou en dat hoeven ze nog niet te weten.
‘k Zit hier trouwens ook niet erg rustig meer, want er zitten vliegtuigen in de lucht en de ruiten beginnen al angstwekkend te bibberen. De spoorlijn vlakbij wordt vaak gebombardeerd.
Maar nu zal ik eens aan m’n verhaal beginnen.
Arnhem:
’t Was op een Zondag 17 September 1944.
Alles begon heel gewoon. Laat opstaan zoals wij het Zondags altijd gewend zijn. Wij (vader, moeder, Truusje m’n zusje en ik ) zitten juist fijn koffie te drinken. Ineens komen er vliegtuigen en wordt er geweldig geschoten. We vlogen de kelder in en toen ’t een beetje bedaard was kwam onze bovenbuurvrouw met haar nicht naar beneden omdat zij geen kelder heeft. Ook buren kwamen bij ons slapen. Maandag stond ineens onze familie (vijf personen) uit de Koningstraat voor de deur. Na een week moesten we vertrekken. Dat was me wat. Op de fiets eerst naar Velp, daar een week gebleven tot we ook daar weg moesten. Toen met de hele familie naar Ede op aan. Wij werden ondergebracht bij vreselijke mensen, de Bondt, die ons wegtreiterden en op een dag moesten we weer verhuizen. Bij de buren, v.d.Craats, konden we komen. Maar daar werd een kindje geboren en moesten we weer weg. We hebben de fietsen weer volgepakt, met het enige dat we nog op aarde bezaten en zijn we naar ’t Harde (onder Elburg) naar de broer van mijn vader toegetrokken. Daar waren al twee evacués uit Arnhem; meneer en mevrouw Jansen.
…We zitten hier goed, maar met het eten zitten we nogal te hannessen. Maar we hebben het nog heel goed vergeleken met de trekkers die uit Noord-Holland, Utrecht en omstreken komen van de honger. Dat is verschrikkelijk.
Mijn vader en oom Henk duiken dan onder.
We hebben geen elektriciteit.
Elke avond zitten we bij een klein lichtje (een accu) en de groten kaarten.
Ongezellige avonden zijn dat zo. Telkens als hier de spoorbaan weer kapot gegooid wordt, komen de Duitsers mannen halen die alles weer moeten maken.
Mijn vader en oom Henk duiken dan onder. Meisjes pakken ze ook al op, want een Duitser vroeg aan tante Greet, op mij wijzend, ‘Wie alt ist die Kleine?” Ik ben veertien jaar en dat zei tante Greet toen ook. Maar als ik twee jaar ouder was geweest had ik ook mee moeten werken. Gelukkig ben ik nog maar geen zestien.
…’k Ben vanmorgen een beetje misselijk geweest. ’t Komt geloof ik door het aardappelen schillen van gisteren. Zulke vieze aardappels. Bah, ze stinken zo, dat je hart ervan omdraait. En dan zijn ze zo week en zacht als boter, haast niet te schillen. ’t Water druipt er soms uit. Bijna helemaal verrot….
…Ik verlang zo naar huis. ‘k Hoop dat na de oorlog wij weer fijn met z’n viertjes samen komen te wonen en alles weer net zo gezellig en gelukkig als vroeger zal worden…
…Nu schei ik over dit onderwerp uit…
Plaats een reactie
Wilt u een reactie geven?